Bernard Govaert

Gebruikersnaam Bernard Govaert

Teksten

JED

Tergend langzaam dooft het rode lampje en wordt de kamer pikdonker. Het is voorbij. Hij is weg. Ik sta op en zoek de lichtschakelaar naast de keukendeur. Een vaal geel peertje floept aan boven de stapel vuile borden in de wasbak. Els zit met vochtige ogen voor zich uit te staren. Ze kan het niet geloven. Ik eigenlijk ook niet. Ik zucht en zet een ketel op het vuur. De nacht is zwart. Over enkele uren begint het te schemeren. Ik ga bedremmeld naar haar toe en plaats wat onhandig mijn hand op haar schokkende schouder. Ze huivert. Ik vind het oprecht verschrikkelijk, zeker voor haar. ‘Hypocriet,’ sist ze, ‘nu tevreden?’ Ze staat op met een ruk en stuift de keuken uit. Ik blijf. De hoop ijzer op het aanrecht recht voor me staart me grijnzend aan. Hij beweegt niet meer. Voorgoed gedaan. De rode ogen definitief gesloten. Jed, onze allerliefste huis- tuin- en keukenrobot  heeft zijn laatste digitale adem geblazen.  De ketel begint te fluiten. Ik glimlach en zet een kopje thee.  Ik voel me vreemd genoeg opgelucht, na twee bizarre jaren vol achterdocht. In het begin was het wel leuk. Een hobbyprojectje. Iets waar Els en ik samen aan konden werken. Na zeven jaar huwelijk en onze gedwongen verhuis naar deze achterhoek waar we niemand kenden, stapelden de ergernissen zich op. We leefden op elkaars lip en maakten overal ruzie. Tot ik die handleiding vond. We bouwden hem samen. En we hadden er lol in. Het gaf ons een gezamenlijk doel, opnieuw. Een mooie bliksemafleider voor de sleur. We lachten, knutselden, sleutelden en soldeerden, maanden aan een stuk. Langzaam kreeg Jed vorm. Een metalen mannetje, onze ijzeren vriend. Het was Els haar idee om hem een naam te geven. Ze koos Jed. Dat had ze in één of ander magazine gelezen en vond ze wel passen voor een robot. Belachelijke naam. Ik kijk door het raam en drink van mijn kopje. Ik hoor Els boven met de deur slaan. Ik haal mijn schouders op. Buiten wordt het al een beetje licht. Of beeld ik me dat in? Jed was plezierig. Zeker de eerste weken. De dag dat zijn ogen voor het eerst oplichtten en hij zijn hoofd naar ons draaide was, hoe zal ik het zeggen, magisch. We waren verbijsterd en liepen over van trots. Toen kwam een krakerig ‘Goedendag’ uit zijn mond, een oude speaker van een klokradio. We sprongen een gat in de lucht. We vierden die avond uitgelaten de geboorte van onze nieuwe vriend. Els, ik, flessen champagne en Jed, die ons goedkeurend aanschouwde vanaf de keukentafel. Ik kuste Els die avond zoals ik al een lange tijd niet meer had gedaan en ook een lange tijd niet meer zou doen. Die eerste dagen leerde Jed razendsnel bij. We amuseerden ons te pletter. We gingen van eenvoudige woord- en zoekboekjes voor kleuters over naar jeugdboeken en algauw kleppers als Kafka, Tolstoj en Claus. Hij verslond televisie, vooral reality-tv programma’s. En hij was handig. Jed nam alle vervelende taken in huis voor zijn rekening. Was, plas en gras. Die lekkende kraan werd na vier maand eindelijk gerepareerd. Een fluitje van een cent voor onze metalen huisgenoot. Die kadertjes die al een half jaar smeken om aan de muur te hangen. Zo gefikst. Wat een kerel zeg. Els in haar nopjes, wat had je gedacht. Ik zet mijn lege kopje op het aanrecht en kijk hem aan. Die razendsnelle metalen beentjes hangen er nu wat lullig bij. Naast hem ligt mijn Engelse sleutel. Enkele draadjes pulken uit het verwrongen metaal aan de zijkant van zijn hoofd. Ik neem de sleutel vast en weeg hem in mijn hand. Waar had ik mijn werkbak nu weer gelaten? Nu, na enkele weken begon die hele robot mij wel al wat te vervelen. Ik vond nieuw werk in de suikerfabriek aan de andere kant van de stad en had lange werkdagen. Wanneer ik thuiskwam wou ik vooral een fris pintje en met de voetjes op de salontafel voetbal kijken. Geen gezeik. Het interesseerde me niet welke hilarische avonturen Els en Jed die dag beleefd hadden of wat voor geniale prestatie die ijzerhoop nu weer gedaan had. Gewoon mijn bier brengen en niet te veel praatjes. Mijn kop liep zo al om.   Ik loop naar de kelder. Mijn werkbak staat op het rek. Ik leg de Engelse sleutel weg en hijs me loom de keldertrap op. Eerst een klein dutje doen en dan onze vriend naar het containerpark brengen.  Ik loop de keuken in met een glimlach. Jed zit me levenloos op te wachten. Ik moet lachen. Els werd kribbiger tegen me. Die blikken trommel was blijkbaar veel interessanter. Ze keek me soms aan met een blik vol afkeuring en walging. Ze kon niet wachten tot ik naar mijn werk vertrok. Telkens ik de kamer binnenkwam stopte het gesprek. Jed en Els keken dan wat verveeld weg, mompelden een excuus en gingen weg. Mij kon het niet schelen. Ik haalde mijn schouders op en probeerde mijn irritatie te negeren. Ik trok een blikje open en ging zitten sudderen in mijn zetel. Ik voelde me het vijfde wiel aan de wagen, of beter het derde aan de fiets. Ik was vervangen. Overbodig gemaakt door boutjes en draadjes. Een machine met praatjes maakte nu het mooie weer bij mij thuis. Ik stond er bij en werd hooguit geduld. Voorlopig toch. Els en Jed begonnen me steeds meer te mijden. Ze staken hun ontgoocheling niet weg als ik onverwachts thuiskwam. Soms gingen ze hele weekend op stap, god weet waarnaar toe. Mijn aanwezigheid werkte op hun zenuwen. Jed fluisterde dan iets in mijn vrouw haar oor waarna ze giechelend naar mij keek. Dan schudde ze haar hoofd en nam ze Jed mee naar de andere kamer. Ik voelde me niet meer op mijn gemak. Toen ik twee weken geleden de keuken inliep stond Jed net een groot vleesmes te slijpen. Een karweitje waar ik me nooit aan gewaagd heb. Ik bleef staan en wou me net omdraaien. Hij keek me recht aan en wees met de punt van het mes in mijn richting. Hij zei niets. Misschien is het mijn verbeelding maar na enkele gespannen seconden zag ik een grijns op zijn metalen smoelwerk komen. Ik staarde hem bevroren aan. Jed liet het mes weer zakken en sleep luchtig verder. Ik liep de keuken uit met een bonzend hart.   Na twee zenuwslopende weken had ik gisteren eindelijk de moed gevonden. Ik had de hele avond in de garage gewerkt aan mijn motor. Daar liet ik die eikel niet aan prutsen. Vol olie en met een zware Engelse sleutel nog in de hand kwam ik de keuken binnengewandeld om een pilsje te nemen. Het olijke duo zat schaterlachend bij kaarslicht monopolie te spelen. Els was duidelijk teut. Naast haar glas stond een halflege fles rode wijn. Op het aanrecht stond nog een lege fles. Jed zat met zijn rug naar mij. Hij nam zelf de moeite niet om zich om te draaien, maar praatte gewoon verder met Els. Die proestte het uit bij elk woord van hem. De arrogante klootzak. Ik had er genoeg van. Ik zwaaide de sleutel de lucht in en ramde hem los op zijn blikken kop. Hij viel voorover op de tafel. De kaars rolde op de grond en doofde. Zijn twee rode ogen gaven de kamer een sinistere gloed. Langzaam werd de keuken pikdonker. Ik kon weer ademen. Ik was het kopje af en zet het opnieuw in de kast. Ik loop langs Jed en knip het licht uit. Ik blijf staan aan de keukendeur. In het ochtendschemer zit een rode gloed. Ik durf me niet omdraaien maar voel de ogen van Jed op mijn rug branden.  

Bernard Govaert
0 0

Bijster

Pieter staart naar het immense kleurenpallet. Hoeveel verschillende soorten koffiecapsules  en smaken kunnen er in godsnaam bestaan? Hij kijkt naar de krabbels op het briefje in zijn hand en dan opnieuw naar het rek. Kobe trekt aan zijn jas. ‘Komaan papa,’ jengelt hij, ‘doorgaan!’ Pieter haalt zijn schouders op en neemt lukraak enkele doosjes beet en gooit deze naast de braadworsten en de fles witte wijn in de winkelkar. Kobe loopt de hoek om. ‘Hela, wachten hé, pruts,’ zegt Pieter. Pieter loopt zijn zoontje achterna en ziet hem een enorm pak chip dragen. ‘Leg dat maar terug,’ zegt Pieter. Kobe kijkt Pieter aan met een brede grijns en tovert een tweede kleinere zak van achter zijn rug. ‘Deze dan?’ vraagt hij poeslief. ‘Ok dan, maar dan is het ook genoeg makker.’ Kobe legt triomfantelijk de zak chips in de kar terwijl Pieter de andere terugplaatst. Hij kijkt op zijn horloge. Hij kan beter niet al te veel treuzelen met de boodschappen. Straks komt het bezoek al. Hij draait zich om en Kobe is nergens te bespeuren. Waar is dat joch nu weer gebleven? Hij voelt zijn GSM trillen in zijn broekzak. Hij kijkt geërgerd op het schermpje. Els. Wat moet die nu? Even controleren, zeker maken dat hij niets vergeet. Dat mens heeft geen greintje vertrouwen in hem. Pieter neemt niet op en stopt de GSM terug in zijn zak.  Hij duwt de kar langzaam het gangpad uit. Kobe loopt hikkend van de lach tegen hem aan.  Pieter aait over zijn hoofd. Vijf jaar. Niet te geloven. Gisteren lag hij nog te slapen op zijn buik, melkpufjes in het gelaat, nu rent hij hier rond en vult de kar met zijn eigen zinnetjes. Pieter kijkt naar zijn zoontje. Hij lijkt op zijn moeder. Zou hij haar missen? Zou hij haar überhaupt nog herinneren? Hij was amper twee jaar ten tijde van het ongeluk. Pieter voelt aan het littekenweefsel op zijn onderarm. Hij had geluk gehad. Nu ja, wat is geluk. Tot voor kort vroeg Kobe nog af en toe naar Veerle. Was ze mooi? At ze graag macaroni, zoals ik? Waar zou ze nu zijn? Komt ze misschien nog terug? Maar de laatste tijd was hij er mee gestopt. Haar beeld is bedolven onder nieuwe ervaringen. In het hoofd van een vijfjarige is er amper plaats voor nostalgie en verlies. Ze hollen door. De toekomst tegemoet. En zo moet het ook zijn. Niet te veel stilstaan, doorgaan. ‘Was dat je telefoon?’ vraagt Kobe. ‘Het was Els maar,’ zegt Pieter, ‘waarschijnlijk om te zeggen dat we geen boter of zo mogen vergeten. Kom we gaan verder.’ Kobe draait zich om en loopt opnieuw de hoek om. Pieter volgt en probeert ondertussen het gekrabbel van Els op het boodschappenlijstje te ontcijferen. Er is geen beginnen aan.  In volgende gangpad neemt hij een kratje Duvel uit het rek en staat hij even te twijfelen of hij nog een speciaal biertje zou meenemen ook. Hij laat het voor wat het is. Best geen extra munitie voor Els aanbrengen. Hij kijkt even rond. Kobe is nergens te bespeuren. ‘Kobe?’ Geen antwoord. Pieter stapt verder en plaatst een bak plat water onder aan de kar. Kobe zal vast in de koelafdeling zijn. Daar kan je meestal proeven van een kaasje of een stukje vlees. De promotie van de week. Niet te missen, artisanaal, fantastisch, probeer het hier! Twee kopen, derde gratis! Hij knoopt zijn jas toe en laveert zijn kar door de plastic flappen. Altijd een akelig gebeuren. De kaas staat klaar. Met trotst uitgesteld op het tafeltje aan de ingang. Geen Kobe te zien. Pieter krijgt het benauwd. Waar zit die nu toch? Hij parkeert zijn kar naast het demonstratietafeltje en loopt de koelruimte door. Iedereen is druk in de weer de items op zijn lijstje te verzamelen. Vijf tomaten, een broccoli, een pak gemalen kaas, smeerboter en pizzadeeg. De klanten vullen hun karren en lijken niet op te merken dat Pieter steeds zenuwachtiger zijn zoontje zoekt. Ze willen hun kar vol en de winkel uit. De rest is afleiding. Pieter laat zijn kar staan en slaat de plastic flappen opzij. Hij kijkt door het gangpad, links, rechts. Oudjes kiezen aardappelen en kruiden. Het is warm. Terwijl hij zijn jas opent loopt hij de winkel door. Eerst zwijgend, na een paar minuten begint hij te roepen. ‘Kobe?’ Nergens te bespeuren. ‘’t Is genoeg geweest jongen!’ Pieter loopt bijna een dame omver die net een pak echte Belgische frites uit de diepvriesvak nam. De zak valt op de grond. Het besje foetert. Pieter kijkt niet om en rent verder. ‘Nu hier komen!’ Pieter zijn hart begint hard in zijn keel te slaan. Aan de kassa’s ziet hij een baasje staan.  ‘Kobe?’ De moeder kijkt om en neemt het jongetje bij de hand. ‘Kom Basje, bij mama blijven.’ Pieter kijkt de ruimte rond. Alles lijkt te draaien. Het voelt alsof hij boven de grond zweeft, door de mensen en rekken heen. Hij kan bijna niet meer ademen. Hij loopt langs de kassa’s de deur uit, de parking op. Het koopvee laadt zijn wagen en brengt trouw de karretjes terug. Auto’s zoeken een plaatsje, anderen rijden opgelucht weg. Pieter ziet in zijn ooghoek een bruine bestelwagen de parking afrijden. Net iets sneller dan de doorsnee klant. Pieter denkt niet na en springt in zijn wagen. Met gierende banden zet hij de achtervolging in. Pieter klemt zijn stuur vast. De knokkels wit. Hij rijdt de parking af, de steenweg op en ziet de bestelwagen bij de volgende lichten rechts afslaan. Pieter weet dat Kobe in die bestelwagen zit. Hij voelt het. Het kan niet anders. Hij drukt het gaspedaal in en gaat er achter aan. De lichten slaan net op rood. Hij negeert ze en slaat rechtsaf. De bruine bestelwagen is nergens te zien. Pieter begint te vloeken en slaat op zijn stuur. Bij het volgende kruispunt aarzelt hij. De adrenaline giert door zijn lichaam. Hij verlamt. Vastgevroren in zijn zetel. De toeter van de wagen achter hem brengt hem terug in het hier en nu. Hij slaat linksaf en rijdt met de moed der wanhoop verder. Trager nu. Onzeker en radeloos. Hij hangt over zijn stuur en speurt tussen de wagens, fietsers en achteloze voetgangers naar de bestelwagen. Het is mooi weer en druk. Gezinnetjes gaan op uitstap, anderen doen boodschappen. Iedereen is op weg naar ergens. Zorgeloos. Geen vuiltje aan de lucht. Bij elke zijstraat hoopt hij de bestelwagen terug te zien. De minuten glijden voorbij. Pieter begint zwaar te ademen. Het zweet breekt hem uit. Hij opent het raampje van de wagen en ademt diep de frisse lucht in. In zijn achteruitkijkspiegel ziet hij een bruine flits. Hij remt bruusk en draait de wagen in schokkende bewegingen om. Hij vlamt naar het volgende kruispunt en kijkt rond. Hij ziet een bruine stationwagen. Geen bestelwagen. Zijn ogen schieten vol. Hij blijft stilstaan in het midden van het kruispunt.  Het claxonneren van de andere wagens klinkt ver weg. Hij stapt uit en begint te schreeuwen. ‘Kobe! Kobe! Ik…waar…Kobe?’ Alles wordt zwart.  Hij begint te duizelen. Hij valt op zijn knieën. Zijn hoofd omlaag. Hij vecht tegen de tranen. ‘Kobe?’ snikt hij. ‘Waar ben je man?’ Pieter voelt een hand op zijn schouder. Een oude man is uitgestapt en naar hem toegelopen. Zijn stem is zacht en geruststellend. Hij is niet kwaad. Hij wil Pieter helpen. ‘Rustig, jongen,’ zegt hij. ‘Alles komt in orde, laten we eerst maar even van straat gaan, nee?’  Een halfuur later rijd Pieter de parking van de winkel weer op. Hij neemt met trillende handen zijn GSM uit zijn broek. Hij selecteert de naam ‘Els’. Zijn duim blijft hangen boven het groene telefoontje. Hij haalt diep adem, stopt de GSM weg en loopt de winkel in. ‘De politie is onderweg,’ zegt Didier.  Hij ziet bleek en probeert zich een houding te geven tegenover Pieter. Pieter zit voor zich uit te staren in het kleine duffe kantoortje boven de winkel. Didier staat achter hem. Hij twijfelt of hij Pieter een schouderklopje of zo moet geven. ‘Wil je nog een kopje koffie misschien?’ vraagt hij. Pieter blijft zwijgen. Didier bijt op zijn nagels en kijkt naar de man die voor hem zit. Zijn eerste dag als winkelmanager zat er bijna op toen deze vader de winkel kwam binnengerend op zoek naar zijn zoontje.  Hij liep al een bezetene door alle gangpaden en riep de hele winkel bijeen. Didier was net de stock aan het controleren op zijn nieuwe laptop toen er op de deur werd geklopt. Of hij niet beter eens kwam kijken. ‘Ze zullen hier nu wel elk moment zijn hoor,’ zegt Didier. Meer tegen zichzelf dan tegen Pieter. ‘Moet je nog iemand anders telefoneren?’ Pieter zegt niets. Hij haalt langzaam zijn GSM boven en kijkt naar het scherm. Els haar telefoonnummer staat klaar. Hij drukt op het groene telefoontje en brengt de telefoon naar zijn oor. De woonkamer staat vol mensen. Politiemensen lopen binnen en buiten. Op de salontafel staat een halflege thermoskan en enkele vuile koppen koffie. Els zit aan de keukentafel met een agente te praten. De buurvrouw doet alsof ze onmisbaar is en loopt de hele tijd op te ruimen. Pieter wou dat ze weggingen. Hij wil alleen zijn.  Zijn hoofd is leeg. Hij kan niet meer nadenken. Hij ziet enkel die bruine bestelwagen wegscheuren. ‘Welk soort bruin?’ had de agent gevraagd. Wist hij veel. Bruin is bruin. Een gewone bruine bestelwagen. Misschien iets naar de lichte kant. ‘Waar heb je Kobe het laatst gezien?’ Pieter was beginnen twijfelen. In de groenteafdeling? Of nee daar was hij al weg. Het was net daarvoor. Of toch niet? De agent had een en ander genoteerd in een boekje en pieter alleen gelaten. Pieter staat op en loopt door het open schuifraam de tuin in. Hij zoekt in zijn zakken en haalt er een plat pakje Drumtabak eruit. Zeven maand geleden rookte hij zijn laatste sigaret. Het was op een feestje in een kroeg in de stad. Een vriend van hem werd veertig en had de tent afgehuurd. Drank a volonté en de betere platen. Pieter had zich laten overhalen. Genoeg zielig zitten doen en wegteren. Hij moest weer onder de mensen komen. Wat was zijn alternatief? Pizza, lauwe duvel en The Voice op TV. Hij stond net een biertje te bestellen aan de bar toen Els aan zijn mouw trok.  Ze was een beetje dronken. Later zou ze beweren dat ze helemaal niets gedronken had. Ze vond hem een toffe knul en het was zonde om heel de avond aan de toog te kleven. Ze trok hem op de dansvloer. Pieter liet het gebeuren, vond het ook wel fijn. Hij liet zich gaan. Het deed ergens wel een beetje deugd. Terwijl Tante Tina iets schreeuwde over Nutbusch en city limits, legde Els haar armen om zijn nek. ‘Zie je wel. Veel leuker toch?’ Hij was die nacht bij Els blijven slapen. Op weg naar haar huis had hij zijn laatste sigaret gerookt. ‘Rook jij?’, vroeg ze. Ze trok daarbij een lelijk gezicht. Pieter had het weggelachen. ‘Niet echt. Alleen op feestjes en zo.’ Maar het pakje Drum was sindsdien onaangeroerd gebleven. Pieter opent het pakje. De tabak is droog. De geur is verdwenen. Hij peutert een verfrommeld blaadje uit het pakje Rizla dat weg gepropt zit aan de zijkant. Hij rolt onhandig een sigaret en kijkt de tuin in. Waar zou Kobe nu zijn? Het is een ondraaglijke gedachte. Zijn hart begint te kloppen en het zweet breekt hem uit. Pieter neemt een trek van zijn sigaret en hoort agenten met elkaar praten met over de schutting. Ze staan op straat naast hun combi. Pieter probeert zich te concentreren op hun gesprek. Hun politieradio braakt metalige boodschappen. Cryptische aanwijzingen en opdrachten. ‘ongeval Gentse Steenweg, over,…, 2 personenwagens’ ‘Gisteren voetbal gezien?’ ‘Nee, er was badmintontraining’ ‘patrouillewagen 45 onderweg,…’ ‘Zonder Kompany gaan we op ons bakkes gaan.’ ‘Bwah, misschien,…’ ‘Melding bestelwagen, bruin, overeenkomst signalement vermoedelijke verdwijning’ Pieter bevriest. Hij haalt de sigaret langzaam uit zijn mond en luistert gespannen naar de politieradio. ‘Stationsstraat…wagen onderweg voor buurtverhoor’ Pieter staat te beven op zijn benen. Hij kijkt door het raam naar Els. Deze staat nog steeds te praten met de agente. Hij haalt diep adem en sluipt naar het poortje achteraan de tuin. Op straat loopt hij snel naar zijn wagen. Hij moet naar de Stationsstraat. Hij moet Kobe vinden. Hij wil zijn zoontje terug.  Met trillende handen steekt hij de sleutel in het contact. Pieter rijdt langzaam door de Stationsstraat. Voor de vierde keer reeds. Er is nergens een bestelwagen te zien. Laat staan een bruine. Hij zet zich aan de kant van de weg en houdt zijn stuur krampachtig vast. Het is beter om terug te keren. Iedereen vraagt zich vast af waar hij gebleven is. Hij staat op het punt naar huis te rijden als aan de overkant van de straat een poort opendraait. Een blauwe Ford rijdt de straat op. Achter de poort ligt een terreintje met daar rond garageboxen. In de hoek ziet pieter een bruine bestelwagen staan. De poort sluit langzaam. Pieter blijft enkele seconden besluiteloos zitten en stapt dan langzaam uit de wagen. Zonder op het verkeer te letten steekt hij de straat over. Net voor de poort dichtvalt, glipt hij binnen.  Het terrein is verlaten. De boxen zijn besmeurt met graffiti. Er groeit onkruid in de spleten in het asfalt. Aan de overkant gaat de garagebox voor de bestelwagen open. Een man stapt naar buiten en opent het achterportier van de wagen. Pieter begint te rennen. Zijn vuisten gebald. Pieter brult. De knie in zijn rug drukt door. Hij voelt zijn hart bonzen tegen het natte asfalt. Hij spartelt maar het heeft geen zin. De agent kent zijn vak. Jarenlange betogingen, voetbalmatchen en caféruzies hebben hem gehard. Hij houdt Pieter zijn handen tegen de grond geklemd. Pieter draait zijn hoofd. Een pijnscheut schiet door zijn hals. Hij ziet het openstaand achterportier van de bestelwagen. In het laadruim staat een oude fiets. Niets meer. Enkele meters voor hem zit een man op de grond. Zijn hoofd bloedt hevig. Hij houdt een bebloede lap stof tegen zijn hoofd en kijkt met bange ogen naar Pieter. Een tweede agent knielt bij hem neer en legt sussend zijn hand op zijn schouder. Pieter kan niet horen wat ze zeggen. De politie was net op tijd gekomen. Enkele seconden later en Pieter had de man kapot gemaakt.  De man kwam net van een fietsenwinkel. Hij had een koopje gedaan. Een mooie tweedehandsfiets. Die zou hij met zorg weer herstellen. Een beetje nieuwe lak, een nieuwe ketting, het zadel vernieuwen. Een prachtig geschenk voor zijn kleinzoon. Hij wou net de fiets uit zijn bestelwagen tillen toen hij achteraan op zijn hoofd geslagen werd. Zijn gezicht knalde tegen het openstaand portier. Hij viel bloedend op de grond. In een waas zag hij een wildeman boven zich uit torenen. Deze maakte zich op voor de finale slag. Op dat moment werd de aanvaller gegrepen door een bonkige politieman en op de grond gesmeten. De knie wordt weggehaald. Er stroomt weer lucht naar Pieter zijn longen. Hij sluit zijn ogen en drukt zijn voorhoofd op het natte asfalt. Hij ziet Kobe.  Kobe fietst en lacht naar hem. Kobe probeert zijn kousen aan te doen, het puntje van de tong uit zijn mond, in opperste concentratie. Kobe smeert een boterham. Meer choco aan het mes dan op het brood. Met pretoogjes likt hij zijn schat af. Kobe loopt door de supermarkt, hij wijst naar allerlei soorten koekjes. Pieter blijft liggen. De ogen dicht. Hij voelt twee armen hem optillen.  ‘Nog eens hetzelfde.’ Pieter zegt het zonder opkijken. Hij roert met zijn lepeltje door het bodempje koude koffie.  Het cognacglas ernaast is al een tijdje leeg. De barman neemt het weg en zet een nieuw glas voor zijn neus. Hij knalt het koffiegruis in een lade en maakt een nieuwe koffie. Pieter neemt alvast een grote slok. Een lekker warm gevoel in zijn lege borstkas. Hij zit aan de hoek van de bar. Het is nog vroeg. Het café is bijna leeg op een verdwaald koppeltje toeristen na. Deze zitten gebogen over een kaart van de stad een fruitsap te drinken. Pieter kijkt door het raam naar buiten. De eerste winkels gaan open. De mensenmassa trekt zich op gang. Koopvee. Hij denkt aan Els. Zij was er altijd als de kippen bij tijdens de solden. Zou ze hier ergens rondlopen? Waarschijnlijk wel. Met de kredietkaart van een of andere sul. Vier jaar al. Vier jaar geleden mikte ze een lege fles wodka naar zijn hoof. Hij lag dronken op de sofa lag. Pieter hoorde enkel de deur dichtslaan. Daarna had hij ze nooit meer teruggezien. Best. Pieter drinkt het glas leeg. ‘Doe nog maar eentje,’ brabbelt hij, ‘en laat de koffie maar zitten.’ Hij staart naar de mensen op straat. Een moeder met een kinderwagen. Twee tieners druk bezig met hun telefoon. Een koppeltje, arm om de schouder, hand in de achterzak. Een man met een jongetje aan de hand. Pieter schat het jongetje ongeveer tien. Kobe moet nu ook zowat tien zijn denkt hij. Hij probeert de gedachte te verdringen. De man en het jongetje staan met de rug naar Pieter. Ze wachten om de straat over te steken. Pieter blijft kijken. Hij krijgt een onbehaaglijk gevoel. Hij ziet de man de hand van het kereltje steviger vastgrijpen. Dat haar, die hals,… ‘Kobe?’ Pieter richt zich verdwaasd op. De lichten springen op groen. De man en de jongen steken de straat over. Pieter springt van zijn kruk, valt bijna op de grond en loopt naar de openstaande deur van het café. ‘Kobe!’ Pieter schreeuwt naar de overkant. Ze stoppen. Het jongetje draait zich om. Hij kijkt Pieter recht in de ogen. Pieter staat vastgenageld aan de grond en strekt zijn armen uit.  

Bernard Govaert
0 0

Het Weekend

Zondag 14 u, Gent   Rik sprong uit de tram en begon te rennen. Gelukkig waren er op dit uur van de dag nog niet veel dagjesmensen en toeristen in het centrum van de stad. Snelheid, daar kwam het nu op aan. Met in zijn linkerhand de logge sportzak stormde Rik als een bezetene door de straten. Het zweet droop van zijn lichaam. Hij voelde niet dat zijn voeten de grond raakten, net alsof hij door gelatine waadde. Nog drie straten en hij was thuis, hopelijk op tijd. Bij het oversteken van de Koning Albertlaan kon hij nog net een fietser ontwijken. Deze wierp een hele reeks verwensing naar zijn hoofd, maar Rik hoorde ze niet. Zijn hoofd gonsde en hij probeerde zich voor te bereiden op het ergste. De zenuwen gierden door zijn lijf. Op het einde van de straat zag hij het gebouw waar hij woonde. De gordijnen van het appartement waren open en er brandde blijkbaar licht. Was dit een goed teken? Hij rende naar de deur, griste zijn sleutels uit zijn vestzak, opende de deur en stormde de trap op. Op de tweede verdieping stond de deur van de flat open. Zonder zich hierover te verbazen stormde hij binnen en trof Lies in de zetel van de woonkamer aan.   Haar gezicht was opgezwollen en haar ogen rood van het huilen. Het bedje van de kleine Thomas was leeg. Bij het zien van zijn vrouw haalde Rik opgelucht adem. Hij zette de zak op de grond en stapte op Lies af. Lies begon te huilen en greep iets achter haar in de zetel. Met een trillende hand hield ze een pistool op het hoofd van Rik gericht. “Lies? Wat…?” Een doffe knal weerklonk en Rik zijn schedel werd doorboord door een kleine kogel. Zijn lichaam viel levenloos op het tapijt.     Vrijdag 16u30 Brussel   Nog even dit dossier afwerken en ik ben ermee weg, dacht Rik. Het was een hectische week geweest. Na het ontslag van zijn diensthoofd, moesten al zijn taken verdeeld worden onder Rik en zijn vier collega’s. Zoals gewoonlijk was dit niet zonder slag of stoot gebeurt. Ze verzopen nu reeds in het werk. Niemand zat te wachten op extra werk. Rik werkte nu reeds drie jaar op de financiële dienst van de VMM. En toch had hij het afgestompte ambtenarenbestaan nog niet omarmd. Hij zou niet wegkwijnen achter zijn stoffig bureau. Hij vulde zijn dagen met dagdromen, ’s avond schreef hij zijn boek dat nooit zou verschijnen. In zijn dromen zag hij zichzelf geïnterviewd worden in De Laatste Show of iets dergelijk. Was Bukowski ook geen gewone postbeambte geweest, en Brusselmans, godbetert, was toch ook begonnen als klerk in Brussel. Rik had zonder morren de extra dossiers aangenomen. Routineus had hij ze afgewerkt. Binnen een kwartier zou hij uitprikken en naar huis gaan, de vrijdagavondborrel laten voor wat het was. Dit weekend werd zijn zoontje Thomas zes maanden. Lies en hij zouden dit vieren met een romantisch dineetje. Hij had reeds de nodige inkopen gedaan, scampi’s, een soort speciale pasta, papardelli of zo, look, Marokkaanse kruiden, en een flesje lekkere witte wijn. Sinds de geboorte van Thomas hadden ze geen moment voor zichzelf gehad. Het was het einde van een bijzonder stressvolle periode.   Om te beginnen was de kleine 4 weken te vroeg geboren. Midden in de nacht was Lies met krampen wakker geworden. Volledig in paniek had ze Thomas gewekt. Hun laken was doorweekt met bloed. In ijltempo reden ze naar het ziekenhuis. Daar had de arbeid nog 8 uur geduurd. Thomas moest echter nog twee weken met de nodige buisjes en monitor in het ziekenhuis blijven, zodat van de gebruikelijke kindervreugde geen sprake was.  De geboorte was met andere woorden niet gebeurd zoals ze verwacht hadden en ze twijfelden dan ook of een ze tweede kindje wilden.   Vrijdag 18u14 Gent   Rik kwam uit het station van Gent. Met lange stappen zette hij koers naar café den Zwartzak”. Hans en Pieter zaten er reeds en waren zo te zien in een verhitte discussie verwikkeld. Rik zette zich met een korte knik aan hun tafeltje. Elke vrijdag kwamen ze hier samen om de week zoals ze dat noemden te “evalueren”. ‘Moet je horen wat Hans nu uit zijn nek zit te lullen,’ zei Pieter zonder zich te bekommeren om de normale omgangsregels, zoals groeten en dergelijke.  ‘Hij beweert dat alle mannen in de toekomst overbodig zullen worden, omdat het slecht een kwestie van tijd is dat vrouwen zichzelf kunnen bevruchten.’ ‘Het is waar!’ riep hans. ‘ De spermabanken zijn daar het best bewijs van. Vergeet de vrijmetselaars, de Thule, en al die Da Vinci code onzin. Het ware complot wordt uitgevoerd door een elitegroepje dolle mina’s met maar één doel: complete vernietiging van het mannelijke ras, om zo te komen tot een vredige, roze penisloze toekomst, waar lesbische kussengevechten niet van de lucht zijn en Thuis 24 uur op de buis is.’ ‘Ok, ook een goedenavond jongens, nog drie pintjes?’ Rik deed zijn jas uit en deed teken naar de barman om nog wat te brengen. ‘ Ik merk dat ik mijn betoog ietwat moet illustreren,’ ging Hans verder. ‘Doe dat, mijn beste, doe dat vooral,’ zuchtte Pieter. ‘Sinds het moment dat Eva in de appel beet,’ vervolgde Hans ongestoord en op plechtige toon, ‘wordt het vrouwelijk geslacht onderdrukt door ons, mannen. Door hun schaamteloos gedrag moet de gehele mensheid boeten en werken in het zweet onzer aanziens. Vanaf dan is de gehele menselijke geschiedenis een aaneenrijging van pogingen en subtiele veranderingen om the alpha male pig te elimineren. Van Cleopatra tot Bloody Mary, maar ook op meer lokale niveau , waar het boerenwijf de pap maakt en de boer schoorvoetend naar de stal stuurt om een verse emmer melk, in de hoop dat hij vertrappelt wordt door een drachtige vaars.’ De barman bracht het bier en Rik nam zijn portefeuille om te betalen. Aarzelend haalde hij een briefje van vijf euro te voorschijn. ‘Ik heb, geloof ik, niet voldoende op zak om een rondje te geven.’ ‘Geen probleem,’ zei Pieter, ‘ik neem deze wel voor mijn rekening.’ ‘Ik snap het niet, ik dacht dat ik nog meer dan genoeg op zak had?’ Rik stopte vermoeid zijn portefeuille weg. ‘Geld lijkt de laatste tijd gewoonweg te verdampen.’ ‘Ik weet wat je bedoeld,’ viel Hans bij, ‘dalende koopkracht en zo, de kranten staan er vol van, en ondertussen blijven die piepo’s in Brussel maar doorlullen over het feit dat je in Vilvoorde geen pakje sigaretten mag kopen in het Frans.’ Hans was blijkbaar de vrouwen en hun complotten volledig vergeten en dat kon enkel maar de het gesprek ten goede komen. ‘Het zou toch fantastisch zijn als je nergens op moet letten. Geld met hopen, geen zorgen, werken als hobby, geen stress, nooit op de kleintjes moeten letten,’ mijmerde Rik. ‘Huizen bij de vleet, een jacht, enkele ferme minnaressen,…’ droomde Hans verder. ‘Zal nooit gebeuren!’ onderbrak Hans. ‘Om het met een oude wijsheid van mijn meetje zaliger te stellen: “Wie niet steelt of erft, werkt totdat hij sterf!” en nu jullie!’ ‘Tjah, dat erven zal er niet echt inzitten vrees ik,’ zei Rik, ‘en om te stelen moet je toch al meteen de jackpot kunnen binnenhalen en dan kunnen verdwijnen in het niets, want een leven als crimineel op de vlucht zie ik niet echt zitten.’  ‘Een paar jaar geleden heeft toch een bende een gigantische hoeveelheid diamanten kunnen stelen in de luchthaven van Zaventem zonder gepakt te worden?’ vroeg Pieter. ‘Inderdaad,’ zei Hans, ‘die zitten nu ergens op de Bahamas  te genieten van hun vervroegd pensioen. Gegokt en gewonnen, niemand gewond en iedereen tevreden want de verzekering dekt toch alles.’ ‘Jaja, dat zal wel,’ zuchtte Rik. ‘Ik ga er van door, Lies zit op mij te wachten en we hebben een speciaal weekendje voor de boeg.’ Rik dronk zijn bier uit en verliet het café. ‘Ik bel je nog wel!’ riep Pieter.   Buiten sloeg een natte wind Rik in het gezicht. Hij deed zijn jas iets beter dicht en zette er stevig de pas in. Hij kwam in de straat waar ze woonden en zag aan de overkant dat het licht reeds brandde. Mooi, Lies was al thuis. Hij belde aan want hij had geen zin om zijn huissleutels uit zijn aktetas te halen. Lies deed de deur open terwijl ze druk door de telefoon praatte. ‘Nee, Lowietje heeft al gegeten, ja gewoon zijn pyjamaatje aan en in bed stoppen. Niet vergeten de babyfoon in te steken…’ De mama van Lies kreeg blijkbaar nog de laatste instructies. Rik gaf zijn vriendin een kus op haar neus en gebaarde dat hij in de keuken aan de slag ging gaan. Lies knikte en ging verder met uitleg geven. ‘Neen, de Pampers zitten zeker in de zak, in het zijcompartimentje, heb je daar al gekeken?’ Rik ging naar de keuken en zette zijn tas op de tafel. Hij haalde de ingrediënten eruit en zette de wijn in de ijskast.  Rustig begon hij aan het diner. Hij zette de tafel in de living, stak een kaarsje aan , legde een plaatje op en schonk alvast een glaasje wijn uit voor Lies. Deze was ondertussen begonnen over het nieuwe kapsel van haar zus en probeerde haar moeder te overtuigen dat de snit totaal ongepast was voor een vrouw van haar leeftijd. Rik rolde met zijn ogen en ging terug naar de keuken.   Het eten was reeds bijna klaar toen Lies in de keuken kwam en Rik langs achter vastpakte. ‘Opgepast, of ik verband mij nog!’ lachte Rik, die net een kokende pot vol pasta in zijn handen had. ‘Sorry dat ik zo lang aan de telefoon was,’ zei Lies, ‘ maar mijn moeder is blijkbaar volledig vergeten wat ze met een kindje moet aanvangen, maar kom, onze Lowie is in goede handen.’ ‘Tuurlijk, zoiets verleer je niet,’ zei Rik, ‘hier, proef hier maar eens van’, en hij gaf haar een lepel saus. ‘Mmmm, heerlijk! Heb je al een flesje wijn opengedaan?’ ‘Er staat reeds een glaasje voor jou op tafel. Wil je mij ook nog een glaasje inschenken?’   Rik en Lies genoten met weinig woorden van hun dineetje en terwijl Rik de vuile borden in de wasbak plaatste, vleide Lies zich languit in de zetel. Rik kwam er bijzitten en schonk nog een glaasje uit voor Lies en zichzelf.    

Bernard Govaert
0 0

Opleiding

Publicaties

Prijzen