Camilla Peeters

Gebruikersnaam Camilla Peeters

Teksten

Verdomde Tom Robbins, Some Barking at the Moon

LIFE IS LIKE A STEW YOU HAVE TO STIR IT FREQUENTLY OR ALL THE SCUM RISES TO THE TOP   las ik op een ander continent en ik dacht Wij en Ik wij en ik wij zijn allemaal stadskinderen met de nádruk op   Stad; allemaal geagiteerd richtingloos, nagels onder het stof (of scum?) van ramen die niet vaak genoeg afgespoeld worden allemaal denken allemaal denken hé over hoe die ramen zouden kunnen blinken als ze maanlicht of sentiment zouden doorlaten: ze blijven on-gespoeld en wij en ik wij vallen eronder in slaap   met de nádruk op Kind; allemaal geagiteerd richtingloos, als een labrador gelegen op de schouders van ouders die vriendelijk vragen thuis te blijven het verzoek vriendelijk afgeslagen ik ben het omgekeerde van een kind denk ik dan over mijn leven voor de equivalentie van wat slechts een flits moet zijn voor de stenen giganten/vierkanten in Gizeh, vrouw met fakkel op Liberty Island    wat een fletse flits als een sukkel moet zijn voor de Nieuwe Colossus die achterbleef met de assen van al die beloftes in haar fakkel slechts geleden enkele ogenblikken  denk ik ik ben het omgekeerde van een kind Ik Kan Alles   DAT ALLES ER DEEL VAN IS DAT HET NOOIT TE LAAT IS OM EEN GELUKKIGE KINDERTIJD TE BELEVEN    zei Verdomde Tom Robbins over liefde en over pakjes sigaretten die zo gesloten als een deur blijven en ik kan je verzekeren, Tom Robbins, het is opendeurdag hier in de stad   ik kan je verzekeren met een neus die de curve van een regenboog volgt, knikt links rechts links rechts links rechts links rechts NEE hier wordt gekozen welke deuren en ramen en portalen naar het hellevuur openblijven welke opgeblazen worden ze werken hier overal aan de Nieuwe Stad   hier hebben de stadskinderen CHOICE CHOICE CHOICE   en de ramen zijn ondoorlaatbaar maar doorzicht-baar en hier is niemand kleurenblind wij  kiézen hier de dingen om blind voor te zijn   maar doorzicht-baar zodat voor de equivalentie van wat slechts een flits moet zijn in het leven van twee (of meer?) stoffige stadskinderen  zij in de nacht simultaan gluren door gesloten windows naar de maan en alle  mystiek ervan die ze in alle haast vergeten zijn

Camilla Peeters
3 0

Denken Op Muziek

Denken Op Muziek   nieuwe definitie dat er geen vaste oplossingen zijn geen beloftes zijn echt ik ben in een donkere kamer heb geprobeerd mezelf te ontwarren van alle elastiekjes het is prikkeldraad rampzalig ik bloed overal  het spijt mij zoals elektronische golven soms denk ik na over zelfmoord en dan zou ik niet weten hoeveel dieper ik nog zou kunnen  graven ik zou Thanatos zijn en niets anders meer ik zal dus maar blijven verdergaan verdergaan smak mijn hoofd tegen de vloer kleine spetters een curve een wijnglas in mijn aderen dus ik ben rood vanbuiten zoals ik ben rood en vuur vanbinnen   er kan maar een conclusie zijn dat is we zijn allemaal ongelofelijk bang en buiten is ongelofelijk bang en in mij zijn er ongelofelijk bange  deuren en zoals een auto ongeluk ze zijn wagenwijd open en ons als geliefden zijn wagenwijd open zoals een bloedend oog en gesloten zoals ik tijdens lunch en tegen de lente zal ik helemaal leeg zijn of terug open het betekent allemaal hetzelfde meer en tegen de lente of  tegen de lunch ik kan het verschil niet meer zien ik zal helemaal apathisch zijn ik zal naar je kijken  met een frontale blik en ik zal zeggen ik kan mijn benen niet voelen ze nemen me nergens meer heen al wat ik wil is  een raam om uit te  kijken misschien zie ik je de straat oversteken en hoor ik die muziek spelen in mijn hoofd   ik zat te denken aan hoe we ons gedragen als cinema wezens in donkere theaters vermoeide duimen je kruipt naar mij en wordt de kleinste man in de wereld kleine haarplukjes tussen kusjes hoe je mijn elleboog opheft om mijn vingers dicht bij je lippen te brengen hoe je mijn elleboog opheft   je zei dat voeten een medium zijn voor intimiteit en nu kan ik mijn hielen niet meer gewoon op het asfalt neerzetten   je was nooit raar je was  altijd ver weg en ik was altijd een vergrootglas omhoog aan het houden om me elk detail te herinneren altijd ter voorbereiding ik was altijd een vergrootglas omhoog aan het houden ik was altijd al verliefd ik was  altijd al verliefd

Camilla Peeters
7 0

groeten van 't harnas

groeten van ’t harnas ik heb nog nooit gehoord van moralen geef me meer herfst kippenvel meverkil mijn kin slaap in mijn vlees word warm met donker deken dat netpast we zitten onder schilderijen van de hele wereldonze hoofden een millennium freestyleik voel me opgeleefd + onsterfelijk + afgedwongenin minder dan twee weken ondergegaan nu ben ik herboren zoals Zephyros ik schrijd westwaarts nooit tragisch nu bestorm ikwat straffe tanden en parelen maskers warenop venus ontmasker ik jemijn mond is een telefoonspeekseldraad en ik zal je morgen bellen   mijn geheugen is in twee volumes uiteen gevallen en ik zal nooit vergeten hoewe dieper in mijn matras zaktenneergelaten in het schuimtwee bruisende lijken een hap uit elke voetwondkorsten in een flesje om iets anders later te genezen ik ben op alles aan hetbesparen nu gewoon voor de zekerheid heb ik mijn plan bneergeploegd: kapitalist saxofonist co-producer nudist ster   terugkeer naar een uitgesleten ikheb een paar strijkkwartetten naar mijn verleden-zelf gestuurd en een paar gedichten en een paar geweien andik in een zwart-witte droom nog eens het controleerbare herlevendik smaak de zeep lippen + ogen naar binnen gekeerd + vinger geweer gerichtvizier op mezelfik geur naar wilde bloemen van je rug geplukt een wandelingeen gevolg op mijn spieren getatoeëerd   ik sluipbuig mijn been een beetjedruk mijn fronton achterwaarts ik drink meer lucht vaartuigbegrensdde keel smerenddood metaal   ik wil dat je mijn kamer binnengaatjezelf uitleeft/overleeft dat je danbuiten gaat op middelmatige vlaktes dat je danalle ledemaat-toppen vergeet en sterft + weer ontstaat + je kneedtjezelf in de ochtend beklim jezelf bestijg jezelfcasual klifen voor mijn voetenhang je aan een draadje

Camilla Peeters
0 0

Gesprekken tijdens het hard worden –DEEL DRIE

Gesprekken tijdens het hard worden –DEEL DRIE   Zij: “Ik wil overal van proeven. Nee- ik wil niet proeven. Ik wil overal van happen. Het leven is de grootste patisseriezaak die je je kunt voorstellen. Het aanbod is eeuwig en magisch. Ik wil elke plaats op de menukaart ontdekken.”   Ik: “Het leven is een patisseriezaak en dat baart mij zorgen. Er zit een massaproductie achter. Je wilt dan van alles proeven, maar je kent geen grens. Wanneer je slaapt wordt elke ervaring aangevuld, zodat je opnieuw en opnieuw kan proeven en je wilt dan te veel. Je proeft opnieuw. En steeds bestel je meer, tot je tong rauw is en je maag barst.”   Hij: “Ooit is mijn maag in gedachten gebarsten. Uit angst had ik mezelf geleerd niet meer te eten en ik voel nog steeds de gevolgen daarvan in mijn hart. De gevangenis die ik bouwde voor mezelf in mijn gedachten en waarin ik vast kwam te zitten. Mijn hoofd als een kompas voor de weg die ik ellenlang volgde. Toen ik aankwam realiseerde ik mij dat ik fout zat. Daar ben ik over de afgrond gegaan. Jaren later, realiseer ik mij dat ik niet fout was, maar dat het kompas in mijn hoofd de foute weg aangaf. Ik was het noorden kwijt en het oosten en het westen en het zuiden. Maar ik bleef een realist.”   Ik: “jij bent geen realist, jij bent een nihilist en je doet daar niets mee, het doet je allemaal niets. Je leeft in een wereld waar mensen enkel bestaan wanneer ze je raken. Jij deelt de gehele populatie op in fragmenten van je eigen ziel. Stop met bewegen. Je beweegt mij niet.”   Zij: “Laat mij dan tenminste binnenkomen.”   Hij: “Je denkt dat ik boos ben. Ik ben niet boos, maar bang. Ik sta te trillen en te rillen van het zweet op mijn voorhoofd. Als ik zou weten hoe de mens te controleren zou ik zeker zijn en gaan naar de bestemming van mijn leven, maar er zijn zoveel bulten in het landschap. Ik kan niet ver meer zien.”   Ik: “Zou je mijn hand willen vastnemen? Zou je mij in vertrouwen nemen? Ik –die zo fel is en van het leven een gele vlek maakt met wit licht en stralen en ik die dus oogverblind brandt. En jij, die zo zacht kan zijn, wanneer je even je masker laat vallen. Controle is zoals verdraagzaamheid, ik zou graag op een van de twee nog kunnen hopen. Je bent al wie je wilt zijn. Ik zeg het je nu. Degene die je wil zijn, huist al wat langer in je hoofd, maar je hebt hem ingemetseld. Laat hem vrijkomen. Laat hem breken en dan weer zacht worden. Dan zal het leven je in de ogen hebben gekeken. En je zal altijd priemende ogen in je rug voelen. Maar je draait je nooit meer om. Je rent tot de adem in je haarwortels zit en het blauw in je schenen.”

Camilla Peeters
0 0

Gesprekken tijdens het hard worden –DEEL TWEE

 Gesprekken tijdens het hard worden –DEEL TWEE   Hij: “Ik had niet gedacht dit gevoel ooit nog mee te maken. Toch staan we hier. Ik heb me niet voorbereid, ben een beetje oncomfortabel. Het spijt mij, maar de schok is nog steeds hetzelfde.”   Zij: “Bij elk uitgesproken woord hou je je buik vast, je wil toch niet breken? Je wil toch niet hard worden? Je wil toch niet dat je morgen wakker wordt en beseft dat je vastzit in een trilling, een harmonie en je kan enkel opnieuw rondgaan tot je niet meer weet waar het begin en het einde van de ronde zijn?”   Hij: “Ik denk niet dat ik dit nog lang volhou.”   Ik: “Je ziet er voller uit, maar ik weet dat je leegloopt. Daarom ben je jezelf in brand aan het steken.”   Hij: “Zo voelt het ook. Mijn longen branden en mijn darmen likken vuur tot in mijn maag en tot in mijn slokdarm. Ik heb echt pijn.”   Zij: “Je kijkt in de spiegel en ziet de barsten. Morgen val je neer.”   Ik: “Je bent net neergevallen door te spreken. Morgen sta je weer op en ga je terug naar waar je vandaan kwam. Je hebt die zoete, lege herinneringen. Je weet hoe je eruitzag. Zoek jezelf.”   Hij: “Ik wil mezelf vinden, maar ik herken slechts fragmenten. Ik ben een beeldopname, niet meer dan een zijde in een dimensie in een tijdlijn. Elke keer dat ik een stukje zelf zie, sla ik het stuk. Uit zelfverdediging, uit angst, uit rebellie. Mijn schuldgevoel blijft groeien.”

Camilla Peeters
0 0

Gesprekken tijdens het hard worden –DEEL EEN

Gesprekken tijdens het hard worden –DEEL EEN   Ik: “Mensen zijn kneedbaar. Wij zijn kneedbaar. Je kan uit deze vorm iets anders maken, je kan mijn vorm compleet vernietigen en er iets anders uit bouwen. Dus wanneer jij zegt dat mensen zouden moeten doen wat jij zegt, heb jij maar een klein beetje gelijk. Je kan mensen kneden, maar je kan niet voorspellen hoe de uiteindelijke vorm eruit zal zien. Je kan niet verhinderen dat we uit onszelf een bocht nemen. Onszelf kneden. Mensen kunnen zichzelf kneden en tegenspreken. Het spijt mij dat ik enkel doe wat je zegt in de tegenwoordige tijd. In de toekomst staat daar geen garantie op.”   Hij: “Laten we dan zwijgen. Laten we dan de hele rit geen woord meer zeggen. Ik wil je niet meer kneden, want ik ben degene die gekneed wordt. Jij buigt terug en springt weg en ontspringt mijn handen en knijpt mij en kneed mij. Ik wil niet gekneed worden.”   Ik: “Hij die niet gekneed wil worden, vlucht van zijn menselijke vorm. Hij zal uiteindelijk achterblijven als een logge blok. Zonder vorm, zonder mogelijkheid tot bewegen. Vast in vorm en trots. Hij accepteert de vooruitgang niet en blijft achter met een gedateerde moraal. Hij ziet niet dat hij achteruitgekropen is en kijkt met zijn rug naar de wereld. Hij zwijgt niet alleen, hij is blind.”   Zij: “Jullie staan daar jullie hoofd te breken, maar kneden niets! Kneed mij dan!”   Ik: “Door het pure luisteren ben jij al gekneed. Vanavond zal je merken waar je gekneed bent, morgen sta je op in een nieuw vel.”   Zij: “Een andere vorm in hetzelfde vel.”   Ik: “Je hebt zonet je vel afgeworpen als een masker. Weet je dan niet dat je je eigen zijnsgrond, je manier van bestaan hebt doorbroken door je te mengen in een gedachtegang die niet van jou is?”   Zij: “Is dat niet goed dan? Ik wil geen blok zijn. Ik wil nieuwe gangen te blijven vinden tot ik zo moeilijk gekneed ben dat niemand nog weet waar de vervorming, de knobbels begonnen zijn en wie begonnen is, wie de eerste bocht heeft gemaakt.”   Ik: “Een droom.”   Hij: “Een dans die slecht eindigt.”   Ik: “Omdat de constructie te complex wordt voor jou: je zit in de vorige dimensie. Jij ziet de beelden dansen voor je ogen. Maar ze dansen niet, ze stromen.”

Camilla Peeters
0 0

Wat niet mag

WAT NIET MAG   1. Twee vragen: zal ik nog lang leven en zijn bananen lang houdbaar? Eén antwoord: nee. Die bananen koop ik toch maar en over de dood denk ik straks wel na. Ik wacht nog even.   De kassierster kijkt me kwaad aan. In gedachten verontschuldig ik me voor mijn late bezoek, maar ik zeg niets. Ze staart me nog steeds aan terwijl ze alle aankopen scant. Ik voel me ongemakkelijk en trek de kraag van mijn jeansvest wat hoger om de blauwe plek in mijn hals te verbergen. Waarom dacht ik dat het een goed idee was om mijn haar eigenhandig tot net onder mijn oren te knippen? Mevrouw de Geïrriteerde kassierster kauwt nu met alle genot –en met open mond- op een kauwgum. Ik denk dat ik ga overgeven en draai mijn hoofd naar de witte muur achter haar, maar die schijnt zo fel dat ik er traanogen van krijg, dus staar ik maar zo’n beetje naar mijn vingers. Een kuchje onderbreekt me uit mijn gedachten: ‘Ga je nog betalen?’   Het is koud op straat. Er blaast een gure wind en de temperatuur zit ergens rond het vriespunt. Ik heb de slechtste dag van het jaar gekozen om weg te lopen, een klein applausje voor mij. Nu de winter nadert zal het enkel erger worden. Ik woon in de buitenste rand van banlieue. De dorpjes liggen relatief ver gelegen van elkaar en zijn omgeven door velden en kleine verzamelingen bomen. Men zou het misschien nog net een bos kunnen noemen. Ik houd een stevige tred aan. Al snel ben ik in niemandsland. Mijn gezelschap bestaat uit koeien, schapen en enkele paarden. Hun ogen flitsen als lasers door de nacht. Dit voelt zo verkeerd, denk ik en ik stop abrupt met stappen. Daar sta ik dan, in het midden van de nacht, met een grote rugzak en geen plan. Maar ik forceer mezelf door te lopen. Ik ga niet terug en ik ga nog niet wenen. Nog niet. Op dat moment kruist een bult op de weg mijn pad. Ik denk dat ik aan het dromen ben. Ik ben zo moe dat mijn omgeving zachtjes draait, alsof ik de wenteling van de aarde opeens kan voelen. In het donker onderscheid ik veel meer bulten dan er in de werkelijkheid zijn. Ik maak er een test van en loop er gewoon recht op, waardoor ik -de bult was toch echt- in een fractie van een seconde op de grond lig. Ik spuug een stuk grond uit. De bult was een hoop paardenmest. Nog een rondje applaus voor mij. Eigenlijk heb ik geen zin om op te staan. De grond is hard en koud, maar alles is een bed, als je maar moe genoeg bent.   2. Hoe laat is het? Ik tast naast me om mijn gsm van mijn nachtkastje te nemen. Mijn handen graaien en graaien, waar is dat verdomde kastje, tot ik één oog open en dan het tweede. Ik ben niet in mijn slaapkamer. Ik herhaal, ik ben niet in mijn slaapkamer. Mijn spieren spannen zich op en ik ga rechtop zitten. Die actie zet mijn brein in gang en ik weet weer wat er aan de hand is. Ik wilde weg en toen ging ik weg en nu ben ik hier. Ik heb echter geen flauw idee hoe ik in deze ruimte ben geraakt. Ik herinner me de weg en dan een zwart gat. Ik ben in een schuur, denk ik. Er komen zonnestralen door de planken van een klein luikje en die verlichten de ruimte een beetje. Na een slok water en een banaan ga ik op verkenningstocht. Waarna ik vervolgens drie meter naar beneden val. In een hooibaal. Ik heb me geen pijn gedaan, maar mijn gegil heeft iets levends gewekt. Ik lig bedolven onder het stro, maar hoor van alle kanten knorrende geluiden. Ik bevrijd me uit mijn hooigevangenis, draai me om en sta oog in oog met… een lama? Ik krijg ter wijze van verwelkoming een dikke druppel spuug in mijn gezicht. ‘Oké, oké, ik ben meteen weg.’ Maar dan realiseer ik me dat de enige uitweg versperd wordt door vijftien lama’s. Alternatief: terug omhoogklimmen en door het luikje naar buiten springen. De kans is echter relatief klein dat ook buiten een hooibaal op me ligt te wachten. Ik kan kiezen: dood door uit een raam te springen of dood door boze lama’s. Dat tweede klinkt leuker, dan hebben ze iets interessants om in de krant te zetten. Ik wil me net op het strijdveld begeven, als een stem de kudde roept. Ze draaien collectief hun kop om, ze worden geroepen door de leider. ‘Goeiemorgen, mokkels!’ Ik aarzel om iets te zeggen, wat als hij de lama’s aanstuurt als een leger om de indringer weg te sturen? ‘Meisje?’, zijn schorre stem klinkt van net achter de deur. Plots opent hij de deur, de lama’s stormen naar buiten en een grote man blijft alleen over in de deuropening. ‘Ah, je bent wakker! Tijd voor ontbijt.’   3. Ik loop weer verder. Dit was slechts een onverwachte tussenstop. Het ontbijt was lekker, maar de boer overlaadde me met iets te veel vragen. Ik zei dat ik nog ergens verwacht werd en liet hem zo achter, zich afvragend waar een meisje dat op straat slaapt, verwacht wordt.   Er doemde zomaar een bos op. Ik loop tussen de bomen en denk aan die keer dat Karel mij achterliet in een winkel, omdat ik zeurde en hij nog een show voor te bereiden had. Hij was geboekt voor een nieuwe quiz. Hij sprak dat uit als quizzz. Het publiek adoreert hem-dat vertelde hij mij ook- en daarom draagt hij een enorme zonnebril als hij met zijn dochter buitenshuis gaat. Ik kijk geen televisie meer. Ik was toen zeven jaar. Mama was me furieus komen halen. De volgende dag belde ze naar haar werkgever, ze zou niet kunnen komen voor een paar dagen, stom ongeluk, ze was van de trap gevallen. Zestien jaar lang. Al zestien jaar lang was mijn leven een een ketting met kralen van angst.   Ik denk ook aan mijn broertje. Die kleine, lieve Kamiel. Wat een verschrikkelijk accident. Wat een verschrikkelijk toeval. Hij was mijn grote broer en nu ben ik al twaalf jaar ouder dan hem.   Ik zie een struik met rijpe bessen. Geen idee of ze eetbaar zijn. Ze lijken op frambozen, maar dan iets kleiner. Ze smaken goed. Ik pluk een handvol en wandel verder.   De avond valt, en dan de nacht, de stilte, de kilte. In het donker is er niets. Ik sluit mijn ogen en wandel verder. Wanneer ik iets hoor stromen, open ik ze. Water. Mijn haar is nat, omdat ik zo gulzig heb gedronken. De haren op mijn armen staan recht overeind. Ik ga liggen. In het donker zullen ze me niet vinden. In het donker ben ik ook niets. Ik sluit mijn ogen opnieuw.   De lucht is nog steeds pikzwart, maar toch ben ik wakker geworden. Mijn oogleden voelen zo zwaar. Ik ga rechtop zitten en tuur voor me uit. Niets. Nee, daar! Een flits van spierwit licht verschijnt achter een boomstam. Ik spring recht en schuifel vooruit. Ik word met een ongelooflijke kracht tot de plek van het licht aangetrokken. Ondertussen wandel ik niet meer, ik ren. Ik sprint. Zo snel mogelijk daarheen. De bomen lijken in een cirkel te staan, alsof ze zijn uitgeweken voor het wezen te midden van de open plek. Hij is gekleed in wit en krullen omringen zijn hoofd. Ik kan niet spreken. Hij is de koning van het bos. Ik knipper en het is voorbij. Ik ben alleen.   4. Ik heb mijn gsm afgezet. Natuurlijk hoopte ik gemist te worden. Overladen te worden met berichten. Ik wilde zelfs mama bellen, maar er was geen vraag naar en dus zal ik niet antwoorden. Wat had ik ook verwacht? Ik hoop dat mama haar gsm nog in bezit heeft.   Ik heb de hele dag gewandeld, rechtdoor, zonder een pad te volgen, onder en boven en door de bomen. Ik voel me thuis in de natuur. Ik voel me op mijn gemak en de fluitende vogels en de ruisende wind zijn mijn bondgenoten.   Langzaamaan wordt het bos minder dicht en wanneer het begint te schemeren, loop ik tussen lage struikjes en droog gras. Ik kan enkele meters verderop een verharde weg zien. Ik hoor ook nog steeds stromend water. Het beekje was de leidraad voor mijn tocht en heeft me voorzien van voldoende vocht. Het landschap is uitgestreken, ik daal langs een helling af om dicht bij de waterbron te blijven. Tegen de avond verschijnen er hier en daar huisjes. Ik voel me als een reiziger die na dagen in de wilde jungle eindelijk bewoond land heeft bereikt.   Ik kom aan een kleine betonnen brug. Ik sta aan de onderkant en kan er onderdoor lopen en wanneer ik dat doe zie ik dat de binnenkant van de brug –of tunnel, vanuit mijn standpunt- hol is. Dit wordt mijn slaapplek.   Het is niet heel warm, maar ik ben tenminste beschermd tegen wind en regen. Ik hoop op een minimaal aantal bezoekjes van ratten.   ‘Een zwerver… Een echte zwerver!’ Ik open mijn ogen. Wat? Een hysterisch gelach komt van onder de andere kant van de brug. Het is pikdonker, maar ik zie enkele kleine lichtpuntjes aan de overkant. ‘Hij zit onder onze brug. We moeten hem vangen!’ Meer gelach en gebrul: ‘ ‘T is stil aan de overkant!’ Ik ga rechtop zitten. Hebben ze het over mij? Ik kan me de laatste keer dat ik zo verward was niet meer herinneren. Ik hoor het opspatten van water en, oh nee, ze zijn de beek aan het oversteken.   Het zijn jongeren, hooguit een paar jaar ouder dan ik. Ze hebben mij omsingeld. De lichtjes die ik zag, zijn de uiteinden van hun peuken en ik betwijfel dat het sigaretten zijn. Ze drommen rond mij samen. ‘Wacht eens even, het is een meisje!’, roept een jongen met brede postuur uit. Een meisje verlicht haar gezicht met een aansteker, ze heeft roze haar: ‘Een zwerveres!’ Nu lachen ze alsof ze een nooit meer zullen kunnen ophouden. Dan kijken ze afwachtend naar mij. Ik kijk afwachtend terug. ‘Hier’, zegt de brede jongen en hij gooit mij een half opgedronken flesje frisdrank (of zo ziet het er toch uit) toe. En ik drink.   We zitten in een cirkel, we hebben een voorstellingsrondje ingelast. Ik voel me licht en lacherig, het flesje ligt leeg naast me. ‘Hallo, ik ben Ebba.’ Ja, dat is mijn echte naam. Nee, ik wist niet dat jullie schuilnamen prefereren. Het is te nemen of te laten. Dorst. Ik krijg nog een halfvol flesje, waarom krijg ik geen vol flesje? De brede jongen is de leider, zegt hij. Het is een anonieme groep, die enkel ’s nachts bestaat, waarin je even je dagelijkse leven kan vergeten en avonturen kan beleven, hij stelt zich voor als Lark. Het meisje met de roze lokken zegt in één adem dat ze een fee is, dat ze honger heeft en dat ze mijn neus wil aaien, omdat die zo rond is. Na die woorden haalt ze prompt een bak suikerspin tevoorschijn en biedt mij een stuk aan, ik pas, waarna ze gaat neerliggen met haar hoofd in mijn schoot en knijpt in mijn neus, terwijl ze ‘toet’ zegt. Ik moet lachen en zeg ‘toet’ terug. Ik blijf lachen, steeds luider en de groep doet mee. Ik heb me nog nooit zo leuk gevoeld, is deze avond echt aan het gebeuren? De maan heeft zo’n groenige schijn. Nog drinken alsjeblieft. Het is zo lekker zoet, maar brandt toch in mijn keel. Herinnert me aan thuis. Ik neem nog een slok.   Een lange slungel piept en heeft me nog geen enkele keer aangekeken. Hij heet C3-PO en haat mensen, volgens een meisje met een donkere huidskleur en een afro kapsel. ‘En ik ben Karma, aangenaam.’ Zij is de laatste van de groep, ik neem voorzichtig haar hand vast. Zonder twijfel is zij het mooiste meisje dat ik ooit gezien heb. Ik blijf haar hand vasthouden. ‘Jij bent goddelijk,’ ik krijg aanmoedigingen van de groep, ‘ik hou van jullie allemaal!’ Ik spring rechtop en ben zo duizelig. Ik lach: ‘Ik ga vallen. Vang mij op!’ Ik lig in haar armen en in zijn armen en ik weet het eigenlijk niet meer. Ik weet alleen dat deze nacht moet blijven duren voor altijd en altijd en altijd en     5. Alles doet pijn. Ik lig bovenop de brug, mijn hoofd weegt een ton en mijn T-shirt plakt aan mijn buik. Ik hoef er niet aan te ruiken, want mijn hele omgeving stinkt ernaar. Ik ben doordrenkt met alcohol. En opnieuw alleen. Onder de brug vind ik al mijn bagage. Na een inspectie trek ik de conclusie dat ik alles nog heb, met toevoeging van een bakje suikerspin en een kaartje met losse woorden opgekrabbeld. Ik moet hier weggaan. De lucht is een uitgestrekte grijze vlek. De wolken zijn opgezwollen. Ze hebben er genoeg van, kunnen elk moment barsten. Ik kan de treinsporen volgen tot aan een station en dan een trein nemen. Bezwaar één: ik heb niet genoeg geld. Bezwaar twee: er zou een kennis op de trein kunnen zitten. En dan kom ik op het aller slechtste plan in de geschiedenis van de mensheid. Ik zal langs achter op de trein springen.   Later zit ik ín de trein. Met een geschaafde knie. Het blijkt dat als je achterop het uitsteeksel van een trein gaat zitten, dat mensen denken dat je iets heel verkeerds van plan bent. Een vrouw, een moederlijk type, heeft mijn ticket betaald. Nu ben ik op weg naar de stad.   6. Er hangt een kille sfeer in de stad. Hier zal ik verzuipen. Niemand kijkt me aan. Ik begrijp waarom. Ik heb me in geen dagen gewassen en stink naar alle vieze, stinkende dingen tegelijk op één grote hoop. Ik zit op een plein, in het centrum daarvan staat een ooit-mooie-nu-grijze fontein. Ik zie er een kans in. Een douche. Het water is opnieuw koud, maar het doet mij niks meer. Spijtig genoeg voel ik mij niet voldoende op mijn gemak om mijn kleren uit te trekken.   Het is al na de middag en mijn broek plakt nog steeds onaangenaam tegen mijn billen. Ik zit nog steeds bij de fontein en met het lopen van het water, komt het lopen van mijn tranen. Wat een idioot ben ik, om voor een geflipt probleem een nog meer geflipte oplossing te zoeken. Wat is het allemaal waard? Wat is mijn leven nog waard? Ik voel mezelf verdrinken. Plots grijpt iemand mijn polsen vast. Ik zie niets, ben verblind door verdriet, maar herken de stem wanneer die paniekerig begint te huilen: ‘Ebba? Jij bent het echt. Alsjeblieft, zeg dan toch iets!’ Mijn tante slaagt haar armen om mij heen, ik doe hetzelfde en houd haar stevig vast. Ze trekt me recht en neemt me met een arm om haar schouders mee. Eigenlijk had ik kunnen weten dat ik haar zou tegenkomen, zij en oom Rick wonen en werken beiden in de stad.   Wanneer Rick me ziet, wil hij me van alles vragen, maar tante Lore wrijft over zijn kaak en zegt in mijn plaats dat ik te moe ben. Ze warmt een bord spaghetti voor me op, later kleedt ze me uit en steekt ze me in een warm bad, geeft me een van haar pyjama’s en stopt me onder, ik krijg een kus op de wang. Ze behandelt me als een klein kind, als haar eigen kind en oh, wat heb ik dat gevoel gemist. Het gevoel veilig te zijn. Ik sluit mijn ogen en val glimlachend in slaap.   7. Het is al licht als ik rechtsta en naar beneden loop. Halverwege de trap houd ik halt. Ik hoor hen ruziën. Eerst de stem van Lore: ‘Wie denk je dat je bent? Natuurlijk heb ik die agent weggestuurd, ik wil eerst met haar praten.’ Ik houd mijn adem in. ‘Lore, dat kind is weg voor een week en al wat jij wil doen is ‘er mee praten’?’   Was ik al een hele week weg? Hij gaat verder: ‘Het is een beter idee om haar vader te bellen.’ ‘Nee, dat is het niet, verdomme Rick, jij kent Karel niet!’ Hij zucht en wandelt de keuken in, mompelend dat hij nog een koffie nodig heeft. Ze volgt hem.   Ik ren terug naar boven en laat me buiten adem op de matras vallen. Starend naar het plafond komen mijn gedachten terug. Tot zover mijn vertrouwen. Ik zoek pen en papier en maak mijn rugzak.   Beneden haal ik zo stil mogelijk een paar briefjes uit Lores portemonnee, steek er een papiertje met excuses en de belofte dat ik alles terugbetaal erin en sluip naar buiten. Ik laat de deur op een kier staan en begin te lopen. Bocht links, bocht rechts, het web van straten lijkt eeuwig door te gaan. Ik stop even om proviand in te slaan en loop verder. De mensen kijken me na. Ik ga rechtdoor, ik loop in een straat vol hoge gebouwen en ze maken mij onzichtbaar.   Wanneer ik stop, heb ik geen idee waar ik ben. Ik laat mij zakken tegen een donker muurtje, in een donker steegje en sluit mijn ogen.   8. Ik slaap niet, daar ben ik vrij zeker van, maar ik hoor akoestische gitaarmuziek en zacht melodisch gefluister zich vermengen met het gewone rumoer. Ik open mijn ogen en ben niet meer alleen. Ik maak oogcontact met een vreemde. Zwarte ogen die mij volledig onbekend zijn -maar mij meteen een veilig gevoel geven- kijken me rustig aan. Er zit een gitarist die uit het verleden lijkt te komen naast mij. Gekleed in een kostuum, zwarte, blinkende schoenen en een strikje om het geheel af te werken. Hij glimlacht en steekt zijn hand uit. We schudden handen en dan praten we. Silvan is zijn naam en Ebba is de mijne. Ik vraag hem waar zijn accent vandaan komt. Ierland! Ierland, het land der kapotte dromen en miserabele ouders die hun zoon, met name Silvan Ezra, verbieden muzikant te worden en dat hij die verdomde versleten kleren nu eens uittrekt, hij ziet eruit als een zwerver, wel dan zeg ik, farewell en tot nooit meer! En hij springt recht en we jiven op het getoeter van de auto’s, het geroep van verkopers en het gedender van de straten. En op ons eigen gelach. Hij trekt me wat dichterbij en fluistert: ‘Daar wordt een mens dan gek van.’   Hij heeft een bunker gevonden. Een stenen kamer naast de riool. Hij leeft daar al enkele maanden en er is plaats genoeg voor mij, zegt hij opgewekt.   Hij is nooit bang zegt hij en dan neemt hij mijn hand, ook al trek ik die soms weg. ‘Please, miss Ebba Franck, schenk mij het genoegen uw rechterhand vast te nemen.’ In zijn ogen zie ik dichte bossen van altijdgroene bomen. In zijn haar krullen van ongenoegen en soms toch ook genoegen. Hij speelt ermee en ik geef toe, ik lach.   De dagen worden langer en die extra tijd had ik nodig om in mijn vertrouwen bruggen te maken en de afstand tussen ons te verkleinen. Ik vertel hem alles en dat doet hij ook. We hebben een volledig wereldbeeld uit elkaar gehaald. Hij schenkt mij kennis van een buitenstander en doet mij medelijden voelen met mijn moeder. Nog even en dan zal ik haar stem weer willen horen.   Hij tokkelt met zijn vingers op zijn knie, in zijn hoofd zit reeds een volgende melodie om uit te testen op de snaren van zijn meest dierbare bezit. Hij schrijft ook teksten voor mij. Die ik moet zingen, eigenlijk. Hij benadrukt opnieuw dat hij niet bang is en ik zeg dat dat mij niet helpt, maar ik ga toch neuriën. En ik ga ook werken. Drankjes opdienen in een plaats waar ik niemand ken.     Alles is nu fijn.   Het blijkt dat ik kan zingen. Elke dag spelen we ergens anders en altijd komen we boven het gewoel uit. Staande ovaties krijgen we en muntstukken. Daarmee kopen we water en hetgeen dat onze honger stilt en op zondag dineren we. s’ Nachts gaan we op avontuur, we rennen naar het park, we klimmen in bomen, trekken het gras uit, handenvol en gaan dan liggen tegen elkaar en staren recht omhoog. We wanen ons in de hemel. Hij kust me op mijn wang, soms op mijn mond. We zijn geen geliefden, we zijn zielsverwanten. We houden van elkaar, maar niet op die manier. Soms is er iets dieper dan liefde. Soms vergeet ik na te denken. Soms denk ik dat mijn leven geen zin heeft, dan draai ik me om naar de muren in onze schuilplaats, we hebben ze in alle kleuren geverfd. Dan zie ik de kleuren in mijn leven.   9. Karel steekt nog een sigaret op. Het bovenste knoopje van zijn hemd staat open. Op het aanrecht staat een rij lege bierglazen, willekeurig gerangschikt. Ik zit onder de keukentafel, net vier jaar oud geworden. Ik hoop dat hij me niet vindt. Karel had naar de tv gebeld om te zeggen dat hij niet kon komen, want ik was jarig en kreeg een feestje. Mama is boven aan het slapen.   Ik vind het wel spijtig dat ze niet mee taart is komen eten, want ik had aardbeientaart gekozen, omdat zij dat zo lekker vindt. Ik snap niet waarom ze altijd slaapt tijdens de dag. Kamiel zit naast mij. Hij is dan wel twee jaar ouder dan mij, maar we kunnen goed samenspelen en oma had voor mij een kleurboek met stiften gekocht en voor Kamiel een speelgoedgeweer en dat vond ik heel lief van haar.   Nog een sigaret, de hele keuken stinkt. Kamiel vindt het dolle pret om zich te verstoppen, maar ik vind het eng, want mijn been doet nog pijn van de vorige keer dat we betrapt werden. Karel loopt door de keuken en zegt zachtjes ‘Ebbaaaa’ en ‘Kamieeeel’ en elke keer zegt hij het iets luider. Soms wou ik dat ik kon weglopen met Kamiel en mama naar een ver land, maar ik denk niet dat mama genoeg centjes heeft, want ze ligt maar de hele dag in bed. Ze geeft mij geen pleisters en zalf meer, dat doet de juf nu. Ik denk dat mama heel moe is. Hij wandelt de keuken binnen en Kamiel kijkt me met grote ogen aan. Hij heeft zijn geweer vast, klaar voor de aanval. Karel stopt voor het aanrecht en met één zwaai kletteren de glazen op de vloer en ik doe mijn handen voor mijn mond, maar kan bijna niet meer ademen. ‘All work and no play, makes me a dull boy.’, zegt Karel en hij lacht, ik weet niet wat het betekent en ook mijn broer haalt zijn schouders op. Hij glimlacht naar mij. Kamiel is altijd blij. Ik denk dat hij het minste huilt van iedereen thuis, buiten Karel natuurlijk, die weent nooit. Plots hurkt hij neer: ‘Gevangen!’ Hij heeft rode streepjes in zijn ogen en Kamiel en ik gillen het uit. En Kamiel lacht. Ik stomp hem zachtjes, hij moet stil zijn! Maar het is al lang uit met de pret.   Karel grijpt ons elk aan één arm en rukt ons van onder de tafel uit. Hij gooit mij naar achteren en tilt mijn broertje op met zijn handen rond zijn nek, mijn broers beentjes spartelen boven de vloer. Alles wordt rood en dan paars en dan sluit ik mijn ogen.   Het is stil en het hele huis hangt vol rook. De muren zijn zwartgeblakerd, alsof enkel de duisternis hier kan huizen. Ik krijg de misselijkmakende mist niet uit mijn hoofd, dus ik hoest en ik hoest en dan lost de wereld van het verleden zich op en open ik mijn ogen en Silvan houdt me verschrikt vast. Ik ben in een fractie van tijd klaarwakker. De rook is echt. Ik spartel als een neergeschoten hert, dikke tranen rollen neerwaarts als een vergeefse poging de brand te blussen. We hoeven niet te spreken. Zwijgend ontsnappen we door het luik.   10. Hij was bij mij tot het weer licht werd. Silvan luisterde terwijl er een zondvloed van emoties, woorden, onsamenhangend, met horten en storten uit mijn brein vloeiden. Een uitgestoten herinnering die zo ver zat en zo lang opgesloten was, kwam terug. Zachtjes en dan allemaal in één keer. Zoals de slaap zelf. Zoals de liefde. Zoals het herontdekken van mezelf.   Ik ben impulsief nu en ik ben er trots op. Mezelf verbergen is een schande. De lucht correspondeert steeds minder met de zwaarhoofdige zielen hier op de grond en weldra zal het zo drukkend warm zijn dat het enige zinvolle om te doen, achteroverliggen is en tevreden zeggen: ‘Oef, daar had ik op gewacht.’ Uiteindelijk hebben we de bunker bezocht, een laatste keer. Van ons appartement (een echt huis!) hebben we de wandeling, in stilte. We weten nog steeds wat de brand heeft veroorzaakt, maar ik kan mijn verleden helder voor mij zien nu.   Zijn gitaar ligt in het midden van de kamer. Op miraculeuze wijze heeft enkel de muziek de ravage overleefd. Ik heb ooit ergens gelezen dat het meest ontvlambare element vaak ook het sterkste is. En het vuur slokt al de lucht op en met de lucht verdwijnt het leven. Jaren was ik verhinderd te leven, een antagonist in mijn bestaan. En ik heb gerend. En ik heb het leven gevonden.   Silvan wandelt naast mij en doet zo’n loopje dat je altijd op het einde van feelgood-films ziet. Hij wandelt alsof alles vanaf nu perfect zal zijn. Natuurlijk is dat niet zo. Het leven zou niet compleet zijn zonder onnodig drama. Mijn leven is een rivier. De storm is eindelijk gaan liggen. Ik heb mezelf gevonden. Daar ben ik dan, rondvliegend tussen Mars en Jupiter, nu eindelijk de zon in mijn eigen hoofd. En ik schijn.                                     EPILOOG   Karel,   Ik wou dat ik je papa kon noemen, maar vaders zorgen voor hun kinderen en geven hen een gevoel van bescherming en dat heb jij nooit gedaan. Ik weet wat er met Kamiel gebeurd is. Zelfs een vierjarig kind kan getraumatiseerd worden. En ik wist niet dat je blauwe plekken op je vingers kon krijgen, tot jij erop sloeg. Jij draagt een masker, verbergt je achter een façade. Jij monster. Bijna zestien jaar van mijn leven heb ik zonder mond geleefd. Jij zegt dat ik zwak ben, maar van jouw dubbele identiteit is degene die echt is, de meest zwakke persoon die ik ooit gekend heb. En de kracht waarmee je hand op mijn huid terechtkwam, heeft nooit iets te maken gehad met je sterkte. Jij zegt dat ik het verdien om te sterven, maar ik ben al zo vaak gestorven en het universum heeft me telkens gesmeekt om even met mijn hoofd uit de wolken te blijven.   Zeg sorry tegen mama van mij, dit is nooit haar schuld geweest. Zij blijft overeind, ondanks alles. Jij bent de schuldige. En alles zal in balans komen. Vandaag hoef ik niet meer te wachten.   Ebba

Camilla Peeters
0 0

Het voorval van de noodzakelijkheid

Het voorval van de noodzakelijkheid Dit is voor alle mannen die het verkeerd hebben begrepen. Dit is voor alle vrouwen die ’s avonds met een sleutel tussen hun vingers geklemd over straat lopen. Dit is voor alle vluchtelingen die nu nog langer op een verblijfplaats en een normaal leven moeten wachten. Dit is voor iedereen die benadeeld wordt door geslacht, ras, religie, huidskleur of seksuele geaardheid. Wij hebben feminisme nodig.   Toen ik mijn vader voor het eerst vroeg of hij een feminist was, antwoordde hij dat hij niet vond dat vrouwen mannen zo moesten neerhalen en ook dat vrouwen zich tegenwoordig veel te belangrijk voelden. Dit is een perfect voorbeeld van iemand die geen idee heeft wat feminisme is.   Om het in een notendop uit te leggen: een feminist is iemand die gelooft in de sociale, economische en politieke gelijkheid van alle mensen. Spijtig genoeg heeft dit begrip een verkeerde naam gekregen en ik kan begrijpen dat men denkt dat het betekent dat alleen vrouwen belangrijk zijn of dat alleen vrouwen rechten verdienen. Het is eigenlijk het tegenovergestelde.   Als ik zeg dat ik een feminist ben, dan zeg ik dat ik mannen én vrouwen steun, maar ook transgenders, dubbel-genders, anti-genders, blanken, zwarten, alles daartussen, homo’s, lesbiennes, biseksuelen, anti-seksuelen, islamieten, christenen, boeddhisten, humanisten, atheïsten, gehandicapten, psychiatrische patiënten enzovoort. Als u de helft van deze termen nog nooit hebt gehoord, adviseer ik u een dubbele portie internet en feminisme.   Ik vind niet dat vrouwen meer dan mannen moeten verdienen. Ik vind ook niet dat mensen die hetero zijn, slecht zijn. Ik hou ervan om opinies te horen en discussies aan te gaan. Ik zal uw opinie respecteren, zolang die het bestaan van niemand in de weg staat.   Wat ik wil is dat iedereen zich comfortabel voelt. Ik wil dat iedereen zich veilig voelt. Ik wil dat iedereen mag liefhebben wie hij of zij wil liefhebben.  Maar wat ik het liefste wil, is erkenning. Wij vergeten soms elkaar als mensen te behandelen. Dit is een moeilijke zaak, omdat de media, de industrie en de maatschappij ons zwaar beïnvloeden. Het is tegenwoordig zo belangrijk om leuk te worden gevonden door iedereen en als voorwaarde om leuk te zijn moet je normaal zijn, er normaal uitzien, je normaal gedragen. Velen, ook ik zelf, voelen zich hier door opgesloten. We moeten ons bevrijden uit het idee dat we de ‘perfecte’ mens moeten zijn, want ik zal u iets vertellen: hij of zij bestaat niet.   Mensen stoppen alles en iedereen in hokjes. Als er een baby wordt geboren, gebruikt men roze voor het meisje en blauw voor de jongen. Mijn moeder vindt dat ik te veel zwart draag. Wat als ik van zwart houd en mijn beste vriend van roze? Het woord ‘homo’ wordt tegenwoordig vooral als een scheldwoord gebruikt. Is men vergeten dat dit een vertaling uit het Latijn is voor ‘mens’? Zogezegd zijn homoseksuelen en zwarten een ‘last’ voor de samenleving. Maar de enigen die ik op straat lawaai hoor maken of geweld zie plegen zijn de haters. Men klaagt altijd dat er te veel Marokkanen in België zijn, maar er zijn dubbel zoveel Italianen hier en daar hebben we blijkbaar geen probleem mee.   Ja, er zijn wijken waar zwarte mensen niet durven door te lopen. Ja, er zijn vrouwen die het slachtoffer zijn van huiselijk geweld. Ja, in onze huidige economie verdienen blanke mannen nog steeds het meest. Ja, om in de filmindustrie aan een job te komen, moet je een ‘normaal’ persoon zijn. Ja, het begrip ‘normaal’ wordt nog steeds veel te beperkt gedefinieerd. Ja, sommige mensen zijn tegen anderen, omdat ze nooit anders hebben geweten en dat moet veranderen. Ja, velen durven niet uit te komen voor hun seksuele geaardheid omdat ze bang zijn om niet geaccepteerd te worden.   Feminisme moet zich sneller verspreiden dan een virus. Het zal niets dan goeds teweegbrengen. Ik ben een strijder voor liefde.   Ik heb lief.

Camilla Peeters
0 1

We drijven uit elkaar

Junior Journalist- wedstrijd 2017   Camilla Peeters   We drijven uit elkaar Wat is er precies gebeurd op de grote klimaatconferentie in Parijs eind 2015? Grote mensen hebben handjes geschud, er zijn veel foto’s genomen, er is goed (en veel!) gegeten en er zijn een paar papieren ondertekend. Hier is wat er gebeurd is sinds de klimaattop: er zijn nog een paar papieren ondertekend (hoezee!) en… Dat is het zowat. Ziet u wat er ontbreekt? Misschien ben ik de enige, maar ik mis de actie of nog belangrijker: het in actie schieten. Het is een bekend feit dat politici goed kunnen praten (lees: discussiëren), maar het schijnt mij dat ze vergeten zijn dat dat niet hun enige taak is. Als je afspraken maakt, moet je ze ook nakomen. Zo heb ik het althans geleerd.   Mijn ouders hebben mij degelijk opgevoed. Ik heb dus ook geleerd om een probleemstelling op gestructureerde wijze aan te pakken. In de eerste plaats moet je een plan opstellen. Ik ben zo vrij geweest –gezien blijkbaar niemand anders die verantwoordelijkheid lijkt te voelen- om even een plan op te stellen voor onze wereld. Meer bepaald, voor de mensen op onze wereld.   Stap één: maak de afspraken die je hebt gemaakt concreet en voer ze uit. Met uitvoeren bedoel ik: voer ze nu uit, niet over dertig jaar. De betonstop is een prachtig plan, maar het is ronduit idioot om het pas in 2050 uit te voeren. Vlaanderen is op dit moment voor twintig procent bebouwd. Dat is één vijfde van al de grond. Als we nog eens dertig jaar wachten, hoe groen zal Vlaanderen er dan nog uit zien? Of beter: hoe niet-groen zal het eruitzien? Ik weet niet hoe anderen erover denken, maar groen staat de natuur gewoon beter dan grijs. Grijs is zo uit de mode. Denk maar aan de vorige keer dat we grijs hebben geprobeerd, tijdens de eerste industriële revolutie, dat is totaal niet stijlvol afgelopen.   Stap twee: schrijf het volgende zinnetje op in een notitieboekje en leer het uit je hoofd: kapitalisme is niet het enige dat bestaat. Kapitalisme is niet het enige dat bestaat. Kapitalisme is niet het enige dat bestaat. Nu je toch bezig bent, leer dan ook maar: de mens is een flexibel wezen, dat kan veranderen van gewoontes onder druk. Ik weet ook wel dat het niet leuk is om minder kleren te kunnen kopen, appels uit België in plaats van kiwi’s uit Nieuw-Zeeland te eten, om de lichten niet de hele nacht te laten branden, enzovoort. Dat zal even wennen zijn. Maar ik weet nog zekerder dat het nog veel minder leuk zal zijn om geen natuurparken meer te kunnen bezoeken omdat er geen meer zijn, om niet meer naar de zoo te kunnen wegens het uitsterven van de meeste exotische diersoorten, om te moeten verhuizen omdat de hele stad is ondergelopen wegens het smelten van de polen en het stijgen van het waterniveau in de oceanen, om geen zuurstof meer te hebben, ...Het wordt dan wel heel moeilijk om nog comfortabel te leven… Ja, deze opsomming klinkt heel onrealistisch, ‘Dat is toch nog ver in de toekomst?’ zou je kunnen zeggen.   Ooit zal die verre toekomst ‘nu’ zijn voor jonge mensen, kinderen en ouders, mensen zoals jij en ik. Zij zullen niet trots naar de geschiedenis terugkijken. De eenentwintigste eeuw zal in de geschiedenisboeken beschreven worden als ‘de tijd waarin iedereen enkel aan zichzelf en aan geld dacht, waardoor we nu dik in de problemen zitten!’ Er zal voor hen niets anders op zitten dan langzaam toekijken hoe alles rond hen afbrokkelt. Of ze zullen een supersonisch snelle raket moeten bouwen, waar toevallig de hele mensheid in past. Dat is ook nog een optie, al weet ik niet welke van de twee het meest deprimerend klinkt.   We drijven uit elkaar. Als grote continenten staan we daar. Wij en zij. Zij en wij. Zolang de autoriteiten maar het overwicht hebben en alles beter doen. Met beter doen bedoelen ze dan papieren ondertekenen, die dan opbergen in de onderste lade van hun bureau en erover zwijgen. Het is natuurlijk ook niet eerlijk om de schuld helemaal bij de politici te leggen. Het is verbazend hoe weinig mensen zich realiseren hoe veel macht ze zelf hebben. Een grote groep- ‘gewone’ mensen- kan werkelijk bergen verzetten. De macht is aan het volk. Als de eerste minister zeer goed let op zijn energieverbruik zal dat nog steeds minder effect hebben dan wanneer een hele bevolking(sgroep) een beetje meer op zijn energieverbruik let, ongeacht hoe bekend die minister ook is. Met onze acties stemmen wij. Met onze acties oefenen wij macht uit. De macht is dus, zonder voorwaarden, aan het volk. De macht is ook aan de groep die zichzelf het meest onderschat: de jeugd. Helaas lijdt de jeugd aan een chronisch doemdenker syndroom: we zijn er zo van overtuigd dat we zullen falen in wat we eigenlijk willen doen, dat we er al niet meer aan beginnen. Wij moeten echter niet onderdoen voor de ‘big guys’. Niet over denken, maar doen. Dat zouden ze ons moeten leren op school.   De toekomst staat voor de deur en is erop met veel kracht aan het bonzen. We moeten onszelf niet meer de vraag stellen: ‘Zouden we de deur opendoen?’, maar: ‘Wat kunnen we doen eenmaal de deur geopend is?’ Hoe groen wij de planeet houden is een taak die we met veel zorg moeten accepteren. We moeten accepteren dat een probleem reëel is, ook al zien we de gevolgen niet in onze eigen tuin. We moeten beslissingen nemen. Met veel liefde en respect moeten wij onze aardbol in de armen nemen en fluisteren: ‘Alles komt goed nu, ik ben er om je te helpen. Sorry, dat ik zo lelijk tegen je heb gedaan.’ En deze keer moeten we die woorden ook menen.

Camilla Peeters
0 0

De maker en de Luisteraar

  Ze waren vrienden. Godzijdank, ze waren vrienden. Dat verscheurende gevoel in zijn borst? Dat allesverzengende, hongerige monster dat zich diep genesteld had tussen zijn ribben? Dat zou hij maar in toom moeten houden. Dan zou er maar een gat groeien. De Luisteraar zat voor het raam, zijn oren gevuld met onafgebroken, zoete muziek. Zoals het altijd al was, correspondeerde de muziek perfect met de gevoelens in zijn brein en borstkas. De diepe, geaarde tonen pompten doorheen zijn ribben. De ellenlange, dooreengewarde melodieën knoopten zich vast aan losse zenuwen die nog niet klaar waren met lijden.   De Maker was weer op zoek. Hij had opnieuw oneffenheden, productiefouten en scheuren nodig. Hij had nooit iets anders gekend. Het was een natuurlijke reflex: wakker worden en op zoek gaan naar kleine foutjes in het systeem, die dan ophalen, naar zijn professionele kot brengen en maken. Fixen, in andere woorden. De lange, ebbenhouten schabben boven zijn werkblad worden reeds jaren gevuld met oude horloges, versleten poppen en afgewerkte kruiswoordraadsels. De Maker wist dat als hij maar genoeg foutjes ongedaan zou maken, genoeg spullen zou fixen, de rust in deze chaotische wereld misschien ooit bereikt zou worden. Daar was hij van overtuigd. Het was een ongelukkig toeval dat er zoveel mensen rondliepen, want die waren het moeilijkst om te maken. Ze vonden altijd wel een manier om weg te kruipen in straten, zwart door het stof waar ze zo vaak waren doorgegaan. Ze hadden steeds opnieuw de drang om zichzelf te verdrinken in miserie.   Op een of andere manier waren mensen net zoals Ikeakasten. Ze zien er op het eerste gezicht simpel uit en komen voor in je dagelijkse leven, maar je hebt er godverdomme lang aan gewerkt om ze juist ineen te steken. Het is een geluk dat ze zo lang meegaan, eens ze correct in elkaar zitten. Hij moest maar eens vertrekken. De maker had een fout recht te zetten.   Er was bezoek. Dat had de trouwe dienaar gemeld. Daarna was hij achteruit gewandeld, had het hoofd gebogen, toch lichtjes meeknikkend op het ritme van de compositie. De Luisteraar had ook geknikt, bevestigend. Bezoek, bezoek, wat eraan te doen? Wat eraan te doen, wanneer de ritmes net zo fijn in elkaar vloeiden. Hij wilde geen stromen van woorden, geen verbale beek van nonsens. Hij wilde rust. En muziek natuurlijk. Altijd muziek. Hij ademde in ritmes. Hij dacht in melodieën. Hij at noten. Hij werd onderbroken door het kraken van de houten deur. Een langgerekte, zwarte schaduw verscheen als een zielenzuiger op het plafond. Het was de maker. Daar moest hij niet eens over nadenken. De maker had zijn ziel reeds enige tijd in zijn bezit. De Luisteraar vroeg zich af of de maker in staat zou zijn om het te maken. Zijn gescheurde hart had heling nodig. Wellicht wist de Maker niet dat er een vertrokken grimas zat achter zijn blanke vest.   Je moet een emmer met water laten vollopen. Je moet de fietsband erin houden. Je moet eens goed knijpen. Je moet zoeken, je moet er bijna zeker van zijn dat er lekken zijn, voor je ze kan vinden. Zo is het. Je moet daarvoor eerst merken dat je fiets niet meer zo gladjes rijdt. Je moet de moeite doen om je band van je fiets te halen. Moeite, moeite, wat eraan te doen?   Niemand zou die moeite doen voor hem. Het lek in zijn borst zou groter worden.   Twee handen werden zachtjes neergelegd op de achterkant van zijn met bloemenprint bedekte sofa. Ze gleden subtiel van de rand, tokkelden de ritmes van de trom op de leuningen. De Maker naderde. Elke keer wanneer een pianotoets aansloeg, blies hij zachtjes zijn adem uit. De nek van de Luisteraar rimpelde en krulde, nog niet omdraaien, wees onbewogen, hij heeft echt geen idee. Langzaam voelde hij zijn beschadigde hart vallen uit het gat in zijn borstkas. Hij keek neer, zijn handen waren nog altijd leeg. De pijn, de pijn, wat eraan te doen? De pijn doet een man zich dingen verbeelden die er niet zijn en dingen verzwijgen die er wel zijn. Langzaam rees hij, de liefde tegemoetkomend als een vriend. De liefde was meestal blind, niet de verliefde. De liefde lachte gewoon en verwarmde de bloedstromen van de verliefde terwijl die zijn uiterste best deed zijn eigen glimlach niet terecht te laten komen op die van zijn gast. De liefde was blind en had nog steeds de mooiste ogen die de Luisteraar ooit gezien had. De Maker boog. Hij wilde dansen. Hij had meer tijd nodig. Met muziek kon hij de tijd tot in de eeuwigheid rekken bij de luisteraar, met een dans net tot waar het nodig was. De luisteraar was een fragiel theekopje, dat niet zou aarzelen om over te lopen. Dat vertrouwen had hij, dat wist de maker. Maar het vertrouwen van een geliefde? Langzaam dwarrelden ze rond elkaar. Het tempo leek steeds trager te gaan, het was echt niet zo dat ze zich dat verbeeldden. Zich iets met z’n tweeën op hetzelfde moment verbeelden, is erg onwaarschijnlijk toch? De klok tikte dus trager. De ritmes zwollen dus aan en verzwolgen onuitgesproken gevoelens, voeten en vooral tijd. Voet voor voet brachten ze hun gezichten op gelijke hoogte, de maker lichtjes door zijn slechte knieën zakkend. Die gezichten bleven steken op een expressie van verwachting, verwarring en een band alsof er een draad om hun hoofden gebonden was. Ze zaten aan elkaar vast. Ik kan mezelf slechts selectief repareren. Ik laat me gaan.   Dansen rondom woorden was een goede manier om ze te vermijden, maar de omtrek van hun duet-spiraal werd kleiner, een frontale botsing was nu onvermijdelijk. Met de hoop op een gladjes verloop, opende de Luisteraar zijn mond. “Wat eraan te doen?” De gong klonk. De stilte na de muziek sneed de kamer aan flarden. De Maker plaatste de toppen van zijn vingers op de handpalmen die naar hem werden uitgestoken en zei: “Jij zegt dat alles verklaard wordt door muziek. Ik zeg dat de liefde niet klinkend, maar vretend is. Leg je hand op mijn borst. Hoe verklaar je dan dit verlangende gat in mijn borstkas?”

Camilla Peeters
1 0

Opleiding

Cursus proza-schrijven op school, in het vijfde middelbaar ASO

Publicaties

Prijzen

-Prijs voor meest creatieve inzending uit de reeks op de Junior Journalistenwedstrijd 2016, voorronde van Mortsel
-Tweede plaats uit de reeks op de Junior Journalistenwedstrijd 2017, voorronde van Mortsel
-Deelname aan het Broeihaard Kunstenfestival 2017 met ingesproken teksten, in de categorie Beeldende Kunsten
-Deelname aan het Broeihaard Kunstenfestival 2018 met black-out poetry -Deelname aan de Young Critics Workshop 2018, op het MOOOV-filmfestival in Brugge
-Deelname aan Nightwatch in het Fotomuseum met de performance van 'Plaaster'