Der Blaustrumpf

Gebruikersnaam Der Blaustrumpf

Teksten

AFORISMEN - MAXIMEN - QUOTES - BON MOTS

AFORISMEN - MAXIMEN - QUOTES - BON MOTS     SCHRIJVEN "Schrijven is twijfelende grootheidswaanzin." "Niets komt dichter bij de dichter dan het gedicht." "Je bent pas een echte schrijver als ze je vragen of je teksten autobiografisch zijn." "Tussen de regels leest het beter." "Schrijven is tegen de regels." "Sommige mensen schrijven van zich af, anderen naar zich toe. De eerste noemen we amateurs, de tweede noemen we schrijvers."     VERTALEN "Een goede vertaler kent zijn grenzen en alle mogelijkheden." "Vertalers zijn auteurs met een vangnet van papier." "De zichtbare vertaler is een oxymoron. Lang leve het oxymoron." "De schrijver schiet altijd eerst, maar soms mikt de vertaler net iets beter." "De heimat van de vertaler is het land van de beperkte onmogelijkheden." "Vertalen is in spiegelbeeld schrijven." "Vertalers zijn auteurs zonder vrees voor het witte blad." "Voor vertalers is xenophilie een noodzaak."     RELATIE "Kinderen beroven je van elke minuut en schenken je de eeuwigheid." "Soms is de honger groter dan het kind."   "Xanthippe was misschien Xanthippe niet geworden, was ze niet met Socrates getrouwd." "Als je zelf nog een kind bent, maak er dan geen." "Je mag je kinderen niet hun genen verwijten." "Workaholisme is maar een ander woord voor bindingsangst." "Achter elke succesvolle man ligt een uitgetelde vrouw."   PERCEPTIE "Het maakt de berg niet uit of je hem op klimt of af." "Achter iemand staan betekent niet noodzakelijk in zijn schaduw staan." "Het leven is een slager die vraagt: Mag het iets meer zijn." "Daar waar het glas halfvol is, ga zitten en drink." "Een aforisme per dag behoedt je voor elk isme." "De zon laat zich steeds van haar beste kant zien." "Je bent wat blijft als je gaat."              

Der Blaustrumpf
21 1

alleen

                                                               hiervoor                                                              was je niet                                                                    nu                                                              ben je niet                                                                  meer                                                          dan een belofte                                                             onbewaard                                                                in mijn                                                            verinnering                                                             blijf je                                                           voorgoed                                                              in het                                                          hiervoormaals  

Der Blaustrumpf
0 0

Koplamp

Elke maandagochtend om tien uur zet Karel een kom met warm water voor zich op de keukentafel. Drie druppels jasmijnolie kunnen een hele ruimte vullen. Rechts van de kom legt hij een schoon zacht washandje, links ervan een nagelschaar, een vijl en een handcreme. Nadat hij zijn handen onder de kraan uitvoerig met zeep heeft gewassen, gaat Karel voor de kom zitten. Hij recht zijn rug, zoekt zijn middelpunt. Als hij dat gevonden heeft, dompelt hij beide handen tegelijk in het water. Vanuit hun lijsten aan de muur kijken zijn familieleden toe. Na twee minuten weken, haalt Karel zijn handen uit het water en droogt ze met het washandje af. Nu begint het tweede deel van zijn ritueel, dat hij ‘het droge deel’ noemt. Met de punt van de vijl haalt hij het vuil van onder elke nagel vandaan. Per ongeluk prikt hij deze keer te diep, een druppel bloed komt onder de nagel tevoorschijn. Karel dept het weg met het washandje. Ondanks de pijn gaat hij door. Hij heeft al ergere pijnen doorstaan. En hij wil op tijd zijn. Met wijsvinger en duim trekt hij enkele losse velletjes weg. Hij knipt zijn nauwelijks gegroeide nagels en smeert zowel zijn handpalmen als ook elke vinger apart in met een kamillehandcreme. Nu zijn zijn handen klaar. Opgewonden neemt Karel een slok van de inmiddels afgekoelde thee, schuift zijn stoel naar achter, trekt zijn blaser aan en doet de deur achter zich dicht.   Zijn tram is net met gierende wielen de tunnel in verdwenen. Karel moet wachten. Hij zit achter op zijn schema, maar de volende tram is al op komst. Terwijl hij zich vasthoudt aan de lussen onder het plafond, huivert hij een beetje van al het plakkerige vuil aan zijn nette handen. De volgende keer mag hij zijn handschoenen niet vergeten. Twintig minuten moet hij zo blijven staan. Eindelijk, zijn halte. Opera. De metro vertraagt om dan met één ruk te remmen. Even tuimelen de lichamen. Een moment lang voelt hij zich als een worst in een hotdog. Nog drieëntwintig passen en hij staat aan de voet van de roltrap. Eenmaal boven moet hij alleen nog de straat met vier rijstroken oversteken.   In het winkelcentrum is het ‘s maandags meestal niet zo druk. Van het draaihek naar zijn plaats zijn het precies tweeëntachtig stappen. Karel telt ze al lang niet meer. Dit gedeelte van zijn ritueel noemt hij ‘het bos’. Blijkbaar werkt vandaag de kassierster met het onaangenaam parfum weer. Te zoet, vindt Karel. Kennelijk zit haar verlof er dus op. Maar ze is meteen weer aan het roddelen geslagen. Hoewel hij met zekerheid weet dat de vrouw hem heeft opgemerkt, doet zij telkens of ze hem niet ziet. Niemand in het bos groet hem. Ze staan er als herten het koplicht. Dus loopt hij maar door naar waar hij moet zijn. Links de wasmachines, rechts de koelkasten, daar de haardrogers en de scheerapparaten, hier het keukengerei. Hij wordt enkel begeleid door steeds dezelfde flarden van alsmaar terugkerende verkoopsgesprekken. Hij zou hier nooit kunnen werken.   Twee rekken van vier meter lang staan ruggelings tegen elkaar. Overal gepraat, geroezemoes. Uit de boxen van de electronica-winkelketen dringt muziek. Veel te hard. Karel had liever wat muzak gehad. Toch lukt het hem om stilte in zijn hoofd te creëren.   Karel is klaar. Hij strekt zijn rechterarm voor zich uit en grijpt in het rek. Het voelt redelijk zwaar, wat kil vanwege het metaal. Zijn handen beginnen meteen het toestel te verkennen: vierkant, hoekig, rond. Zijn wijsvinger gaat even van links naar rechts over de merknaam heen. Glimlachend trekt hij het lint over zijn nek. De camera hangt nu pal voor zijn buik. Hij peutert het ronde plasticdopje van de lens en houdt het vast met zijn linkerhand. Met zijn rechterhand vormt hij een koker en sluit die rond de lens. Hij laadt een imaginair machinegeweer, stopt, herhaalt de beweging. Stilte in zijn hoofd. Dan begint hij met zijn wijsvinger over het geslepen glas te aaien. Dit is het. Zijn toverlamp. Karel voelt de grond onder zijn voeten lichtjes vibreren. Daar komen zijn beelden. Alsof ze klaarstaan in een diaprojector uit de jaren 70, elk hun beurt afwachtend: zijn ouders in hun volkstuintje. Karel was toen een jaar of elf. Alles was goed. (De foto hangt nu in zijn keuken.) Met elk nieuw rondje dat zijn vinger over het glas maakt, haalt hij een ander plaatje uit zijn leven tevoorschijn: Zwitserland. De skivakantie, waar zijn kleine broer net niet de wedstrijd van hem had gewonnen… 360 graden, tegen de klok: zwarte voorovergebogen figuren op Mikas begrafenis enkele maanden later. De vloer onder Karels voeten dreunt nu harder. Zijn wijsvinger zoekt even naar de ontspanner. Onnodig om erop te klikken, er zit toch geen geheugenkaart in dit toestel. Nog een rondje. Het vibreren wordt nu heviger.   “Goedemiddag meneer. Kan ik u misschien helpen?” Alsof hij uit het niets komt, staat die man ineens naast hem. “Dat is niet nodig. Toch bedankt.”, zegt Karel wat loom. Hij wil terug naar zijn beelden. “Had u dan iets specials in gedachten?”, dringt de jongeman aan. Hij moet nieuw zijn in deze afdeling. Karel herkent zijn stem niet. Blijkbaar een ijverige kerel. Zweetgeur dringt in Karels neusgaten. “Mag ik u misschien iets tonen?” Karel zwijgt. Gehaastte stappen komen hun kant op. “Mijn excuses, meneer! Ik was even in pauze en mijn nieuwe collega heeft het van me overgenomen.” Wim, hoofd van de camerafdeling. “Neemt u gerust de tijd, meneer. En nogmaals, mijn excuses…”   Wim trekt zijn collega met zich mee achter de bestelcomputer. Vanuit enkele meter afstand sist hij de nieuweling iets toe. “… meneer …, Pieter. Doe je ogen eens open, man! … zal niets kopen. Nooit. … komt hier elke maandag. We laten ’m … gewoon zijn gangetje gaan. … doet toch niemand kwaad.” Karel trekt zijn schouders tot onder zijn oren. Hij stelt zich voor hoe ijverige Pieter nu een heel stuk ineenkrimpt. De woorden weerkaatsen in zijn hoofd. ‘Doet toch niemand kwaad.’   Karel maakt een lus van zijn duim en wijsvinger en wrijft beide vingertopjes tegen elkaar tot hij het bloed voelt terugkomen. Vooraleer hij nog een laatste keer over het glas aait, haalt hij even diep adem. Alsof hij onder water gaat: De ruisende stilte van een woud bij valavond. Karel bij het oversteken van een straat, die door het sparrenbos leidt. Het koplicht van een wagen. Een wagen die rechtstreeks op hem afkomt. Kunnen vliegen.   Karel versnelt ineens zijn passen. Twintig. Het witgoed. Hij kan weer de hertenogen in zijn nek voelen, hoe ze van tussen de koelkasten, staafmixers en magnetrons, de koffiezetmachines en de stofzuigers heen naar hem turen. Naar een bocht van vjifenveertig graden bevindt zich de uitgang nu op weinige meter afstand. Het zoete parfum lacht. Met hem? Een drietal klanten staat voor Karel in de rij. Hij schuift aan. “Goeiedag.”, zegt de vrouw. “Kan ik uw product even zien? Ik moet het inscannen.” Dit is zijn beurt, nu is het aan hem. “Ik weet niet of u dat kan, mevrouw, ikzelf zie namelijk niets, weet u?”, lacht Karel. “Maar ik wou u al lang eens vriendelijk ‘Goeiedag’ zeggen. En zeggen dat het hier stinkt!”   Karel zet een stap voorwaarts, draait het hekje een kwartslag door en gaat zijn gangetje.   © Isabel Hessel 2/5/13

Der Blaustrumpf
10 0