Gail Verhasselt

Gebruikersnaam Gail Verhasselt

Teksten

Bartje en het verkeer

Bartje is dol op zijn nieuwe skateboard. Als hij van school komt, springt hij er onmiddellijk op en zoeft over het voetpad. Dat vinden de andere voetgangers eigenlijk niet zo leuk. Al een paar keer is  hij hard met hen in aanraking gekomen. Eén keer was het een dikke meneer en die kreeg tranen in zijn ogen toen hij pijnlijk over zijn scheen wreef waar Bartje's skate tegenop gebotst was. Bartje wou zich excuseren, maar een wenende meneer met zijn dikke kont omhoog, het was zo'n grappig zicht dat hij zijn lach niet in kon houden.… Een andere keer was het zijn grote zus en die pest hem nog heel gemeen tot op de dag van vandaag als wraak voor de grote blauwe plek op haar enkel. Bartje houdt ook niet van de politieagent die het verkeer regelt in zijn straat. Elke keer weer als Bartje op een goede snelheid is, doet de politieagent hem stoppen, kijkt hem boosaardig aan en wijst naar het verkeerslicht : rood voor voetgangers. Maar hij is toch helemaal geen voetganger! Maar toen hij één keer op de straat zelf skate heeft de agent hem bij zijn jas gegrepen en gedreigd hem mee te nemen naar het politiebureau. Vandaag is hij lekker aan het skaten op het terrein achter hun huis als een stokoud vrouwtje langskomt. Ze beeft en schuifelt heel erg traag vooruit en knijpt haar ogen tot spleetjes als ze rond zich kijkt, precies alsof ze niet goed ziet. “Hé jongen!” roept ze met een oude kraakstem, “mag ik ook ‘ns een ritje op je skate maken?” Bartjes mond valt open. Nu is Bart een beleefd jongetje en aan een oma mag je niks weigeren, zegt mama altijd. Dus antwoordt hij : “Jazeker, mevrouw” en reikt haar zijn skate aan. En ziedaar, de oma flitst weg, met geplooide knieën en perfect gekromde rug, zoals het hoort. Ze rijdt de ramp op, tot boven, laat de skate los die naast haar gezicht vliegt, vangt hem handig met gestrekte arm op en plaatst hem onder haar voeten voor ze weer naar beneden snelt en hop ze is al vertrokken naar de andere kant van de ramp, waar ze hoog in de lucht een dubbele draai maakt. Bart valt achterover op zijn billen in het gras. Als het kon, zou zijn mond nog verder open vallen, maar hij hangt al zo wijd open dat alle vliegen van de buurt er wel een plaatsje in zouden kunnen vinden. En daar is oma weer. Haar gerimpelde oude wangetjes zien vuurrood en ze lacht breed haar valse tanden bloot. “Dat was leuk, jongen!” Ze kijkt Bartje met fonkelende oogjes aan. “Ik denk dat ik je een woordje uitleg moet, hé. Eigenlijk heet ik Mira en ik ben een heks. Vorige week ben ik met mijn bezem tegen een telefoonpaal gevlogen en als boete van de Federale politierechtbank voor Magische wezens mag ik nu mijn bezem niet meer gebruiken.” En ze barst in snikken uit. “Oh, mevrouw” probeert Bartje haar te troosten, “zo’n lieve oma, eh, pardon, heks als u, ze zullen u die wel snel teruggeven…” “Niemendal!” krijst Mira, “ik moet 500 jaar wachten op een nieuwe bezem!” “500 jaar!” daar is Bartje even van geschrokken “jaja, mijn jongen, de verkeersregels voor heksen zijn niet mals, hoor! Maar ’t is mijn eigen schuld, ik was natuurlijk weer aan ’t telefoneren met mijn GSM en dat is –net als bij jullie- verboden.” “Zijn die verkeersregels voor jullie dan precies zoals de onze?” Vraagt Bartje, “want hier zijn ze toch ook eigenlijk niet leuk, hoor…” “Véél moeilijker,” onderbreekt Mira, “Luister, ik zal je een paar regels leren: op een kruispunt krijgen reuzen met 1 oog voorrang van links. Dat is anders dan bij jullie, hé? Hoe is ’t hier weer? … Reuzen met 2 ogen daarentegen, krijgen altijd voorrang. Bij dwergen, hangt dat dan af van de grootte van hun voeten. Elfen moeten altijd het omgekeerde doen van wat de politie zegt. Als heksen voor een rood licht staan, zijn ze verplicht twee kunstjes te doen en draken,…” “Hola, Mira!” onderbreekt Bartje haar, “dat kan ik allemaal niet onthouden, hoor.” Mira’s gsm rinkelt, ze neemt op en spreekt heel snel en stil, zodat Bartje er niks van verstaat. Hij doet nochtans zijn best om het gesprek af te luisteren. Bij mama, papa en zijn zus aan de telefoon lukt dat altijd en dan kan hij ze lekker plagen, door nadien hun stem na te doen. Mira haakt in en reikt Bartje de hand. “’t Was aangenaam, jongen, maar nu moet ik er vandoor. Ik zit zonder bezem en mijn eigen grootmoeder wacht op me. Haar poes zit vast op een regenwolk en ze is te oud om het dier er nog zelf van af te halen. Het beest miauwt de longen uit zijn lijf want het is kletsnat en je weet wat poezen daarvan vinden! En zonder bezem duurt ’t wel een tijdje voor ik er ben. Ik geef je om je te bedanken voor die leuke rit een beetje toverkracht, je hebt ’t al in je hand.”En Bartje voelt inderdaad een warme gloed die kriebelt in zijn handpalm. “Vergeet echter niet dat alles wat je betovert, binnen 1 uur weer normaal gemaakt moet worden anders blijft ’t betoverd… voor de eeuwigheid!” Ze kijkt hem streng aan en laat zijn hand los. Bartje knijpt vlug zijn handje dicht. Mira schuifelt weg, ze is weer een gewoon oud vrouwtje geworden. Bartje wuift haar na, zijn vuistje stevig dichtgeknepen. Dan kijkt hij snel naar wat er in zijn hand ligt en hij is een beetje teleurgesteld, alleen een klein verkreukeld papiertje met daarin wat roze poeder, precies zoals het poeder dat mama op haar wangen smeert als ze er mooi uit wil zien, als ze een vergadering heeft met haar baas bijvoorbeeld. “Toch eens testen”, denkt Bartje. In zijn rugzak heeft hij nog twee mandarijntjes, die mama hem vorige week als vieruurtje had gegeven. Ze zijn nu al een beetje oud en vast niet meer lekker. Bartje strooit er een klein beetje roze poeder op en denkt heel hard aan… twee lekker vettige oliebollen met poedersuiker en zie, daar liggen ze, de oliebollen, ze zijn dampend heet en nog heerlijker dan die op de kermis. Bartje blaast erop om ze een beetje af te koelen, terwijl hij ze laat rollen van de ene hand in de andere om zich niet te verbranden, en eet ze dan snel op, mmmm, heerlijk! HIj doet de rest van ’t poeder in zijn jaszak en vertrekt op avontuur. De agent staat zoals gewoonlijk op het kruispunt, kwaad met zijn armen te zwaaien en woest te fluiten naar auto’s die niet snel genoeg remmen, of te snel doorrijden. Bartje neemt wat poeder in zijn handpalm, brengt ’t naar zijn gezicht en terwijl hij oversteekt en rakelings langs de politieagent wandelt, blaast hij het poeder in diens gezicht. De politieagent schrikt en kucht, dan kijkt hij Bartje gemeen aan, wil iets zeggen , maar het enige wat uit zijn mond komt, is een luide kwaak, als van een kikker. Bartje rent hard weg en gaat even verder tussen twee auto’s zitten. Hij schudde zo van ’t lachen dat hij niet meer verder kon rennen. Hij hoort de politieagent weer kwaken en proest het nog meer uit van het lachen. Hij is nu helemaal opgewonden en skate over het voetpad terwijl hij poeder strooit over de geparkeerde auto’s, ze beginnen te kwispelen en blaffen als jonge hondjes. De langsrijdende bus tovert Bartje om in een rijtje kuikens met de chauffeur als de moeder kip en ze kakelen van jewelste. Maar dan loopt ’t mis, een auto-hondje heeft al in de politieagent-kikker zijn bil gebeten en die moet met zijn gewonde been naar ‘t ziekenhuis, maar geen enkele auto-hond wil ‘m brengen, want ze rijden nu met zijn allen achter de kuikens-bus aan. Mensen schreeuwen en een mevrouw is al flauwgevallen. Blijkbaar is er een beetje van Barts poeder op het zebrapad gevallen en die is toen in een lange, gevaarlijk slissende, kronkelende, witgestreepte slang veranderd net toen de mevrouw wou oversteken. “Help”, denkt Bartje, “wat heb ik gedaan! En ik heb maar een uurtje tijd om het allemaal weer normaal te maken. Hij grabbelt in zijn zak, maar het poeder is op, alleen het lege papiertje blijft nog over. Bartje krijgt een heel vies gevoel in zijn buik, zoals altijd wanneer hij heel erg bang is, wanneer hij iets fout heeft gedaan en weet dat mama hem zal straffen en de tranen schieten in zijn ogen. Maar dit is erger dan alles wat hij al voordien heeft uitgespookt. En zonder toverpoeder blijft het zo… voor de eeuwigheid! Hij neemt ’t papiertje uit zijn zak en kijkt ernaar. En zie, die lieve oude Mira heeft er haar GSMnummer op geschreven. De redding! Als een wervelwind stormt Bartje naar huis. Zijn zus zit op haar kamer over haar huiswerk gebogen. Hijgend rent Bartje haar kamer binnen; “Toe, “ hijgt hij, “het is van levensbelang! Leen me je telefoon!” Ze blijft onverstoorbaar verder lezen en wijst alleen met haar vinger naar haar enkel, daar waar de blauwe plek van zijn skateboard was geweest. Bartje moet ingrijpen. Hij sleurt haar van haar stoel en trekt haar, terwijl ze luid schreeuwt in protest, naar het raam. Wat ze daar ziet, doet haar mond nog dieper openvallen dan die van haar broer, toen hij Mira de heks zag skateboarden. De straat is onherkenbaar geworden. De kuikenbus probeert de muren van de huizen op te vliegen terwijl auto-hondjes alle kanten ophuppelen en met hun lange hondentong doodsbange voetgangers proberen in ’t gezicht te likken. Een gevaarlijk lange slang kronkelt er tussenin. “Dat heb ik gedaan”, zegt Bartje “en als je niet wil dat het zo blijft, moet je me nu je telefoon lenen.” Met haar mond nog altijd wijd open en ogen als schoteltjes reikt Bart zijn zus hem haar telefoon. Snel toetst Bart Mira’s nummer in en zoals hij wel had verwacht, neemt ze onmiddellijk op. Hij vertelt haar wat er gebeurd is. “Niet meer bewegen!” schreeuwt Mira, “mannen, hé, altijd ’t zelfde, ’t is goed, ik kom je redden.” Bartje gaat langzaam zitten voor ’t raam en kijkt naar de chaos op straat. Hij en zijn zus zijn beiden stil. Ze zijn doodsbang. Voor het eerst in Bartjes herrinnering, maken ze geen ruzie. Zijn zus geeft hem zelfs een hand en hij vindt het deze keer best ok die vast te houden. Zo bang is hij. De minuten tikken voorbij. Komt Mira de heks wel op tijd, binnen enkele minuten is het uur voorbij en blijft de straat voor eeuwig een beestenbende! En dan ziet hij haar aankomen… bovenop de grijze regenwolk, die ze stevig met teugels in toom houdt, een natte poes op haar schouder. “Hé jongen, “ roept ze, ’t is dan wel geen bezem, maar op een wolk geraken we ook door de verkeersopstoppingen van het spitsuur. En de wolk regent roze poeder over de hele straat en alles wordt weer zoals het vroeger was. Net op tijd! Ja toch? Want sedertdien, af en toe, terwijl de politieagent het verkeer  regelt, kan het wel eens gebeuren, dat de voetgangers stevig schrikken, want in de plaats van een luid gefluit, klinkt er dan opeens gekwaak van onder de snor van de agent, of is ’t een kikker?

Gail Verhasselt
0 0

Lieve maan

Als de maan op zijn plaatsje aan de hemel klimt, is ze niet alleen.  Niet zo ver bij haar vandaan slapen ook een grote en een kleine beer en een poolster kijkt onafgebroken zonder knipperen met haar schitterende oog over de slapende wereld.  Nu komt die grote beer af en toe wakker met een berenhonger en probeert dan een stukje van die romige, ronde maan te bijten.  Als de maan dan wakker is, bijt ze stevig terug.  Maar als de maan dan net zelf aan het slapen is, neemt die gulzige beer snel een stevige hap.  Zo komt het dat de maan er soms steeds dunner begint uit te zien.  Als er dan maar een enkel schijfje maan meer overschiet, wordt de maan zo zwak en ongelukkig dat ze heel hard begint te wenen.  Haar snikken wekken dan de kleine beer.  De kleine beer is veel liever dan de grote beer en ook niet zo gulzig.  Omdat ze het vreselijk vindt anderen ongelukkig te zien, stelt ze er zich tevreden mee alleen van de zwarte dropmaterie van de nacht te eten.  Voor de maans dunne en ongelukkige gezichtje, schiet ze in actie.  Ze giet wat melk van de melkweg in een kom, doet er wat eiwit bij en neemt van alle sterren uit de hemel een snufje van hun heerlijke sterrenpoeder.  Elke ster heeft een sterpoeder dat anders smaakt.  Sommige sterrenpoeders smaken naar anijs, anderen naar zoute koekjes en ga zo maar door.  Dan klopt ze heel snel met een lepel in de kom, tot het maanmengsel stijf wordt, plaatst de kom een hele nacht in de diepvries en de volgende dag vult ze de maans opgegeten rondingen weer aan.  En dan gaat ze terug slapen.

Gail Verhasselt
0 0

KILLER VIOLIN

De strijkstok gleed over de snaren en produceerde een lange, valse noot. Suzanne kreeg er buikkrampen van. Ze repeteerde vaak ’s morgens voor ze naar school vertrok, maar deze dag ging het erg slecht. Elke keer opnieuw verscheurde de valse noot haar oren, zonder dat ze wist hoe hem mooi en puur te laten klinken. En toen ging de bel. Van angst stond haar hart stil. Ook haar mama, die nog snel wat fruit in haar schooltas wou stoppen, trok haar peignoir strak aan en keek bang op naar haar dochter.  Dat zou de deurwaarder wel weer zijn, zeker? Sinds haar vader, ook een vioolspeler, hen had verlaten voor een vrouw met veel geld, die zijn concerten betaalde, was de deurwaarder wel vaker langs geweest. Suzanne was niet alleen haar gezinnetje kwijt, warm en veilig en geborgen, waar ze zich thuis voelde. Nee, ze waren ook arm geworden, schuldeisers hadden nu alles over hen te zeggen. Eerst verkocht haar moeder haar eigen viool (hij was nog van haar opa geweest) en dan haar laptop, en dan de laptop van Suzanne en tot slot de sofa, maar het haalde niets uit, de deurwaarder was terug. De woede die Suzanne voelde opborrelen, bij het zien van die kleine, magere deurwaarder met zijn scherpe neus, die met een glimlach en zijn notitietablet in de hand, hun schamel appartementje betrad alsof het van hem was, werd door haar slechte vioolspel nog aangewakkerd en werd zo sterk dat Suzanne begon te beven. Ze wilde zo graag dat haar mama hem schreeuwend en stampend de deur wees. Een grote, plompe politieagent vergezelde de deurwaarder, hij stond wat onwennig rond te draaien, tot zijn oog op haar moeders décolleté viel en een vieze glimlach over zijn pafferig gezicht gleed. Haar mama’s nerveuze handen trokken de peignoir strakker aan. Suzanne haatte hen diep, ze voelde zich alsof ze zou scheuren, barsten, lava uitspuwen en iedereen en alles bedelven. Maar ze mocht niets, niets laten zien van al die emotie, want ze wist, ze had het gezien in zijn ogen, dat deze kleine man genoot van verdriet. Haar moeder begon te wenen, nee, net wat hij wilde. Haar arme mama. Suzanne voelde medelijden met haar mama waar ze zoveel van hield, maar ook afkeer voor deze vrouw die minder beheersing had dan zijzelf, een meisje van elf.  Suzannes kwaadheid voedde zich aan deze emotie en nam nog toe. Om zich te beheersen, nam ze haar strijkstok weer op en ging door met spelen. De deurwaarder zei vriendelijk “oh, een artieste, gelijk haar mama,” Hij glimlachte: “Heel mooi. Ik speelde zelf als kind, niet lang, ik was niet zo goed als jij.” Hij sloeg zijn ogen neer. “Ik hoorde je al spelen in de gang. Je hebt veel talent, je zal ver geraken.” In weerwil van haar eigen kwaadheid, sloeg het complimentje aan, Suzanne voelde zich gecharmeerd. De kwaadheid ebde weg.  “Ik wou dat ik iets kon doen om jullie te helpen. Jullie hebben het niet gemakkelijk, hé” Nu viel van verbazing haar mond open. Hij keek vragend van Suzanne naar haar mama, die stopte met wenen en wier gezicht een voorzichtig dankbare uitdrukking kreeg. Zou deze man dan toch niet zo gemeen zijn? Hoop dook op als een zonnestraal door grijze wolken heen. “Dank je,” begon haar mama, met een beverige stem, die ze probeerde vast te doen klinken, maar voor ze verder kon spreken, onderbrak de deurwaarder haar. Hij ging voort op dezelfde vriendelijke toon “maar dat kan ik spijtig genoeg niet doen, “ jullie hebben immers je rekeningen niet betaald, zie hij op spijtige toon, alsof hij tegen heel domme mensen praatte. “Geef me eens je viool, liefje, die zal ook verkocht worden, het is erg, ik weet het. Misschien kan je een goedkoper hobby proberen? …”. Met een gebaar van zijn armpje, wees hij op haar viool. Suzannes had veel fierheid. Deze verrader, deze gemenerik, hij zou haar niet doen wenen. Ze dwong zichzelf om te glimlachen, haar moeizaam plooiende lippen voelden als steen, ze voelde zich misselijk. Alsof ze haar viool moest losscheuren van haar eigen huid, gaf ze hem af, een grote leegte bleef over in haar, het deed pijn. Eerst haar vader die hen verraadde en nu deze vreemde, deze vieze meneer, die hen kwam uitlachen bij hen thuis. Op dat ogenblik vlamde haar haat zo sterk terug op, dat ze het niet meer kon verdragen. Vechtend tegen haar prikkende ogen vol wild ingehouden tranen, vluchtte Suzanne in zichzelf. Terwijl de kleine man de rest van hun schamele bezittingen noteerde, bekeek ze hem  en concentreerde zich.  Ze dwong zijn magere rug om langer te worden, een donkergrijze, dichte vacht er uit te doen groeien en langzaamaan het hele lichaam te overtrekken. Het zag er walgelijk uit, heerlijk! Voor haar tevreden ogen kromden de beentjes zich in klauwende pootjes en het lachende gezicht werd spitser, lange snorharen spoten uit de dunne huid naast de lange neus, de ogen krompen tot blinkende bolletjes. Een mensgrote rat zei haar vriendelijk dag en tot Suzannes tevredenheid vertrok haar moeders betraande gezicht in een uitdrukking van misprijzen, koninklijk misprijzen, haar mama werd een koningin, rechtte haar elegante rug en keek majestueus, van metershoog neer op de vieze rat. De rat vertrok en met hem de politieagent, steeds meer opgezwollen als een belachelijke ballon. De deur viel zachtjes in het slot en op dat moment hoorde Suzanne voor het eerst het rommelend geluid, eerst stil maar steeds luider, intenser, het groeide aan tot een oorverdovend lawaai. Suzanne holde snel naar het raam, net op tijd, om de kleine rattenman te zien, beneden op het trottoir, voor een enorme, kolossale viool uit de hemel viel en hem en de agent verpletterde, net voor Suzannes voordeur.

Gail Verhasselt
0 0

KILLER VIOLIN

De strijkstok gleed over de snaren en produceerde een lange, valse noot. Suzanne kreeg er buikkrampen van. Ze repeteerde vaak ’s morgens voor ze naar school vertrok, maar deze dag ging het erg slecht. Elke keer opnieuw verscheurde de valse noot haar oren, zonder dat ze wist hoe hem mooi en puur te laten klinken. En toen ging de bel. Van angst stond haar hart stil. Ook haar mama, die nog snel wat fruit in haar schooltas wou stoppen, trok haar peignoir strak aan en keek bang op naar haar dochter.  Dat zou de deurwaarder wel weer zijn, zeker? Sinds haar vader, ook een vioolspeler, hen had verlaten voor een vrouw met veel geld, die zijn concerten betaalde, was de deurwaarder wel vaker langs geweest. Suzanne was niet alleen haar gezinnetje kwijt, warm en veilig en geborgen, waar ze zich thuis voelde. Nee, ze waren ook arm geworden, schuldeisers hadden nu alles over hen te zeggen. Eerst verkocht haar moeder haar eigen viool (hij was nog van haar opa geweest) en dan haar laptop, en dan de laptop van Suzanne en tot slot de sofa, maar het haalde niets uit, de deurwaarder was terug. De woede die Suzanne voelde opborrelen, bij het zien van die kleine, magere deurwaarder met zijn scherpe neus, die met een glimlach en zijn notitietablet in de hand, hun schamel appartementje betrad alsof het van hem was, werd door haar slechte vioolspel nog aangewakkerd en werd zo sterk dat Suzanne begon te beven. Ze wilde zo graag dat haar mama hem schreeuwend en stampend de deur wees. Een grote, plompe politieagent vergezelde de deurwaarder, hij stond wat onwennig rond te draaien, tot zijn oog op haar moeders décolleté viel en een vieze glimlach over zijn pafferig gezicht gleed. Haar mama’s nerveuze handen trokken de peignoir strakker aan. Suzanne haatte hen diep, ze voelde zich alsof ze zou scheuren, barsten, lava uitspuwen en iedereen en alles bedelven. Maar ze mocht niets, niets laten zien van al die emotie, want ze wist, ze had het gezien in zijn ogen, dat deze kleine man genoot van verdriet. Haar moeder begon te wenen, nee, net wat hij wilde. Haar arme mama. Suzanne voelde medelijden met haar mama waar ze zoveel van hield, maar ook afkeer voor deze vrouw die minder beheersing had dan zijzelf, een meisje van elf.  Suzannes kwaadheid voedde zich aan deze emotie en nam nog toe. Om zich te beheersen, nam ze haar strijkstok weer op en ging door met spelen. De deurwaarder zei vriendelijk “oh, een artieste, gelijk haar mama,” Hij glimlachte: “Heel mooi. Ik speelde zelf als kind, niet lang, ik was niet zo goed als jij.” Hij sloeg zijn ogen neer. “Ik hoorde je al spelen in de gang. Je hebt veel talent, je zal ver geraken.” In weerwil van haar eigen kwaadheid, sloeg het complimentje aan, Suzanne voelde zich gecharmeerd. De kwaadheid ebde weg.  “Ik wou dat ik iets kon doen om jullie te helpen. Jullie hebben het niet gemakkelijk, hé” Nu viel van verbazing haar mond open. Hij keek vragend van Suzanne naar haar mama, die stopte met wenen en wier gezicht een voorzichtig dankbare uitdrukking kreeg. Zou deze man dan toch niet zo gemeen zijn? Hoop dook op als een zonnestraal door grijze wolken heen. “Dank je,” begon haar mama, met een beverige stem, die ze probeerde vast te doen klinken, maar voor ze verder kon spreken, onderbrak de deurwaarder haar. Hij ging voort op dezelfde vriendelijke toon “maar dat kan ik spijtig genoeg niet doen, “ jullie hebben immers je rekeningen niet betaald, zie hij op spijtige toon, alsof hij tegen heel domme mensen praatte. “Geef me eens je viool, liefje, die zal ook verkocht worden, het is erg, ik weet het. Misschien kan je een goedkoper hobby proberen? …”. Met een gebaar van zijn armpje, wees hij op haar viool. Suzannes had veel fierheid. Deze verrader, deze gemenerik, hij zou haar niet doen wenen. Ze dwong zichzelf om te glimlachen, haar moeizaam plooiende lippen voelden als steen, ze voelde zich misselijk. Alsof ze haar viool moest losscheuren van haar eigen huid, gaf ze hem af, een grote leegte bleef over in haar, het deed pijn. Eerst haar vader die hen verraadde en nu deze vreemde, deze vieze meneer, die hen kwam uitlachen bij hen thuis. Op dat ogenblik vlamde haar haat zo sterk terug op, dat ze het niet meer kon verdragen. Vechtend tegen haar prikkende ogen vol wild ingehouden tranen, vluchtte Suzanne in zichzelf. Terwijl de kleine man de rest van hun schamele bezittingen noteerde, bekeek ze hem  en concentreerde zich.  Ze dwong zijn magere rug om langer te worden, een donkergrijze, dichte vacht er uit te doen groeien en langzaamaan het hele lichaam te overtrekken. Het zag er walgelijk uit, heerlijk! Voor haar tevreden ogen kromden de beentjes zich in klauwende pootjes en het lachende gezicht werd spitser, lange snorharen spoten uit de dunne huid naast de lange neus, de ogen krompen tot blinkende bolletjes. Een mensgrote rat zei haar vriendelijk dag en tot Suzannes tevredenheid vertrok haar moeders betraande gezicht in een uitdrukking van misprijzen, koninklijk misprijzen, haar mama werd een koningin, rechtte haar elegante rug en keek majestueus, van metershoog neer op de vieze rat. De rat vertrok en met hem de politieagent, steeds meer opgezwollen als een belachelijke ballon. De deur viel zachtjes in het slot en op dat moment hoorde Suzanne voor het eerst het rommelend geluid, eerst stil maar steeds luider, intenser, het groeide aan tot een oorverdovend lawaai. Suzanne holde snel naar het raam, net op tijd, om de kleine rattenman te zien, beneden op het trottoir, voor een enorme, kolossale viool uit de hemel viel en hem en de agent verpletterde, net voor Suzannes voordeur.

Gail Verhasselt
0 0