igordaems

Gebruikersnaam igordaems

Teksten

Koek en ei

Ook op de dag dat Lieven met zijn hoofd te pletter sloeg op de kasseien van het grootste plein van de stad, at hij een koek en een ei als ontbijt. Een kopje thee werd hem zoals elke ochtend aangereikt door Ellen, net op het moment dat hij het laatste stukje koek in zijn mond stak. Na de thee ongestoord te hebben opgedronken stond hij op van tafel en nam zijn rugzak die klaarstond in de hoek van de opgeruimde studentenkamer. Hij kuste Ellen, die opgewekt de afwas deed, hard op haar mond en verliet hun appartement. Hier sta ik nu, zegt hij tegen zichzelf. Dit is het moment, nu moet het gebeuren. Alles was volgens plan verlopen. Hij had de bus van 8.47 uur genomen en was uitgestapt in het centrum van de stad. Hij had 3 minuten gelopen naar café Spek en Eieren in de Kerkhofstraat. Daar had hij zich aan het afgesproken tafeltje gezet van waar hij zijn kameraden van het actiecomité een voor een zag binnenkomen. Eens voltallig liepen ze in peloton naar het plein. Lieven had eigenlijk nooit precies geweten waarom hij precies was aangeduid voor de opdracht. Maar zijn fierheid won het van zijn nieuwsgierigheid. Hij wou zijn kameraden niet teleurstellen. Met een zetje van twee kameraden klom hij vlot op het voetstuk van het standbeeld dat centraal op het plein stond. Vandaar klom hij solo verder tot op de gekruiste armen van het beeld waar hij plaats had om zijn rugzak neer te zetten. ‘Komaan Lieven, haast je. Straks staan die klootzakken hier.’ Lieven voelde zijn armen na de inspanning hevig beven terwijl hij de pot rode verf en de verfborstel uit zijn rugzak nam. Hij zocht naar een stabiele houding op het standbeeld en dat was een hele opdracht met zijn knikkende knieën en de hevige wind die zo hoog boven de begane grond vrij spel had. Hoogtevrees sloop zijn lichaam binnen als een onklopbaar virus. Hij zag een beeld van zichzelf als kleuter op een klimrek. Eerst triomfantelijk met beide handen in de lucht op de top. En dan die duw van dat gemene klasgenootje. Loeiende sirenes haalden hem uit zijn gedachten. Hij stak de verfborstel in de pot en deed waarvoor hij gekomen was. Hij begon het hoofd van het beeld met wilde halen te bekladden met verf. Tijdens het schilderen had hij een perfect uitzicht over het plein. De kerk in de steigers, de hoge appartementsgebouwen, de waaiende bomen, het gekrioel van winkelende mensjes. En plots zag hij haar. In de hoek van het plein, aan café De Post. Haar groene bloemetjesjurk zou hij uit de duizend herkennen. Ze had haar handen verstrengeld in vreemde handen. En haar mond bewoog akelig dicht bij een vreemde mond. Het zweet brak hem uit en hij moest moeite doen om zijn anders altijd regelmatige ademhaling te kalmeren. Lieven zag zijn hele toekomst in mekaar storten, als een slecht gebouwd kaartenhuisje. En de opdracht die kon hem nu gestolen worden. Ondertussen was het een drukte van jewelste geworden aan het standbeeld. Hij zag een brandweerwagen en een ladder die alsmaar verder uitschoof, in zijn richting. Blauwe en rode zwaailichten als discospots. Sirenes als de melodie van een bonkende technoschijf. Flitsen van fototoestellen als de onvermijdelijke stroboscoop. Lieven stond plots op het hoofd van het beeld. Hij was blijkbaar nog hoger geklommen, net zoals die ene dag op de kleuterschool. Een koor van mensen riep hem toe. Hij zag politie, brandweer en zijn kameraden. En Ellen die blijkbaar was toegesneld. Er zat paniek in haar ogen die hij nooit eerder had gezien. Hij zag haar opengesperde mond woorden uitschreeuwen maar hoe meer hij probeerde te luisteren, hoe minder hij ervan begreep. Hij hoorde enkel nog een vreemd soort geruis, een testbeeld tussen zijn oren. Er zat nog maar één gedachte in zijn hoofd. Neerstorten ga ik toch, dan kan ik het maar beter zo elegant mogelijk doen. Hij nam voor de laatste keer de borstel en schreef blindelings op de achterkant van het hoofd van het beeld. Dan gooide hij borstel, verfpot en rugzak naar beneden, gevolgd door zichzelf. Een vlucht van enkele seconden. Een harde landing. Het was een brandweerman die als eerste zijn laatste boodschap las op het beeld. Woorden die nu op toiletdeuren worden gekrast en op t-shirts worden geprint. Woorden die opduiken in folders van politieke partijen. “Alles koek en ei? Yeah right.“

igordaems
0 0

Uitbreker

Aloys woont alleen en heeft familie noch vrienden. Wanneer mensen hem vragen hoe dat komt, dan antwoordt Aloys steeds dat hij niet alleen is want dat hij een kat heeft. Hij is een veertigjarige man met zwarte krullen, een scheve neus en een beginnend buikje. Zijn poes Jeff is een rosse kater en minstens even weldoorvoed. Ze wonen in een rijtjeshuis in een buitenwijk van de stad. Naast hen woont een koppel van Marokkaanse afkomst met drie kinderen (twee jongens en een meisje), zij hebben ook een poes, Mike, een naamloos konijn en een aquarium vol vissen. De buren zijn enkele dagen geleden met vakantie vertrokken. Ondanks zijn herhaalde vraag om voor de dieren te mogen zorgen, hebben zijn buren Achmed ingeschakeld om elke dag langs te komen om de etensbakjes bij te vullen. Achmed is de broer van de vrouw en blijkbaar geen grote dierenvriend want de eerste dagen na het vertrek komt hij niet opdagen. Dat weet Aloys omdat Mike nu al enkele dagen ’s ochtends op zijn terras staat te miauwen. Nog voor hij goed en wel aangekleed is, laat Aloys hem binnen, geeft de kater eten en aait hem veelvuldig over zijn grijze vacht. Mike kan hij uit de nood helpen maar het konijn en de vissen niet. Als hij op de tippen van zijn tenen staat, kan Aloys van op zijn terras net over het muurtje kijken en het konijnenhok en het aquarium met vissen zien. Aloys ziet de honger in de ogen van de dieren met de seconde toenemen. Op de vijfde avond na het vertrek van de buren is er nog steeds geen spoor van Achmed. Aloys kan het niet langer aanzien en beslist dan maar zelf actie te ondernemen. Hij kruipt met behulp van een ladder over de muur, met in de zak van zijn trainingsvest een plastic zakje met konijnenvoer. Hij springt de tuin van de buren in, stapt naar het konijnenhok, opent het poortje en strooit de inhoud van het zakje in het etenskommetje van het konijn. Dan kijkt hij het huis in, naar de lichtgevende visbak. Hij ziet de vissen om de beurt naar het wateroppervlak zwemmen, op zoek naar eten dat er niet is. Hij weet dat de deur naar de keuken op slot is maar duwt toch de klink naar beneden. Tot zijn grote verbazing gaat de deur open en voor hij het goed en wel beseft, bevindt hij zich in de keuken van zijn buren. De potjes met vissenvoer staan op de tafel, hij neemt er eentje vast en leest het etiket. Op het moment dat hij het potje opendraait, hoort hij voetstappen, het geluid van iemand die de trap afloopt. Eerst denkt hij dat de voetstappen van bij de buren komen, tot hij zich herinnert dat hij zelf de buur is en dat er bij hem niemand is, behalve Jeff. Dan gaat de deur van de woonkamer open. Aloys duikt vliegensvlug onder de keukentafel en blijft zo stil mogelijk zitten, het geopende potje vissenvoer nog steeds in zijn hand. Hij ziet een paar zwarte schoenen en een donkere, geklede broek de tafel voorbij lopen, in de richting van de tuin. Dat moet Achmed zijn. Hij hoort hoe Achmed de etensbakjes van Mike en het konijn vult. Dan komt Achmed weer binnen, hij draait de deur op slot, loopt met grote passen door de keuken en de woonkamer naar de voordeur en stapt het huis uit. Op het moment dat Aloys hoort hoe de voordeur op slot wordt gedraaid, zit zijn hele neus vol met die weeë geur van vissenvoer en weet hij dat hij opgesloten is. Twee uur later zit Aloys achterovergeleund in de zetel. Hij staart naar een schilderij van een boeket rode rozen dat ingekaderd aan de muur van de woonkamer hangt. Hij heeft, ijsberend door het ganse huis, alle mogelijkheden overlopen om weg te geraken. De deuren zijn op slot en de ramen, zowel achteraan als vooraan als boven, zijn van die nieuwe ramen met een slot en hij vindt nergens sleutels die erop passen. Een slot forceren is hem te drastisch, hij wil geen schade toebrengen aan andermans eigendom. Zo zit hij niet in mekaar. Hij zou het ook nooit uitgelegd krijgen. Hij kan niemand bellen want hij zijn gsm ligt nog thuis en in dit huis is geen vaste telefoon. Hij vindt ook geen laptop of tablet, die zijn wellicht mee op vakantie. Er is maar één mogelijkheid: de volgende keer als Achmed langskomt, moet hij ongemerkt zien te ontsnappen. Met die gedachte in het hoofd valt hij in slaap in de zetel, onder een fleece tv-dekentje. Zoals verwacht duurt het enkele dagen voor Achmed opnieuw langskomt. Hij vult zijn dagen door aan de keukentafel naar de vissen te kijken en hen rijkelijk eten te geven. Hij verzint er spelletjes bij: hij gokt welke vis als eerste bij de vlokjes is die hij afwisselend voor- en achteraan in het aquarium laat vallen. Joske, de goudvis, is zijn favoriet en hij lacht luidop als blijkt dat die de wedstrijd telkens wint. Het lachen duurt niet lang want al snel denkt hij aan Jeff, die nu al drie volle dagen zonder eten en aandacht moet zien te overleven. Hij voelt zich een bedrieger en beseft dat overspel zo moet aanvoelen: plezier maken met andermans vissen terwijl je eigen poes thuis op je zit te wachten. Aloys leert ondertussen alle hoekjes en kantjes van het huis kennen: die ene tegel in de keuken met een barst in, de geelbruine vochtplek in de vorm van een krokodil op het plafond van de slaapkamer van het meisje, de cd’s van Celine Dion bij de stereo-installatie. Bij alles wat hij doet in het huis, zorgt hij ervoor dat hij zijn sporen uitwist. Als hij een douche neemt dan wast hij zijn haar met een minihoeveelheid shampoo zodat het straks hopelijk niet opvalt dat ervan gebruikt is. Hij neemt steeds dezelfde handdoek om zich te drogen en hij eet enkel couscous omdat die reusachtige bokaal in de keuken zoveel couscous bevat dat het niet opvalt dat er ondertussen al negen porties uit verdwenen zijn. Het rolluik vooraan opent hij niet, uit schrik dat hij gezien wordt door de postbode of door voorbijgangers. Hij blijft op de zetel slapen zodat de bedden boven proper opgemaakt blijven. Hij zit altijd met zijn rug naar de tuin want ook Mike moet het nu zonder eten stellen en hij kan het niet aan om hem recht in de groene ogen te kijken. Tot hij, de vierde dag van zijn opsluiting, zonder nadenken toch een blik naar buiten werpt en Mike languit op de vensterbank ziet liggen terwijl die op een gelukzalige manier zijn pootjes droog likt. Een van de andere buren uit de wijk heeft hem eten gegeven, dat kan haast niet anders. Aloys gaat met zijn gezicht aan het raam staan, met zijn neus vlakbij de bek van Mike. Hij weet dat het niet kan maar toch ruikt hij gerookte zalm. Het water komt hem in de mond. Alles zou hij ervoor geven om ook wat zalm te kunnen eten, zelfs al is het van die zalm die uit een blik Whiskas komt. De twee volgende keren dat Achmed langskomt verstopt Aloys zich met een bonkend hart achter een houten plaat in de kelder. Hij registreert minutieus de bewegingen van Achmed boven hem en ontdekt dat die steeds als volgt te werk gaat: hij komt het huis binnen, loopt naar de keuken, doet de deur naar de tuin open, roept op Mike, gaat terug naar binnen, sluit de deur, geeft de vissen eten, loopt naar boven, gaat naar het toilet, komt terug naar beneden, loopt de tuin in, geeft Mike en het konijn eten en vertrekt. Bij het volgende bezoek van Achmed, ondertussen de negende dag van zijn opsluiting en de negende dag dat Jeff het zonder eten moet stellen, is Aloys klaar om te ontsnappen. Hij staat in de garage en weet dat hij enkel hoeft te wachten tot Achmed de trap opgaat. Dan moet hij zo geruisloos mogelijk naar de keuken stappen, de deur naar de tuin openen en over het muurtje klauteren. Daar heeft hij vierennegentig zorgvuldig getimede seconden voor. Zweetdruppels verschijnen op zijn voorhoofd als het moment dichterbij komt. Maar als het moment suprême bijna daar is, hoort hij hoe een Arabische deuntje zijn plannen dwarsboomt. Achmed neemt zijn telefoon op en blijft tijdens het gesprek in de gang rondhangen zodat Aloys geen kans heeft om ongemerkt te ontsnappen. “Ha, ge komt morgen tegen de avond thuis? Ja, alles goed hier. Ok, geen probleem, ik kom morgenvroeg nog een laatste keer. Ge weet, ik ben zot van die beesten, ze komen niets tekort.” Het is nog geen zes uur ’s ochtends wanneer Aloys een laatste douche in de badkamer van zijn buren neemt. Vandaag is zijn laatste kans. Eerst wat couscous eten en dan gaat hij de hele dag doorbrengen op zijn plekje in de garage. Als alles goed verloopt dan is hij straks terug bij Jeff. Hij neemt zich voor om zeker vier pakken gerookte zalm te kopen in de supermarkt en die samen met Jeff aan de keukentafel op te smullen. Hij droogt zich af en net als hij voorover leunt om zijn tenen droog te wrijven, hoort hij het geluid van een sleutel in een slot. De voordeur gaat open en twee kinderen stormen het huis in. Hij hoort een vrouwenstem: “Nee, Achmed, ge moet niet meer komen, we hebben de hele nacht doorgereden, de kinderen wilden zo graag naar huis om de dieren terug te zien.” Terwijl hij het gesprek, nog steeds voorover leunend, verder afluistert, ziet Aloys niet hoe de twaalfjarige dochter in de deuropening van de badkamer met wijd opengesperde ogen naar zijn naakte lichaam staart. Ook vandaag zal Aloys geen vrienden maken.

igordaems
0 0

Het Rennerke

Als ik niet vol in de remmen had gemoeten voor een slippendevoorganger, ik was er pardoes voorbij gefietst. Eén seconde heb ik nodigom te weten welk klein dingetje daar van op de grond een straal zonlichtin mijn ogen flitst. Een mini-fietser, een wielrenner van plastic, drie op driecentimeter klein. Een rennerke. Mijn hart klopt in mijn keel zoals de fietsvan Tom Boonen over de kasseien van Parijs-Roubaix dondert. Eenrennerke! Ik ontwijk de fietsers die achter mij komen en zet mijn mountainbike tegeneen boom. Ik doe mijn handschoenen uit en pak het rennerke vast. Hij zitonder de modder. Ik geef hem een verkwikkende douche met mijnspeeksel en droog hem af met de mouw van mijn jasje. Hij ziet er prachtiguit. Hij draagt een witte koerstrui met korte mouwen en een zwartekoersbroek. Zijn sokken hebben dezelfde kleur als zijn gladde benen enzijn schoenen hebben dezelfde metaalkleur als zijn fiets. De witte pet opzijn hoofd verraadt dat het een rennerke uit mijn jeugd moet zijn toen ervan verplichte valhelmen nog geen sprake was. Het is zondagochtend, nog geen negen uur en het vriest boomwortels uitde grond. Maar ik spring niet terug de fiets op om mijn tocht door deHerentalse bossen verder te zetten. Ik zet mij op de dichtstbijzijndeboomstronk terwijl de andere deelnemers van de toertocht mij passeren.Ik vang af en toe een “ça va?” en een “pech?” op maar echt registrerendoe ik dat niet. Het rennerke palmt mij zodanig in dat ik mijn handen zelfsniet voel verkleumen. Mijn gedachten fietsen nu in sneltempo achteruit om aan te belanden bijmijn kindertijd in ons huis in de Marialei. Ik zit aan de eettafel en mamaspreidt het blokjestafelkleed uit. Ik open mijn doos met rennerkes.Zorgvuldig plak ik een nummer op de rug van elke deelnemer ennauwgezet noteer ik namen en nummers in mijn koersschriftje. En danklinkt het startschot. Ik gooi met de twee dobbelstenen en zet rennerke narennerke vooruit op het tafelkleed. In stilte geef ik commentaar enco-commentaar bij de wedstijd. Ik zit volledig in mijn eigen koerswereld.Drie tussensprinten, twee bergprijzen en één massale valpartij later (mijnkleine broer vond het nodig aan het tafelkleed te trekken …) is het tijd omde prijzen uit te delen aan de meet. En dat alleen maar omdat mama mijnparcours nodig heeft om de avondmaaltijd op te serveren. Ach ja, danorganiseer ik na het eten wel een nieuwe rit. Ik ontwaak uit mijn dagdroom omdat mijn achterwerk het, ondanks datzemen vel in mijn broek, nu verdomd koud krijgt op die boomstronk. Iksteek het rennerke in het sleutelvakje vooraan in mijn koersbroek enspring gezwind op mijn fiets. Nu ben ik zelf een rennerke. Ik gooi mijninnerlijke dobbelstenen naar tweemaal zes ogen en ga als een bezetenetekeer. Ik vlieg elk heuveltje op om punten voor de bergprijs binnen tehalen, ik haal vol risico andere fietsers in om toch maar die ingebeeldetussensprinten te winnen. In de laatste kilometer krijg ik mijn kompanenwaar ik die ochtend mee gestart ben in het oog. Ik haal ze in en met eensplijtende demarrage laat ik ze achter. Helemaal warm vanbinnen bereikik alleen de aankomst. “Wat had jij ineens?” vraagt een vriend terwijl ik al aan het aanschuivenben aan de afspuitstand. “Tja, een goeie dag zeker?” antwoord ik.Onopvallend tast ik naar het rennerke in mijn broek. Een hele goeie dag!

igordaems
3 0

Opleiding

Publicaties

Prijzen