Lilianne Michel

Gebruikersnaam Lilianne Michel

Teksten

Le bonheur

Een schichtige oorworm sprint weg onder een afgestorven blad en zoekt dekking voor de voeten van horden wandelaars. Krakende takken, kinderkreten in de verte, de zoete geur van vergankelijkheid. Door de kalende kruinen straalt beneveld licht. Rubberlaarzen, maat 43 soppen aarzelend door een vette modderplas. Een eenzame kraai krast om gezelschap. Er hangt herfst in de lucht.   Aan de rand van het bos staat een petieterig pannenkoekenhuisje met een terras in een gouden gloed, Le Bonheur , waar bergen pannenkoeken en ijs en kannen koffie en thee worden aangehold. Opgetutte dames en heren in rijlaarzen en donsjasjes, met of zonder kroost, wachten ongedurig op een plaatsje in de laatste zon. O wee hij die zijn vork durft neer te leggen of zijn lege koffiekop durft terug te zetten: het is het startschot van een race naar de vrijkomende tafeltjes. Een wachtend stel ruziet over wat het beste plekje is. Een luxeprobleem dat echter snel opgelost wordt door de veroveringsdrang van een bejaarde dame in tweed mantelpak. Wanneer ze zonder scrupules haar welvarende derrière laat zakken in het krappe rotanzeteltje, moet het koppel genoegen nemen met het tafeltje naast een jolig gezin. De man bijt zijn vrouw toe dat het haar schuld is. Zij zwijgt nederig. Hij zwijgt. Ze kijken beide naar alles behalve elkaar. Tot de koffie deluxe wordt geserveerd: twee reuzekoppen met dampende koffie en verwenborden met koekjes, cake, smeuïge chocomousse en een vingerhoed advocaat. Hij kijkt haar vragend aan. Zij weet dat hij liever dit koekje lust en zij liever dat. Met vergevende ogen worden de koekjes geruild. Zo gaat dat met getrouwde stellen. Naast hen een plaatselijke hoos van omgegooide glazen, besmeurde truitjes, zeteltrampoline en onvolgroeid gekrijs. Moeder en vader trachtten tevergeefs hun kroost in bedwang te krijgen. Zwichtend zwaaien ze met de dessertkaart. Als ze niet stil te krijgen zijn met een dozijn vermaningen, dan toch met een volle mond. Wat verder zitten twee vriendinnen, met de zeteltjes gedraaid richting zon, hoofd in de nek, wat bij te bruinen na een reeds overduidelijk teveel aan zonnebank. Hun gemanicuurde handen hangen lui doch elegant over de armleuningen. De Irisch coffees reeds meermaals geledigd en weer bijgevuld. Ze beamen elkaars beklag over hun mannen die op kantoor wonen.   Het is, geheel in ere van het scheppingsverhaal, een vredig zondagnamiddagtafereel dat plots verstoord wordt door geroep en gevloek binnen aan de toog. Het hele terras draait het hoofd, zelfs de bruinende vrouwen die nu met scheefgetrokken mond naar binnen turen. Een vrouw en een jongetje, eerder in vodden dan kleren, ongewassen haar dat weerbarstig rechtop staat, vuile handen en gezicht die met water noch zeep proper te krijgen zijn, benen de tearoom uit. Ze worden achterna gezeten door de bazin die met zwierende armen en rood aangelopen gezicht hen verplicht onmiddellijk de zaak te verlaten. Weliswaar in minder fraaie woorden. Ondertussen verspreidt het nieuws zich over het terras als een onaangename zweetgeur in een kleine ruimte: het jong heeft binnen tegen de toog geplast!   Het gezapig gekakel verandert in een dof gemor terwijl de pannenkoeken en de ijsjes en de koffie en de thee blijven komen. Wat een schande! Dat is toch ongehoord! Geen manieren! Het kind wordt door zijn moeder bij de arm voortgesleurd, weg van het terras. Hij kijkt nog even achterom. Zijn grote, trieste ogen en hongerige mondje staren verlangend naar al het lekkers dat onophoudelijk wordt aangevoerd vanuit de keuken maar waarvan hij alleen maar kan dromen op een lege maag. Hij trekt met zijn vrije hand zijn veel te grote broek op die al tot halverwege zijn billen is gezakt en sloft op zijn gescheurde schoenen zijn moeder achterna.   Eén man op het terras staat verontwaardigd op en gooit gepast geld op tafel: “Als je hier al niet meer tegen de toog mag plassen, ben ik ook weg”.

Lilianne Michel
0 0