Linkervoet

Gebruikersnaam Linkervoet

Teksten

De wachtende

Al wat de moeite waard is vraagt geduld. Omdat ik ervan overtuigd ben dat jij meer dan de moeite waard bent leer ik voor het eerst in mijn leven om te tijd te laten verstrijken zonder elke van passie en liefde doorspekte actie te ondernemen.      Eerlijk, het valt me zwaar. Omdat ik in se impulsief ben voer ik een wreed innerlijk gevecht waarbij mijn verlangen om mijn uitgekiemde plan om jou niet geheel toevallig tegen het lijf te lopen en je te overdonderen met mijn charmes altijd beestachtig vermoord wordt door mijn gezond verstand.      (Ik zit een beetje geirriteerd naar “gezond verstand” te kijken, waarvan ik de g sierlijk heb geschreven, gaandeweg duidelijk de ambitie om mooi te schrijven verloor, en eindig met een praktisch onleesbare d. Ja, het is een d, dat korte stokje met een gigantische buik, daar op het einde. Tijdens het schrijven van “gezond verstand” begon het me te dagen dat ik die term haat. Wat is er gezond aan het verstand dat me op dit moment ziekelijk zwak maakt?)           Hoe dat plan eruit ziet? Ik zie het je vragen, met je bovenlip ietwat opgetrokken op het einde van je vraag. Die bovenlip die je kan uitlachen en aanbidden tegelijk door zich lichtjes naar de hemel te richten. Het plan verloopt als volgt: ik loop twee kilometer verder vanwaar ik nu verblijf door het bos richting het kiezelpad dat leidt naar het water. Ik doe dit in de vroege namiddag, het moment waarop jij en Graul zeker thuis zijn omdat jullie graag wat rusten na het middageten. Ik weet dat je vanuit jullie stek een uitstekend uitzicht hebben op het pad: je kan niet er eigenlijk niet naast kijken – uiteraard weet ik dat: ik heb er gewoond. Jij kijkt voor je uit en ziet in de verte mijn silhouet. Je kan twee dingen doen: je loopt naar me toe of je blijft zitten. Maar Graul kan ook twee dingen doen: naar me toe lopen of blijven zitten. Jullie zullen misschien elk iets anders willen doen maar jullie zijn zo intens aan het denken dat jullie elkaar lijken te horen. Jullie gedachten die oorverdovend tussen elkaars hoofden opbotsen verhinderen je te doen wat je hart je in eerste instantie aangaf. En daarom zijn er veel meer dan twee mogelijkheden.      Ik doe het niet omdat er zoveel mogelijke reacties kunnen zijn en ik niet weet of ik op allen even gepast zal kunnen reageren. Ik doe het ook niet omdat ik je bij voorkeur alleen wil aantreffen, Graul zou ik liever niet onder ogen komen, maar jullie wijken niet van elkaars zijde. Ik doe het niet omdat je bij onze laatste ontmoeting had gezegd dat je tijd nodig had. Ik geef je tijd, omdat je dat van me vroeg. Maar besef, lieve Gloria, je had me alles kunnen vragen. Maar geduld, daar ben ik het slechtste in. Of is het net daarom dat je dit van me vroeg? Omdat je weet hoe ongedurig ik kan zijn? Is dit jouw manier om mij te testen?          En wat doorslaggevend is om mijn plan niet uit te voeren: wat als jullie beiden blijven zitten?      Vrije tijd is op dit moment mijn grootste vijand. Vrije tijd doet me nadenken en mijn plan verder uitwerken tot een heetgebakerde drang om je te zien zich meester van me maakt. En dan komt dat zieke verstand aantreden. En ook al heb ik hem eerder ontmoet, zijn aankomst doet altijd pijn. Ik verricht niet veel dezer dagen: ik zoek voedsel, ik eet, ik slaap en ik maak wandelingen. Die wandelingen zijn in feite ook nefast voor mijn humeur omdat ik wel eens de neiging heb om naar het bos te stappen. Dan sta ik voor die massa bomen, wetende dat jij aan de andere kant bent en dan vraag ik me af of jij daar soms ook aan het bos staat aan mij te denken.           Ik schrijf dit alles neer om hiermee mijn vrije tijd op te vullen, zodat ik minder tijd heb om aan jou te denken en ik minder kans maak om compleet gek te worden. Tegelijk kan ik over niets anders schrijven dan over jou dus misschien zal ook dit mijn geestestoestand geen deugd doen. Alhoewel ik geloof dat dit helend kan werken. Als ik alles neerschrijf wat er gebeurd is kan ik het een plaats geven. En misschien, wanneer ik alles neergeschreven en verwerkt heb, kan ik verder met mijn leven.           (Al betwijfel ik dat ten zeerste.)

Linkervoet
0 0

C + G voor zolang eeuwig duren kan

In het leven gaat het vaak zo dat je de zaken uit je verleden die nu immens belangrijk lijken bent vergeten. Je zou je ze graag herinneren omdat, naar jouw gevoel, dat ene moment, dat ene woord of die ene oogopslag het verschil heeft gemaakt. Het is niet slechts een deel van het geheel, het is het deel dat het geheel heeft bepaald. Het is geen puzzelstuk van een puzzel, het is de afbeelding die de puzzel na afwerking toont. Maar hoe hard je ook probeert, je weet het niet meer.             Zo ook met mijn ontmoeting met Carlotta. Ik herinner me er niets van. Wellicht komt dat omdat ik indertijd een jaar of zes was en dat het nu eenmaal wel vaker voorkomt dat je gebeurtenissen uit je kindertijd vergeet. Maar waarom vergat ik dat ene moment waarop Carlotta en ik ontmoetten en heb ik wel talloze details onthouden zoals de sticker van de blauwe vlinder die op de bovenkant van haar beugel plakte?             Inderdaad, ze droeg een beugel. Vaak is dit de ideale reden voor jong gespuis om iemand uit te lachen maar Carlotta kwam er aardig mee weg. Het stond haar. Die metalen lijn langs haar boventanden maakte haar nog net iets specialer. Het betrof een beugel die ze gemakkelijk uit- en aandeed en niet mocht aanhouden bij het eten. Wanneer ik mijn ogen sluit zie ik nog steeds hoe ze tijdens de middagpauze haar brooddoos opendeed, haar boterhammen met kaas een boosaardige blik gaf en nadien haar rechterhand in haar mond stopte om haar beugel er met één soepele beweging uit te halen. Ze legde het ding meestal in het beugeldoosje dat ze meebracht naar school maar soms legde ze het op tafel. Terwijl we aten keek ik naar de blauwe vlinder en geen porie in mijn lichaam vond haar met speeksel omfloerste beugel stuitend. Integendeel: ik was jaloers op die beugel. Ik wilde er ook één zodat ik iets meer op Carlotta lijken kon.         In het leven gaat het ook vaak zo dat je dolgraag iedereen behalve jezelf wil zijn.   Die eerste ontmoeting is dus gewist uit mijn geheugen maar wellicht viel deze voor in het eerste leerjaar. We zaten in dezelfde klas. Ik zat al vanaf de kleuterklas op die school, zij was er nieuw. Misschien had juf Nancy de eerste schooldag in het eerste leerjaar gezegd: ‘En dit is onze nieuwe leerling. Ze heet Carlotta. Wees allemaal lief voor haar. Help haar om haar weg in deze school te vinden.’ Maar dat weet ik dus niet meer. Misschien had ze zich aan me voorgesteld – dat is mogelijk, ze was immers erg joviaal. Maar dat weet ik dus niet meer. Wat ik wél zeker weet is dat ik me niet aan haar heb voorgesteld, dat deed ik nooit – ik was dan ook het tegenovergestelde van Carlotta: ik was enorm verlegen.             We werden meteen vriendinnen, hoe die eerste ontmoeting ook verliep. We waren tegenpolen en misschien daarom een perfecte combinatie. Wanneer ik moest spreken maar de angst me op de hielen zat, was zij mijn praatgrage mond. Wanneer zij impulsieve beslissingen dreigde te maken zoals ze er honderd op één dag maakte, was ik haar welberaden hoofd.                        We hadden toekomstplannen. We hadden een plan uitgetekend met twee huizen naast elkaar, waar we elk zouden wonen met ons gezin, en een ondergrondse tunnel van haar huis naar het mijne, waar we geheime afspraken zouden hebben wanneer we elkaar misten. Waarom die ontmoetingen in het geheim moesten gebeuren was geen discussiepunt, het was gewoon zo, omdat een ondergrondse tunnel ons fantastisch leek. We zouden elkaar nooit ofte nimmer uit het oog verliezen. We zouden tot de dood ons scheidde vriendinnen blijven. Carlotta maakte er zelfs een tekening van, ik heb hem nog steeds: twee doodsgraven met onze namen op, enkele bloemen die erbij gelegd zijn, en in de lucht geschreven: C + G voor eeuwig. We wisten toen nog niet dat er op de weg naar eeuwig veel kronkelpaden liggen. Het eerste kronkelpad dat ik beliep in mijn leven was het pad der stilte. Ik had het plekje erg jong ontdekt, vele jaren voor Carlotta zich in mijn leven introduceerde. Ik bleef er graag ronddolen en als ik in de verte de uitgang zag, dan maakte ik rechtsomkeer omdat ik er nog niet klaar voor was.                       Bij mijn geboorte slaakte ik één lange gil, verklaart mama altijd, en nadien zweeg ik alle talen. Ik was een vrolijk kind dat een hele dag met een glimlach op het gezicht rondliep maar geen haar op mijn hoofd dat er aan dacht om iets te zeggen.                          Waarom willen mensen zo graag dat je praat? Omdat ze denken dat jij je dan beter voelt? Of omdat ze zichzelf dan beter voelen?             De dokter zei: ‘Jij voelt te veel.’                     Mijn ouders keken dokter Vanvratem verbaasd aan.                     ‘Daarnaast scheelt er niets met Gloria,’ zei ze terwijl ze haar stethoscoop van haar nek hield en hem opborg in de grijze kast naast de onderzoekstafel. Dokter Vanvratem was al jaren onze dokter, ze kende het hele gezin. Ze wist dat mama vaak keelontstekingen kreeg, ze wist dat papa zowat elke winter een dipje had waarbij er nooit iets lichamelijks misliep maar hij toch niet in staat was te gaan werken, ze wist dat Gemma dikwijls verkouden was, ze wist dat Gabriël nooit ziek was maar wel op vierjarige leeftijd werd geopereerd omdat zijn appendix dreigde te barsten, en ze wist dat ik niet sprak.             Ik zat in mijn slip op de onderzoekstafel en probeerde niet te bewegen omdat het witte papier dat over de tafel lag dan begon te kreuken.             Dokter Vanvratem had naar mijn hart en mijn longen geluisterd die gewoon deden wat ze zouden moeten doen. Ze richtte zich weer tot mij. Haar felblauwe ogen priemden door de mijne heen. Ik wou wegkijken maar bedacht dat ze misschien mijn ogen onderzocht en dat ik niet wegkijken mocht.            'Hoe oud ben jij nu?’ vroeg ze uiteindelijk.                      ‘Vijf,’ zei ik. Ik had het zo stil gezegd dat ik vermoedde dat dokter Vanvratem me niet had verstaan maar ze knikte en lachte naar me.                     ‘Wat vind je leuk om te doen, Gloria?’ Haar ogen keken me nog steeds indringend aan en ik durfde nog steeds niet wegkijken.                      Dat vond ik een moeilijke vraag: er was zoveel dat ik graag deed. Moest ik één ding kiezen dat ik graag deed of moest ik alles opsommen? Hoelang moest mijn antwoord zijn? Wat verwachtte ze van me? Ik zweeg en keek eindelijk weg. Ik bestudeerde de vloertegels die klein en bruin en vies waren.                       ‘Tekenen?’ vroeg dokter Vanvratem.                     Ik schudde van neen. Tekenen vond ik tijdverlies.                      ‘Tikkertje spelen?’                      Ik schudde opnieuw van neen. Tikkertje spelen was vast en zeker tijdverlies.             'Ze schrijft,' zei papa uiteindelijk.                                                                              ‘Maar je bent nog maar vijf jaar! Kan jij al schrijven?’                      ‘Enkele woorden,’ zei papa, ‘en die schrijft ze opnieuw en opnieuw.’                       ‘Hm,’ deed dokter Vanvratem. Wat ze daarmee bedoelde wist ik niet maar het klonk alvast niet bijster positief. ‘Je mag je kleren weer aantrekken.’                       Mama gebaarde me dat ik naar haar toe moest komen en ze trok mijn kleren aan. Haar blik stond op bezorgdheid en schaamte waardoor ik de neiging had te beginnen huilen. Ik beet op mijn onderlip om mijn aandacht af te leiden van het vocht dat klaarzat in mijn traankanalen. En ik zag dat mama in haar donkere, bijna zwarte ogen ook last had van wateroverstromingen.                      ‘En dat huilen dan? Altijd maar zwijgen en altijd maar huilen, waarom doet een kind dat? We weten niet wat we met haar moeten,’ zuchtte papa.                       Dokter Vanvratem installeerde zich op de stoel achter haar bureau. ‘Zoals ik zei: ze voelt te veel. Gloria is erg gevoelig. Alle indrukken die ze overdag opdoet zijn haar te veel. Ze weet er geen blijf mee. Ze kan ze nog niet in woorden uitdrukken dus huilt ze. Dat is haar enige manier om haar gevoelens te filteren.’                       ‘Zal ze die gevoelens ooit op een andere manier kunnen uitdrukken?’ Zoals gewoonlijk was het papa die het woord voerde. Binnenshuis was mama diegene die sprak, buitenshuis was dat papa’s taak.                       ‘Natuurlijk. Naarmate ze ouder zal worden zal ze taal beter kunnen hanteren. Ze zal kunnen zeggen wat er op haar lever ligt. Ze is nog erg jong, geef haar wat tijd.’ Dokter Vanvratem schreef een groen briefje vol met onleesbare tekens. ‘En,’ voegde ze er aan toe, ‘dat schrijven is misschien zo slecht nog niet. Volgend jaar gaat ze naar het eerste leerjaar en zal ze meer woorden kunnen schrijven. Het kan haar helpen om al schrijvend te verwoorden wat er scheelt.’                       ‘Dus we moeten geduldig zijn.’                      ‘Inderdaad.'                     ‘Ze is zo anders dan de rest van het gezin. Gemma is het tegenovergestelde: zij stopt niet met praten. Gabriël kan zich ook goed uitdrukken.’                     ‘Iedereen is anders.’ Dokter Vanvratem kribbelde onderaan het briefje nog iets en legde het voor papa’s neus. ‘Drieëntwintig euro, alstublieft.’                        Toen ik in het eerste leerjaar meer woorden leerde schrijven had dat als gevolg dat ik meer schreef. Ik schreef verhalen over dinosaurussen die bij elkaar op de thee gingen en een clown die zo ongelukkig was dat hij een volledige dag huilde waardoor zijn make-up uitliep en zo zijn baan in het circus verloor omdat zijn baas hem niet meer herkende. Maar ik schreef nooit over wat ik voelde, tot grote ergernis van mijn ouders. Ook het spreken evolueerde niet. Ik antwoorde ‘ja’ en ‘neen’ bij vragen, ik zei ‘dank u’ wanneer dat gepast leek maar meer zei ik niet. Ik bewonderde mensen die wel spraken en wellicht was het daarom dat ik opkeek naar Carlotta. Zij was een spraakwaterval. Maar waarom zij graag bij mij was begreep ik niet. Ik kon niet vatten waarom iemand zoals zij graag vertoefde bij iemand die louter zweeg.                        Ik ben nu zeventwintig jaar en ik begrijp het nog steeds niet.

Linkervoet
0 0

Over de functionaliteit van toiletten, in het bijzonder toiletbrillen.

Pennie ontwikkelde in haar prille jeugd een solide haat-liefdeverhouding met toiletbrillen. Vanaf het moment waarop de alwetende moeder besloot dat Pennie in staat diende te zijn haar gevoeg achter te laten in een keramische luier, voerde ze dagelijks een innerlijke strijd die zelden werd gewonnen door de rede. Meestal vond ze te weinig tijd om een gefundeerde winnaar aan te duiden: nog voor ze een eindoordeel kon uitbrengen baande haar brouwsel zich een weg van haar bovenbenen tot haar tenen. Dat ze veel sores kon voorkomen door eenvoudigweg op de toilet plaats te nemen bij het voelen van de drang: dat drong niet tot haar door. Ze moest die immanente krachtmeting voeren.             Pennie’s haat jegens toiletbrillen bestaat voor het grootste deel uit hun kilte, aangevuld met luiheid. Toiletbrillen zijn ijzige voorwerpen, in het bijzonder de toiletbril in haar moeders huis: een plek die geregeerd wordt door dictator Koude. Koude kan er onbelemmerd zijn slag slaan dankzij het streven van Pennie’s moeder naar de ecologische voetafdruk van Klein Duimpje.             Pennie’s liefde ten aanzien van toiletbrillen groeide mettertijd naar aanleiding van het groot aantal aha-erlebnismomenten die zich aan haar blootstelden terwijl zij haar tengere billen tegen de toiletbril duwde.Ze had een bil-à-bil toen ze besloot niet meer te eten, en ook toen ze besloot zichzelf dan toch niet op te geven, en toen ze besloot dat negenendertig kilo aan botten, bloed en huid nog te veel was, maar ook toen ze wist dat ze met haar vierendertig voor een dilemma stond: eten of sterven.          Het was ook daar dat ze het verband legde tussen vrouwen en aantrekkingskracht.           Het was daar dat ze besloot de gevoelens voor haar muze, mevrouw Eygenraam, niet langer te negeren. Het was daar dat ze een plan opstelde om meneer Eygenraam te ontdoen van zijn vrouw haar hart en het naast het hare te planten. Het was daar dat ze zich realiseerde dat mensen uiteindelijk wel zouden vergeten wat er allemaal was gebeurd: als ze zagen dat de liefde tussen de vijftienjarige Pennie en haar vijftigjarige lerares wiskunde oprecht was, zouden ze het moeiteloos accepteren. Ook als Pennie meneer Eygenraam daarvoor zou moeten vermoorden.

Linkervoet
0 0