Maarten

Gebruikersnaam Maarten

Teksten

De gevangene

Duisternis… Mijn ogen, zijn ze… Ben ik blind geworden? Nee! Alsjeblieft, dat niet, allesbehalve blind zijn! Ik knipper, ik blijf knipperen maar alles blijft zwart. Is er wat met me gebeurd? Mijn gezicht… is alles nog heel? Kon ik het maar aanraken. Als ik het nu toch eens… Komop handen, beweeg. Beweeg… doe iets. Ach, nutteloos. Dit kan toch niet waar zijn, mijn vingers horen te bewegen, te tintelen, wat dan ook! Een stuiptrekking schiet door mijn pink. Wel, dat is al iets. Goed, concentreer je nu. Laat dit gevoel naar de andere vingers overspringen. Komop, concentreer je… Eureka! Mijn vingers zijn gebald tot een vuist. Oké, nu loslaten, ontspan je…. Goed. Oef, nog even geduld, het begint te lukken. Als ik nu eens mijn hele hand kon bewegen… Perfect. Laat me nu dat gezicht van me betasten, misschien heb ik gewoon een blinddoek op. Heh? Wat is dit? Wat voel ik toch overal rondom me? Is dat… hout? Komop vingers: voel, wat is dit toch? Oh nee, NEE! Ik lig in een kist. HELP! Oké, kalm blijven, geen paniek. Ik lig in een kist; dat zal de reden zijn waarom ik niets zie. Misschien ben ik toch niet blind. Laten we hopen dat… Maar ik zit opgesloten in een kist! Help! Ik krijg geen adem! Ik… ik… Kalm blijven, kalmeer je toch. Als de zuurstof hier beperkt is, kan ik beter mijn krachten sparen. Oké, ademen, gewoon ademen: dat is het belangrijkste op dit moment. Adem ik? Ik weet het niet… Wel, ik lig hier nog steeds, ik kan denken, dus het moet wel goed gaan. Gekalmeerd? Goed, laat me eens proberen te schreeuwen, wie weet hoort iemand me wel. Wie weet is dit gewoon een ziekelijke grap, of een misverstand. Hier gaan we: ‘ARGHK.’  Nee, da’s niet goed. Het moet help zijn: h e l p Opnieuw: H E L en dan P.   ‘ARGHK.’ Vervloekt, tot zover het schreeuwen dus. Wat kan ik nog doen? Adem ik nog steeds? Het moet wel, het kan niet anders. En aangezien ik hier niet lig te versmachten, is er nog zuurstof, nog hoop. Goed, wat nu? Kan ik deze kist kapot maken?    ‘Unghk.’ Nutteloos, de wanden zijn te dichtbij en ik ben nog steeds niet sterk genoeg. Nieuw plan: herwin je krachten en probeer later opnieuw. Als er dan nog maar voldoende zuurstof is… Nee, zo niet denken, denk aan… ontsnappen. Ja, dat is het enige wat echt telt… buiten zuurstof gerekend, blijven ademen. Ben ik terug kalm? Mooi zo. Nu, om uit deze benarde situatie te raken, moet ik eerst uitvissen hoe ik hier terecht ben gekomen… Wel, totdat ik terug op kracht ben. En wanneer dat gebeurt: dan is het beuken geblazen, beuken tot mijn knokkels rauw zijn. Nee, meer dan dat zelfs: blijven slaan totdat deze houten gevangenis het begeeft. Maar wat als daarbuiten iemand me opwacht? Iemand, of iets? Denk na, wat is er gebeurd? Ik… ik… weet het niet. Hm, laten we dan met iets eenvoudigers beginnen. Wie ben ik? Kom nou brein, wie ben ik? KUT! Oké, iets makkelijker dan: wat is het laatste dat ik mij kan herinneren? Ik was aan het werk. Welk werk? Weet ik niet, is dat belangrijk? Misschien wel, misschien niet. Kom nu, denk! Pijn in de borst… Ik ben ingestort. Duisternis. Mensen begonnen te schreeuwen. Goed, mooi zo, we geraken ergens. En toen? Sirenes… De politie? Weet ik niet. Helder licht, iemand stond over me gebogen. Vreemde geluiden. Wat voor geluiden? …weet het niet. En toen? Leegte… niets… Ik weet alleen nog dat er mensen op me neer keken, rook… en toen het deksel. Niet echt veel bruikbaars. Wie wil mij nu laten kisten? Heb ik vijanden? Wacht eens… de kist! De kist werd neer gelegd, met mijn gezicht naar de hemel. Ik kon het voelen, zelfs door het deksel heen. En later, veel, veel later volgde een bonzend geluid. Zacht ritmisch bonzen op het deksel van de kist. Het klonk haast als aarde… Ja, dat moet het wel zijn; ze waren aarde op de kist aan het scheppen. Oh nee, NEEEEEEH! Die klootzakken hebben me levend begraven! Ik moet hier weg… weg, naar… naar… Ja? Is er iets dat me nog staande kan houden in deze waanzin? Iets of iemand? Ja! Iemand, die het waard maakt om te vechten. Als ik die persoon nog één keertje kan zien, zal alles wel in orde komen. Maar wat als ze me blind hebben gemaakt? Ze? Wie zijn zij? Ach, niet belangrijk; evenmin deze blindheid, tijdelijk of permanent. Het maakt niet uit. Als ik me gewoon kan concentreren op die ene persoon. Als ik die niet kan zien, dan maar gewoon aanraken, tegen me aan drukken en nooit meer los laten. Ah, een motivatie, goed zo, nu heb ik een reden om hier weg te geraken. Hoe zit het met de spieren, ben ik sterk genoeg? Wel, er is maar één manier om daar achter te komen. Komop vuist, klop dat deksel kapot!    “Ungk!” Geen succes. Hm, maar ook geen pijn. Ben ik verdoofd? Dat kan mooi van pas komen als ik hier moet uitbreken. Komop, nog een slag! Nee! Ik kan mijn arm niet meer bewegen. Shit, kom nu toch: beweeg… Ik weet niet hoeveel lucht hier nog overblijft. Oh shi... ademen… niet in paniek raken… GEEN paniek. Rustig, is er iets dat me kalm kan houden? Een gebed misschien? Wat? Maar ik geloof nergens in. Maakt niet uit, alles is goed om de paniek te vergeten. Toe nu maar, zeg de woorden… Wat waren ze ook alweer? Onbelangrijk, denk er gewoon aan. Als alles faalt, wat voor kwaad kan een verzonnen gebed dan nog betekenen? Godverdomme! Eh, dat is niet helemaal juist. Vergeet het! Ik zit hier maar kostbare zuurstof te verspelen aan gedachten en gebeden! Vooruit, armen: dit is niet het moment om te slapen. Vecht! Vecht tegen de verlamming. DREUN! Komop, dit kan hier niet eindigen: ik moet nog zoveel verwezenlijken. Zoveel dingen die ik nog tegen mijn geliefde wil zeggen. Kom op, ik zit hier haast door mijn tandvlees heen: kloppen, dreunen, BREKEN! Tot het hout barst. Harder! Ik moet uit deze hel geraken. Kom op, SLA, het is alleen maar hout… en een beetje aarde. Oh god… wat als ze dachten dat ik dood was… Wat als er een grafsteen boven me ligt? Nee, dat kan niet… HARDER… vrijheid! Niemand kan dat van me afnemen, ik moet doorzetten. BREEK het KAPOT! Ik kan het horen… kraken… Maar is het hout dat barst, of mijn eigen vuisten? Ik voel geen pijn; het moet wel het hout zijn dat stuk gaat. Maar wat als ik gewoon verdoofd ben? Wat als dat krakend geluid echt mijn… NEE! Blijf kloppen! Zelfs al zijn het mijn vuisten, ik moet doorvechten. Weersta de vergetelheid! Kom op en klop! Waarom… in… de… naam… van… alle… heiligen… wil…dat…deksel… niet… BREKEN! Ik hoor wat. Gestaag vindt er iets zijn weg naar binnen.  Ik kan het voelen… aarde. Ik heb een gat gemaakt! Kom op! Zie je wel? Niets is onmogelijk, doorslaan! Kloppen, dreunen en breken! Meer en meer aarde valt naar binnen. Ik voel het op mijn gezicht, in mijn mond. Geen tijd om het af te vegen, nog minder om het uit te spuwen; doordoen! Maar ik… kan niet… ademen… DOORDOEN! Er is nog een zuchtje zuurstof over. Eureka! Het gat is groot genoeg om me er door te wringen. Graaf dan maar! Naar boven, weg van hier. Maar wat als er een grafsteen boven me ligt? Nee! Geen ge-wat-als. Alleen maar graven, omhoog, naar de hemel, naar vrijheid. Ik klauw door en graai naar boven. Mijn lichaam wringt zich door het versplinterde deksel, maar ik voel geen pijn. Er is enkel de kick. Nog even en deze nachtmerrie is voorbij … goedschiks, of kwaadschiks. Komop! Mijn vingertoppen ondervinden minder weerstand… Daar is het dan, een weg naar buiten! Godzijdank heeft niemand een grafsteen geplaatst. Ungh, nee, niet nu! Mijn… kracht verlaat me… Waarom nu toch? Kan ik niet gewoon eventjes… heel even pauzeren… alleen maar… NEE! Geen rust voor de rustelozen, ik slaap wel wanneer ik echt dood ben. Die dag zal er heus wel komen, maar vandaag niet! KOM AAN! Mijn armen zijn bevrijd. Ze trillen nog na van de inspanning. Het is nu nog maar een kwestie van… Nog een klein beetje…   ‘Ughnk.’ Ik kan zien! Het is allemaal nog wazig, maar ik ben ten minste niet blind. Mijn gezicht… het is uit de grond… Pfuf, eindelijk kan ik die vervloekte aarde uitspuwen. Nu het laatste deel nog, mijn lichaam. Ik… ik… nee…’t lukt niet meer. Al dat graafwerk heeft dat laatste streepje energie opgeëist. Kon ik toch maar even rusten, heel eventjes maar. Misschien zullen voorbijgangers me vinden en me uit deze gevangenis sleuren. Maar wat als die voorbijgangers me juist in dit gat hebben gesmeten? Ik kan niet opgeven, niet nu. Ik moet doorzetten, me bevrijden en… ontmoeten… omarmen… Stik! Wie was dat ook alweer? Wie ben ik?! Wat moest ik ook alweer doen? Wie moest ik zoeken? Wie zijn ‘zij’? Alleen ik blijf over. En op dit moment zit ‘ik’ nog steeds vast.   Langzaam maar zeker wordt het zicht scherper. Terwijl ik naar de hemel staar, kijken duizend sterren op me neer. Dit is het mooiste wat ik in heel mijn leven heb aanschouwd. En hoewel er mogelijk nog gevaar dreigt, kan ik niets anders doen dan de lucht te bewonderen. Geleidelijk aan keert mijn gevoel terug. Jammer genoeg is het niet van emotionele aard. Een scherpe pijn priemt door mijn vingers, net alsof er naalden onder mijn nagels steken. Mijn handen branden; het schroeit door mijn huid, door mijn vlees. Dit is wat het lichaam moet doorstaan als je uit een kist breekt en naar een uitweg moet klauwen. Maar er is ook een heel nieuwe sensatie. Het begint met tintelingen in mijn buik. Het lijken wel wormen die doorheen mijn maag wroeten. Al snel wordt het erger. Het vederlichte gevoel maakt plaats voor een orkaan, een honger die nog nooit heb gevoeld. Hoe lang is het ook geleden dat ik nog degelijk heb gegeten? Oké, nog even doorbijten, knars die tanden nog maar op elkaar, want ik zit nog steeds vast. Negeer de pijn, de honger en concentreer je om uit deze troep te geraken. Komop, trekken, trekken, TREKKEN! Ik heb het gehaald! Vrij, eindelijk vrij! Een wervelwind raast door me heen, sterker dan geluk, krachtiger dan extase. Het is… het is… honger. Ik kan alleen maar aan bloed denken. Heerlijk, sappig, voedend. Mijn maag nijpt samen, mijn brein beukt tegen de schedelwand. Ik moet het hebben, ik moet… nu! Ik strompel voorbij honderden grafzerken en voel de begeerte door mijn lichaam woelen. Ik adem diep in en blaas de lucht terug uit. Dit is de eerste ademstoot die de Apocalyps in gang zal zetten. Ik ben vrij, vrij om mijn honger op de wereld los te laten.

Maarten
0 0

Treurwilg

Nacht valt over de kermis. Neonlichten dompelen het terrein onder in een broeierige sfeer. Dit is geen plaats meer voor ouders en hun kinderen. De nachtbrakers hebben nu de macht; het kwetterende gelach heeft plaatsgemaakt voor dronkenmansliederen. De carrousel draait nog dapper door, maar ook zij speelt een ander deuntje. Dat kan de bezoekers slechts weinig schelen. Ze slenteren verder en negeren de waarzegger die alleen maar onheil predikt. Iedereen is op weg naar het spookhuis. Hier kan men zijn moed tonen, voor de kick of voor een huiverende omhelzing van dames in nood. De durfallen betalen het ticket, rechten hun schouders en leggen dapper het afgelijnde traject af. Niemand waagt het om voet te zetten voorbij de barrières, daar ligt de verboden zone. Sommigen klimmen op de hekken, nieuwsgierig naar wat daar achter te zien is. Niets dan duisternis, het doet hen huiveren. Ze lachen nerveus en vinden altijd wel een uitvlucht om niet van het traject af te wijken. Voorbij die hekken, verbolgen door de duisternis, schuilt Livia, onttrokken aan nieuwsgierige blikken. Al deze stoere jongens passeren haar zonder het te beseffen, ze moet er haast van lachen. Niemand van hen is geneigd om een stap in haar wereld te zetten. Wat een stelletje helden… De uren waaien voorbij en alcohol schenkt nieuwe moed. Mensen maken zich sterk en dagen elkaar uit om over de hekken te kruipen, om de verboden zone te betreden. Één van hen, een jongen gesterkt door de drank, bijt de spits af. Aarzelend waadt hij door de duisternis, steeds dichterbij, totdat Livia hem haast kan aanraken. “Wat kom jij hier doen?!” ze vervormt haar stem, diep en zwaar. De jongen schrikt op en ziet er uit alsof hij het in zijn broek heeft gedaan. Wanneer hij Livia opmerkt, recht hij zijn houding. “Je hebt me laten schrikken, teef!” Ze haalt haar schouders op. “Dat is dan ook de bedoeling in een spookhuis. En nu opkrassen voordat ik jouw mammie roep.” De jongen komt wat dichterbij. “Wacht eens even, ben jij…” “Wegwezen!” De jongen houdt zich sterk maar Livia duwt hem zonder moeite terug tot voorbij de afsluiting. De jongen krabbelt recht en kiest het hazenpad. En Livia? Zij verdwijnt ze terug in de duisternis. “Wat een mislukkeling.” Die stem kwam van achter haar. Livia draait zich om en kijkt recht in twee brutale ogen, nog een jongen… Ze doet enkele passen naar voren om hem beter te zien. “En jij bent dat niet?” De jongen maakt een buiging. “Ik ben slechts een wezen van de nacht, en jij mijn… treurwilg.” HAH! Nog eentje. Livia kan haar lach niet onderdrukken. “Luister, ventje, je zult beter moeten doen dan die goedkope praat.” “Wat dacht je hiervan?” Hij neemt Livia beet en trekt haar naar zich toe. Hun lippen raken terwijl hun tongen dansen als adders. Zijn handen graaien gretig naar meer. Livia wendt het hoofd en duwt de jongen van zich af. “Is de nachtraaf soms bang van het licht? Kom mee, ik weet wel een betere plaats.” Ze grijpt hem bij de pols en sleurt hem mee, voorbij de kartonnen grafzerken, plastic monsters, schedels en knekels. In de verte knippert er een zwak groen licht. Wanneer ze dichterbij komen, wordt het woord dienstingang zichtbaar. “Daar?” vraagt de jongen. “Mijn spel, mijn regels. Kom op man, open die deur.” “… Hij is gesloten.” “Oh krijg toch de,” de rest van haar vloek gaat verloren in het kraken van de deur. Ze voelt amper de splinters die zich aan haar voet hechten. “Kom mee!” TL-buizen verlichten één enkele grafzerk. “Hier?” vraagt hij. “Ja hier! Ben je soms ba...” Maar de jongen duwt haar ruw tegen de muur en grijpt haar langs achteren. “Wat, ben jij soms een mietje?” grinnikt ze, “wees een man en kijk me in de ogen.” De jongen slingert haar op de grafzerk en drukt zijn gewicht op haar. Jaah… dat is het… Kleren scheuren en Livia graaft haar nagels in zijn rug, dieper en dieper. De jongen schreeuwt het uit maar zij laat niet los. De voorstelling is nog maar pas begonnen. Livia voelt haar huid tintelen; net onder het oppervlak kronkelt er wat. Zij worden rusteloos, zij willen naar buiten. Livia geniet van het moment en neemt ieder detail van de jongen in zich op. Zijn gelaatsuitdrukking verraad één enkele emotie: doodsangst. Dat gevoel brengt haar terug naar de eerste keer dat zij met ‘hen’ in contact kwam. Ook al herrinert ze de details niet meer, de angts en de walging zijn haar altijd bij gebleven. Nu... is zij één van hen. Het geschreeuw reikt tot buiten het spookhuis. Passanten gniffelen en schudden het hoofd: “Weer eentje die niet kan wachten tot hij buiten is.” Livia lacht hartig mee; zij weet dat dit exemplaar het huis nooit zal verlaten.

Maarten
0 0

Opleiding

- Irish Pen fest
- London screenwriters Festival
- Carlow writers Association
- Great American Pitchfest
- Teksten herkteksten (K.U. Leuven)
- Emerging playrighters (Ferdia Mac Anna)

Publicaties

Korte griezelverhalen:
- Het kleinste kamertje - gepubliceerd in de kortverhalenbundel "In de voetsporen van de meester" door Letterrijn (een erebetoon aan Roahl Dahl)
- Weeping Willow - gepubliceerd in de Carlow Writer's anthology "What champagne was like" (Ierland)
- Lonely house on the cliff - eveneens gepubliceerd in "What Champagn was like"

in een verder verleden:
- redactie voor Manager Magazine
- infogids voor de Politiezone West-Limburg

Prijzen

Derde plaats voor mijn verhaal "crime and prejudice" een suspense vervolg op het verhaal "pride and prejudice" voor de site www.janeausten.nl