Teksten

Oorlogshelden

Hij is er al enkele jaren niet meer. Gestorven aan kanker. Op zijn 65ste. Rookt u of heeft u gerookt? Dat vroeg de dokter toen we bij hem kwamen voor de uitslag van de testen. Ik heb gerookt, ja. Hij haalde zijn schouders op, zuchtte. Wat betekent dat? De dokter keek vreemd. Meneer, het spijt me, u hebt longkanker. In een vergevorderde fase. We willen u meteen behandelen. Hij begreep het niet. Ik zag het aan zijn blik die door de kamer zweefde om uiteindelijk een beetje hulpeloos bij mij te belanden. Wat moest ik zeggen? Je gaat dood? En wel heel snel? Dat was dan ons leven samen? - Het was niet slecht begonnen. Hij was lief toen ik hem leerde kennen. Speels, attentvol. Hij maakte me aan het lachen. Nam me mee op zijn krakkemikkige moto naar Duitsland. Daar brachten we de nacht door op een kamer met twee soldaten die sliepen met hun geweren onder de dekens. Ik was doodsbang, maar hij hield me in zijn armen en stelde me gerust. Steeds opnieuw. Door met hem samen te zijn, kreeg ik een ander leven. We gingen samen dansen. Hij speelde op de accordeon en de mondharmonica en zong grappige liedjes voor me. Ik voelde me vrij, voor het eerst sinds de oorlogsjaren mijn hele familie hadden verzwolgen. Eindelijk uit mijn isolement geplukt. De dagen en nachten zouden alleen maar lichter worden. Dat hij graag een pintje dronk, en meer dan één, kon me toen niet schelen. Piepjong en wereldvreemd was ik. - Het ging allemaal wel goed toen we pas getrouwd waren. Er kwam een dochter. Aanvankelijk verlichtte ze mijn eenzame momenten, maar ze dwong me om opener en spontaner te zijn dan ik wilde. En kon. Hij begon meer te drinken. Kwam nog minder thuis. Het weekloon dat hij ’s vrijdags kreeg, was zondagavond op. Ik leerde de lege melkflessen te verzamelen zodat ik met het statiegeld een brood kon kopen. De oorlog was voorbij, alleen niet voor mij. Lag het aan mij? Was het omdat ik niet begreep hoe je iets van je leven kunt maken? Ik twijfelde, niet in staat de mallemolen van gedachten stop te zetten. Niet in staat mijn gevoelens uit te puren en beslissingen te nemen. - Op een dag stond ik soep te maken met de restjes die ik bij elkaar had kunnen scharrelen en de tranen kwamen weer. Toen hij wankelend, stinkend naar de drank, thuiskwam en me zo zag staan, werd hij heel boos. Snap ’t nu toch eens, zei hij. Mannen hebben sterke vrouwen nodig. Gij, gij doet al jaren niets. Alsof ge niet wilt bestaan. Niet voor uzelf, mij of ons dochter. Ge verspilt de tijd! Ik kon niet stoppen met janken. Ik was geworden wat ik niet wilde. Ik was iemand geworden die hij niet wilde. Niet in staat om te reageren, zweeg ik. Hij gaf het op. Stapte zat op zijn brommer en vertrok. - Twee dagen daarna stond de politie voor de deur. Ze hadden hem gevonden in de gracht, zeiden ze, enkele kilometers verder. Verstopt onder een laagje sneeuw was zijn dronken lijf onzichtbaar gebleven. De alcohol had hem gered, maar niet helemaal. Drie vingers afgevroren. Twee tenen. In coma. Toen ik hem zag liggen in dat witte bed, werd ik voor het eerst in jaren kwaad. Razend. Op hem. Op iedereen. Vooral op mezelf. Ik streelde zijn ongeschonden hand en beloofde hem te vechten. Als er een kans was om deze oorlog te winnen, zou ik die kans de mogelijkheid geven echt te worden. - Het ging niet vanzelf. Integendeel, het was het moeilijkste dat ik in mijn leven al had gedaan. Elke ochtend moest ik mezelf ter orde roepen. Opstaan, aandacht geven, aandacht krijgen. Woordenflarden samenbrengen en communiceren. Vertrouwen. Kijken naar de dag van morgen, niet naar die van gisteren. Na enkele weken werd ik wakker met zijn armen om me heen. Hij snurkte een beetje, zijn hand lag op mijn borst en zijn warmte omhulde me. Heel erg bewust besefte ik dat ik me nog nooit zo gelukkig had gevoeld. Het was geen overweldigend geluk, eerder zachtaardig, stillend. Ik was dankbaar. - De weken werden maanden, de maanden jaren. We werden ouder samen. Onze dochter begon haar eigen leven en we misten haar. Toch, de tijd die daardoor vrijkwam, maakte het ons mogelijk opnieuw een nieuwe start te maken. We trokken erop uit. Met de fiets, niet meer op de moto. Ik voelde me jonger dan ooit. Tot hij kanker kreeg. En me verliet. Ongewild deze keer. - Nu ben ik oud. En alleen. Met de eenzaamheid kan ik wel om. De wetenschap dat we elkaars leven beter hebben gemaakt, dat hij voor mij koos en ik voor hem, sust me als ik ’s nachts wakker word met zijn kussen tegen mijn buik gedrukt. Wij, wij zijn oorlogshelden, zonder twijfel.

Kleine Keizerin
0 0

Opleiding

Bachelor Journalistiek (Plantijn Hogeschool)

Publicaties

De reis van Leloo - kinderboek uitgegeven door Uitgeverij Beefcake Publishing

Prijzen