Sandra Ringoot

Gebruikersnaam Sandra Ringoot

Teksten

Een vingerknip.

    Het geluid van een vingerknip net naast m’n oor, meer was er niet nodig om te beseffen dat er weer eens een vakantie aan m’n neus zou voorbijvliegen. Ik had nochtans zo gehoopt op een uitstapje naar zee. Het verlangen dat ik had om de zilte zeewind eens te mogen voelen razen door m’n korte lokken zou niet ingevuld worden. Eens het tintelende gevoel te ervaren van zout op mijn lippen, starend naar de schepen die lijken te zweven over de kabbelende golven, schitterend in de onschuld van de ochtendzon. Schelpjes te zoeken in het mulle zand met m’n voeten in de schuimende branding van de zee. Zandkorrels laten glijden door mijn vingers als vloeibaar goud om er dan het grootste zandkasteel mee te bouwen, dat vast en zeker zal bestormd worden door een leger tinnen soldaatjes. Eindeloos turen naar de einder door een verrekijker om dan zeemeerminnen haasje-over te zien spelen. De opwinding te mogen voelen wanneer ik een verborgen schat zou ontdekken die verstopt lag tussen het wiegende helmgras. Om dan met grote ogen en bonkend hart de kist te openen en de geur van chocolade te ruiken die me zou bedwelmen en verleiden om in het water te gaan in het gezelschap van een zoogdier. Racend op de rug van een dolfijn die trouwens m’n beste vriend zal worden, laverend tussen zeilboten met verbaasde toeristen die me horen juichen en zien hoe ik een school vissen begeleid. Ik, als aanvoerder van een zotte bende vissen, luidkeels liedjes zingend over dronken piraten totdat m’n keel schor is en stokt. Om dan hijgend aan wal te gaan, gebruind door de felle zomerzon. Me neer te vleien in het warme zand tussen algen en dansende kwallen en een veilig deken van zeebries over me heen te slaan. In slaap te vallen op het ritme van eb en vloed om te dromen over vuurtorens die walsen op hemelse muziek georkestreerd door strandredders in roze tutu’s, blazend op hun toeters. Neen, dat alles hoef ik te missen…omdat ik arm ben. Een zielig onzichtbaar kind dat woont op een éénkamer flatje in hartje stad. Verscholen tussen de kilheid van vier grijze betonnen muren waar de schimmel langzaamaan omhoog kruipt. Eenzaam in de grote-mensen-wereld die ik geeneens begrijp. Spelend met kakkerlakken en kreupele spinnen tussen het geluid van over de grond scharrelende bierflessen. De koude vloer te voelen door m’n gescheurde broek en mijn buik te horen protesteren van honger, ronkend als een oude dieselwagen. M’n maag lijkt aan m’n rug te plakken als kleverige kauwgum. Ik laat een geladen zucht, een traan loopt traag over mijn wang en baant zich een weg door het vuil op m’n gezicht. Ik veeg m’n tranen droog, verkleumd door angst om achtergelaten te worden door ma en pa. Ik sta op de toppen van m’n tenen en rek mijn lang pezig lichaam zodat ik uit het raam kan kijken. Een blik op de groezelige stad met toeterende auto’s, zwevend door de straten. Bomvolle bussen die duistere figuren lijken uit te spuwen. Bedelaars die zich smekend voor de voeten gooien van rijke zakenmannen in de hoop een aalmoes te vergaren voor een schamele hap gevuld met vervuilde lucht. Ik hoor het geluid van een winkelalarm en kan nog net een dief zien wegvluchten achterna gezeten door een briesende verkoopster met flanellen benen. De dief duikt heimelijk de ondergrondse metro in met zijn gestolen buit, de mollige verkoopster blijft radeloos achter. Plots zijgt ze neer als een slagroomtaart die te lang in de zon heeft gestaan. Ze ligt roerloos op het voetpad tussen wriemelende voeten die zich haastig begeven naar een zinloze afspraak. Niemand reageert, niemand vertoond ook maar enige emotie. M’n mond gaat traag open en ik wil schreeuwen om hulp, maar m’n woorden zijn kleurloos als grauwe regenwolken die een mistroostig gordijn trekken over de bedorven aarde. Ik bal m’n vuisten als vernietigende bommenwerpers en bonk schreeuwend op ’t raam. Niemand wil me horen, niemand wil me ook maar aanzien als een levend wezen met een slapend hart. Ik draai me om en slenter droef naar de oude koelkast die in de hoek van de kamer staat. Ik trek de koelkastdeur open en grijp met bevende handen naar niets...echt niets. Ik laat me zakken door de benen van slapte en staar naar de houten deur. Ik wacht op schimmige bezoekers die me misschien komen bezoeken, met een doos gevuld met bonbons in alle kleuren van de regenboog. In gedachten ontrafel ik vliegensvlug de felroze blinkende strik met trillende vingertjes. Ik til het deksel van de doos op en kies er ééntje uit. Ik beeld me in dat ik eraan lik. M’n tong strelend over de hemelse chocolade. Het smaakt naar vakantie op een exotisch eiland ver weg dobberend in de Stille Oceaan. Ik hoor kinderen op ukeleles spelen, wiegend in een rokje van gebreide lianen. Ik neurie zachtjes mee en m’n oogleden worden zwaar. Ik val in een diepe slaap. Ik droom...ik droom dat schatrijk ben en wereldberoemd. Ik word geprezen in alle windstreken, benijd tot ieders grote spijt. Ik zucht… ik zucht, hij is geladen. Ben ik gelukkig nu? Ik laat me drijven op  wolken van verbeelding, waar dromen en verlangens mekaar vervullen in ieders ziel. Mijn ziel lijkt te zweven boven m’n lichaam. Ik word gewichtloos en stijg omhoog naar witte wollige wolken die geplakt hangen tegen een helblauwe hemel. Daarboven aangekomen hoor ik harpmuziek gespeeld door engelen met opvallende tattoos. Een rode loper wordt haastig voor me uitgerold. Ik vlieg zwevend over het robijnkleurige tapijt en zie engelen met guitige ogen die me verleidelijk wenken. Ik vlieg verder en ruik aangebrande rijstpap op een bedje van appeltjes met een snuifje kaneel. Ik meen te lachen, m’n hart maakt een vreugdesprong. Hier voel ik me wél thuis. In de verte zit een heilige spelend met zijn lange witte baard gezeten op een troon van slagroom. Hij lijkt te prevelen en opeens roept hij m’n naam. Zou ik langsgaan? ‘Kom nader, jij kleine kapoen. Wees niet bevreesd. Je bent hier veilig in ’t hemelse rijk. Je kan hier spelen met een allegaartje aan engelen en drinken uit de eeuwige jeugdfontein. Je slaapt in een donzig bedje wiegend op het ritme van de oneindigheid. Sluit je ogen, nu…en tel langzaam tot acht. Ik hoorde een vingerknip, opende m’n ogen en…wat had je nu gedacht?

Sandra Ringoot
17 0

Afscheid nemen.

Afscheid nemen… Als ik je zeg dat dit verhaal me echt beroerde toen ik het schreef, zal je vast nieuwsgierig zijn naar de inhoud ervan. Het gaat als volgt…   Er was eens een oude man die drie volwassen zonen had: Rik, Kevin en Bart. Drie toffe broers die het goed met elkaar konden vinden. Op een kille oktoberdag ging de vader van de jongens naar het ziekenhuis met verscheidene klachten en na een reeks aan onderzoeken viel het zware verdict: uitgezaaide pancreaskanker. De brave man keerde neergeslagen huiswaarts en verbeet zijn verdriet, pijn, angst om wat komen zou en verborg dat hij niet lang meer te leven had. Maar na enkele weken ging de toestand van de oude man zienderogen achteruit en kwam opeens de droeve waarheid aan het licht. Hij werd afgevoerd met een ziekenwagen en kwam uiteindelijk terecht op de palliatieve eenheid. Zijn laatste dagen, misschien wel uren waren geteld? Zijn drie zonen waakten aan zijn sterfbed en hadden het moeilijk met de geslotenheid van hun vader. Hun lieve vader, een harde werker geweest, gul van hart doch gesloten karakter had nooit echt de simpele woorden uitgesproken waar ze zo naar verlangden. ‘Jongens, ik zie jullie allemaal graag.’ Het zijn eenvoudige woorden maar toch had hij ze nooit uitgesproken. ‘Vader, mag ik je wat vragen?’ De zieke man knikte. ‘Vader, wat is je laatste wens?’ vroeg de oudste zoon aan z’n zieke vader en nam de zwakke hand van z’n vader en legde het in de zijne. Een traan liep uit zijn ooghoek en hij zuchtte. Zijn mond was droog en hij schraapte zijn keel. Hij tuitte zijn droge lippen en hij wenkte zijn vlees en bloed dichter te komen aan het sterfbed. ‘Ik wil begraven worden in een witte kist’ fluisterde hij stil en kneep in de hand van z’n zoon. De oudste zoon knikte en beloofde de laatste wens te zullen inwilligen. ‘Is er nog iets pa, dat je ons wilt zeggen?’ vroeg de jongste zoon. De oude man knikte en wenkte hem ook dichterbij te komen. Hij tuitte zijn lippen en zei: ‘Ik zal een teken geven in de kerk’ een stilte volgde. Hij leek na te denken en de andere zoon stond recht en zette zich op het sterfbed. Hij boog voorover en streelde vaders grijze haren. ‘Wat bedoel je met een teken te geven, vader?’ vroeg hij nieuwsgierig. De oude man fluisterde: ‘Je zal wel zien, geduld’ ,hij zuchtte en een traan rolde over zijn wang. De oudste zoon voelde de greep van vaders vingers verslappen en… vader was gestorven. Zes dagen later stond er een mooie witte kist vooraan in de kerk. Er lagen drie witte rozen op, symbolisch voor elke zoon die hij achterliet met een gebroken hart. De oudste zoon las een tekst voor in de kerk en opeens werd zijn aandacht getrokken naar een witte vlinder die op de roos zat. Hij las zijn afscheidsrede traag verder en zijn ogen zochten de witte vlinder die nu op de tweede roos zat. Hij had moeite om verder te lezen. Het was muisstil in de kerk. Mensen staarden naar hem en hij schuifelde wat zenuwachtig met de voeten. Hij schraapte z’n keel en zijn ogen gingen naar de laatste woorden op het blad papier. ‘Vader, we hielden zielsveel van je.’ Hij keek naar de kist en de vlinder zat nu opeens op de derde roos. De drie zonen zagen hoe de witte vlinder omhoogvloog en even boven de witte kist fladderde om dan naar buiten te vliegen recht naar de blauwe hemel…    

Sandra Ringoot
0 0

Opleiding

Publicaties

Prijzen