Senne

Gebruikersnaam Senne

Teksten

Na de opdracht

Het was reeds nacht. We bevonden ons in een kamer die enkel verlicht was door een kandelaar in het midden van de tafel. In de kandelaar bevonden zich vijf kaarsen, slechts half brandend en reeds kaarsvet druipend. Recht tegenover mij zat Jos. Links van hem Axel en rechts Gino. Voor elk van hen lag een pistool, geen idee wat voor pistolen, ik ben er tegen. Gino had een heimelijk lachje op zijn gezicht. Hij kon zich waarschijnlijk niets heuglijker inbeelden dan hier tegenover mij zitten aan deze tafel. Mij angst inboezemen alsof ik een klein, fucking meisje was dat al weken op zoek was naar haar mama. Hij kon niets beter bedenken dan dat ik zo’n domme fout zou maken. Een fout van leven of dood. Aan Axels gezicht zag ik dat hij zich schaamde. Dat hij teleurgesteld, trots, woedend en nog zoveel andere dingen tegelijk. Maar schaamte was het gevoel dat hij het meeste voelde, schaamte in mijn plaats. Schaamte dat hij mij had vertrouwd met deze opdracht en dat ik ze zo stevig verkloot had. Hij had mij op voorhand reeds gezegd dat hij trots op me was, tot ik hem vertelde hoe het verhaal afliep. Nog nooit had ik hem zo razend gezien als toen. En dan Jos nog. Jos toonde niet vaak emoties. Nog maar één keer tot nu toe, toen hij mij zijn knuppel gaf. Toen was hij ontroerd, trots en blij dat iemand hem –naar zijn woorden- waardig kon opvolgen. Ik vraag me af hoe daar nu over denkt. Ook zijn knuppel ligt hier op tafel. De knuppel ziet er even verslagen uit als ik. Bloed over gans zijn lengte, barsten in de top en het voelt alsof hij gaat ontploffen. Jos bekeek de knuppel even als hij binnenkwam, maar gunde hem nadien geen blik meer. Alsof hij zichzelf verafschuwde dat hij hem ooit aan mij had gegeven, al weet ik dat dat niet zo is. Plots staan de drie mannen recht, hun aangezicht slaat lijkbleek en het voelt alsof ze zo meteen één voor één gaan neervallen van angst. Zo had ik ze nog nooit gezien. Axel kijkt me recht in mijn ogen zonder dat zijn gelaat een krimp geeft. Ik besef dat ook ik moet gaan rechtstaan, dus dat doe ik. De deur achter me gaat open met enig gepiep en een lichtstraal die langs me heen ontstaat en zich voortplant over de tafel. Een schaduw wandelt binnen. Ze torent hoog boven mij uit, neemt en stoel en plaatst zich achter me. Ik durf niet omkijken uit angst wat ik zou te zien krijgen. Ik voel me in een slechte, té amerikaanse actiefilm, maar durf me niet verzetten tegen het gevoel om te zwijgen en te luisteren. Het angstzweet breekt me nu dan toch uit. Ik voel hoe mijn lichaam klam en nat wordt en ruik de geur van niet enkel mijn, maar ook het zweet van de drie mannen tegenover me. Ze gaan terug zitten. Ikzelf wil ook terug op mijn stoel plaatsnemen, maar Axel kijkt me weer in de ogen met dezelfde blik als daarnet. Mijn knieën krijgen het zwaar en de stress begint me teveel te worden, nog heel even en ik val tegen de grond. Een zware stem, afkomstig van de stoel achter me beveelt me ta gaan zitten. De stem verteld me wat ik allemaal voor de organisatie heb gedaan. 34 opdrachten en 53 ritten. ‘En dat allemaal op 1 jaar 3 maanden en 12 dagen.’ Zegt de stem, ‘Indrukwekkend.’ Ik durf niet te antwoorden. Wat moet ik hierop antwoorden? Ik weet dat ik hier niet zit om complimenten te ontvangen. Ik zwijg. Axel kijkt me in de ogen, maar probeert het niet te laten merken aan de rest. Hij doet teken dat ik moet antwoorden. ‘Maar ik weet niet wat’, spreekt mijn blik voor zich. ‘Awel, Komt er nog wat van?’ Een harde tik ramt tegen de achterkant van mijn hoofd en zorgt er bijna voor dat ik van mijn stoel glijd. ‘Ja! Ja, ja. Dat ben ik, dat heb ik allemaal gedaan.’ ‘Ah, Toch nog. Wat was dat gisteren man? Godverdomme he!’ roept de stem. ‘Iemand dat zich zo inzet kunnen wij hier blijven gebruiken ze. En wat nu? He? Nu kunnen we u ni meer bij ons houden he. Godmiljaar!’ Wat bedoelt hij daarmee? Waarom kunnen ze mij niet bij hun houden? En waarom liggen die drie metalen schiettoestellen op tafel? Ze gaan mij kapot maken he?! Ik Voel het! Wat moet ik nu doen? Weglopen, of wat? Ik weet niet meer wat te denken. Ik voel een druppel van mijn halflange lokken op mijn neus druipen en tot op mijn bovenlip lopen. De stem ging verder. Hij zei me dat hij kon begrijpen dat ik mijn koelheid al eens kon verliezen, maar dat ik wel mezelf altijd onder controle moet houden. Dat ik niet zo mag reageren als nu. Dat wat ik nu gedaan enorme gevolgen gaat hebben. Niet enkel voor mij, maar ook voor de organisatie. Dat als ze mij nu niet zouden verwijderen dat ik binnen de korste keren achter slot en grendel zou zitten, en dat ik dan niet in verband mag komen met de organisatie, in geen enkel geval. Ze moeten mij losknippen, mij wegbonjouren en nooit meer achterom kijken. Een steek diep binnen in mij, dat kan ik je wel vertellen. Een hand glijd mijn rechterschouder op, knijpt er in. Mijn hoofd wil zich draaien. De bron van de stem recht in de ogen kijken en daarna vluchten. Vluchten in de lichtbundel die door het sleutelgat van de deur achter mij de kamer binnen schijnt en zich aan baan tot aan mijn voeten vecht. Als ik daar nu eens zou kunnen in wegzwemmen, recht naar de zon. Wat zou ik nu graag overal zijn, zolang het maar niet hier is. Ik zoek de kracht, of überhaubt een kracht om recht te springen, de stoel die mij een plaats biedt op te nemen en er mee in het rond te zwaaien tot de vloer zich heeft verscholen onder de plas bloed van de vier mannen die mij in de kamer vergezellen.

Senne
0 0

Moordenaar

Ik staar in de spiegel. Heel mijn lichaam staat vol met dezelfde, donkere zwarte letters die samen dat donkere, vuile woord vormen. Mijn armen, mijn buik, mijn benen. Mijn hele lichaam staat er mee vol. Naar mezelf durf ik niet kijken, wil ik niet kijken. Een zonnestraal verblindt me. Ze schijnt via de spiegel in het lemmet van het grote keukenmes in mijn rechterhand in mijn ogen. even knijp ik mijn ogen toe, vergeet ik dit alles, maar al vlug overvalt de realiteit me weer. Daar zie ik mezelf weer staan. De letters op het ontblote lichaam. In de spiegel zie ik alles. Hoe klein ik ben in de gigantische slaapkamer. Waarom zou ik deze kamer verdienen? Ik hoor hier niet! Hij hoort hier! Niet ik! Ik verdien het grote, zilverkleurig bed niet dat bijna rijkt tot aan het pas wit geverfde plafond. Of de antieke bruine kast. Een kast met al meer ervaring, al meer verhalen dan ikzelf. Maar minder dan hij er had. Minder verhalen dan de verhalen die hij nu niet meer heeft, maar heeft doorgegeven aan zijn beminden. Waarom zou ik het tapijt verdienen, het gigantische tapijt waar ik als kind wel vaker op in slaap viel. Op de uitkijk naar de monsters onder het bed. Mij zouden ze niet verrassen, ik stond altijd paraat. Hoe kon het dat zo’n lief kind was uitgegroeid tot het monster dat hier nu voor de spiegel staat. Dit monster, momenteel getekend door de letters op zijn lichaam. Eeuwig geketend door zijn herinnering. Weer schijnt de zon in mijn gezicht. Ditmaal volgt hij het traject omgekeerd: via het mes in de spiegel, tot in een traan die over mijn wang rolt. Ik laat mijn blik nog voor een laatste keer op mezelf vallen. Nat van het zweet en de tranen sta ik te trillen, te beven voor de spiegel. Lees nog één keer de woorden die mij doen beseffen dat ik het hoogtepunt van mijn monster-zijn heb bereikt. Hoe vaker ik de letters lees hoe meer ik besef wat ik gedaan heb en hoe meer ik vindt dat mijn plan de juiste daad zou zijn. Het roestvrije stalen lemmet van het keukenmes wacht. Het wacht om tussen het vet rond mijn polsen te dringen en diep in mijn slagaders te dringen. Het wacht om de redder van mijn bloed te zijn, de verlosser van mijn geheugen. Het zal zowel mijn bloed als mijn herinneringen doen ontsnappen, ze laten gaan. Ik zou wel willen, maar kan het niet. De vogels die ik hoor fluiten achter het witte raamkozijn herinneren me aan mijn familie. Wat moet ik hen schrijven, hen nalaten? Wat kan ik hen als reden geven van mijn vertrek, van mijn plotse gaan? Ik kan mijn moeder toch niet vertellen wat haar zoon gedaan heeft.

Senne
0 0