Drinkende Palmbomen

4 jul. 2016 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

DRINKENDE PALMBOMEN.

 

 Hij laat zijn tong, ze voelt aan als schuurpapier, over zijn gekloven lippen glijden. Zout, proeft hij. Waar ben ik, in Godsnaam? Denkt hij. Oprichten, ik wil me oprichten. Het lijkt alsof zijn lichaam jaren in de pekel heeft gelegen. Het stinkt naar algen, zeewier en rotte vis. Met moeite draait hij zich op zijn linkerkant, steunt op zijn handen maar zakt terug. Uit zijn gekromde vingers glijden korrels zand. Zijn oogleden plakken zwaar op elkaar, ze lijken wel vast te zitten met tweecomponentenlijm. Met moeite ziet hij met één oog, hoog boven zich in een trillende hete lucht, enorm gekartelde palmbladeren (komt het door de toestand waarin hij zich bevind of hallucineert hij? Neen, denkt hij, omdat ze zich haarscherp aftekenen in een azuurblauwe oneindigheid, zie ik het heel duidelijk. Veertig, vijftig meter? Palmbomen halen normaliter toch rond de 25 meter. Vergeefs doet hij een tweede poging om overeind te komen maar slaat opnieuw bewusteloos tegen de vlakte.

   Waar ben ik? Die vraag blijft vagelijk in zijn onderbewustzijn doorzeuren. Wat gebeurt er? Een kleverige brij wordt in zijn keelgat gegoten. Het slikken gaat moeilijk maar dan bruist er fris zoetig water achterna. Hij zucht, dàt doet goed.

Ik kan niet meer, denkt hij en weer balanceert hij op de rand van bewusteloosheid. Na enkele seconden trekt hij met enorme inspanning, het bovenste ooglid van het onderste van het andere oog.

   Door lange wimpers omzoomt, staren ovaal gevormde donkerbruine ogen hem onderzoekend aan. Ze staan in een abnormaal bovenmaats vrouwengelaat. Om realiteit van waan te onderscheiden brengt hij genoeg energie op om beide ogen open te sperren. Kleine korrelige stukjes, zou het uitgedroogde huid kunnen zijn, rollen als afgebladderde verf over zijn gezicht. Zijn nek is zo stijf alsof het in een bankschroef heeft gezeten. Wanneer hij voor de derde keer bijkomt, kan hij helder denken. Nadat zijn ogen aan de duisternis en dansende lichtgevende vlekken zijn gewend probeert hij zich, steunend op een elleboog, te oriënteren.

  

   De wanden van de hut bestaan uit een soort vlechtwerk waardoor lichtbundeltjes door kleine openingen dringen. Het ruikt er sterk naar zweet, uitgebrand vuur, schelpdieren, vis, en.... geronnen bloed.

Rond hem liggen, gewikkeld in sjaals, doeken en sarong, slapende gedaanten. Hij herinnert zich dat hij tot bewustzijn kwam aan een strand en hij abnormaal grote palmbomen in de wind zag zwiepen. Of heeft hij dat gedroomd? Was het verbeelding of had hij werkelijk een buitenissig groot gelaat van een mooie vrouw aanschouwd. Was zij het die hem iets klef in zijn mond goot en hem daarna fris zoet water liet drinken? Prachtige grote bruine ogen met wimpers zo lang als spinnenpoten hadden hem goedkeurend aangekeken. Hoe was hij op dat strand beland en wie was de bezitster van die ogen.

   Hij zucht, rimpelt zijn voorhoofd, tracht zich wat vooraf ging voor de geest halen en plots is het er allemaal. De woeste zee die onmeedogenloos tegen het vrachtschip beukte, de kapitein met zijn hoekige trotse houding, de geschikte stuurman altijd klaar met een mop, de gemene tweede stuurman, de Chinese kok, de matrozen. De paniek toen onverwacht een geweldige storm kwam aanzetten. Het leek alsof de orkaan dat stipje in de onmetelijke oceaan eens onder handen zou nemen. Golven, hoog als sky-scrapers, sloegen over het dek en spoelde wat men niet haastig had vastgesjord over boord. Het schip helde meer en meer zijwaarts. Bemanningsleden werden door de kracht van het water overboord gesmakt. De overgeblevene gooide blindelings reddingboeien uit maar meer konden ze niet doen omdat enorme watermassa’s hen zelf overspoelden. Onmogelijk, door het geraas van het noodweer, de bevelen van de kapitein te verstaan.

    De boot werd van het ene zeedal in het andere geslingerd tot een oorverdovend gekraak het gehuil van de wind overstemde. De mast sidderde, barstte, kraakte en sloeg met donderend geweld op het dek. De natuurelementen gingen tekeer alsof de aarde zou vergaan, het bliksemde, weerlichtte, donderde. Het water kolkte en bruiste toen het vaartuig begon te zinken. Hij kon niet anders dan springen en zwom voor zijn leven. Bij een nieuwe bliksemschicht kon hij in de verte een kuststrook onderscheiden. Hij zwom met forse slagen in die richting toen er iets hard tegen zijn kop bonkte. Een onaards licht schitterde, kwam dichter, explodeerde en dan volgde ....het volledige zwarte.

 

   Niami! Wekenlang heeft ze hem verpleegd. Als een dier heeft ze zijn hele lichaam gelikt. Met haar forse handen heeft ze hem gekneed zodat hij zich terug bewust werd van zijn lichaam.

Ze heeft hem gedwongen de rode kleverige stroopachtige substantie te drinken. Bah vies, hij moest er telkens van kokhalzen. Het deed hem ergens aan bloed denken. Maar vastberaden en streng liet ze hem het vocht tot de laatste druppel uitslobberen.

Zijn gedachten gaan verder: Het moet gezegd: nog nooit heeft hij zich zo optimaal gezond gevoeld. Toch vraagt hij zich af, hoelang heb ik in zee gelegen? Gezien de toestand waarin ze me vonden, langer dan goed voor me was. Hoelang heeft het geduurd vooraleer ik hersteld was?

   Alle besef van tijd is hij kwijt. Octavo schijnt door de inboorlingen te zijn aanvaard. Toch vertrouwt hij hen niet. Hij voelt instinctief dat ze wel vriendelijk doen en ze goedlachs lijken maar ze kijken hem niet recht in de ogen met het gevolg dat beide partijen afstandelijk blijven. Wat hem wel opvalt is dat deze eilandbewoners zonder uitzondering enorm groot en atletisch gebouwd zijn. Nergens is er een misvormde of gehandicapte te bekennen. Zijn ‘verloofde’ is een stuk groter dan hij, hij die toch bijna de twee meter haalt.

   Hij vraagt zich nog altijd af waar het strand, waar ze hem gevonden hebben, zich bevindt. Hij wilt er terug naartoe. Zien of verbeelding hem parten heeft gespeeld of het werkelijk is zoals hij het in zijn geheugen heeft geprent.

Indien deze palmbomen daadwerkelijk veertig à vijftig meter hoog zijn, is dit een unicum. Een wereldwonder! Jarenlang heeft hij gevaren, de tropen bezocht maar nog nooit van zijn leven...........

 

   Meestal ligt hij in of voor zijn verblijf. De laatste hut in de rij van het dorp. Zijn benen willen nog niet mee. Om op verkenningstocht te gaan zal hij moeten wachten tot hij helemaal hersteld is. Intussen is het gordijn van zijn herinneringen verder open geschoven maar hij deinst terug voor wat hij eigenlijk wél wil zien. Telkens duikt dezelfde nachtmerrie op. Nu en dan is er een detail veranderd maar in grote lijnen komt het op hetzelfde neer.

  

   ‘In een fauteuil aan een venster zit een jonge blonde vrouw. Ze heeft goudblond springerig krulhaar, lichtblauwe ogen, je zou ze naïef kunnen noemen, een blanke hals, decolleté en armen. In de zomer zou ze sproetjes op haar neus kunnen hebben. Ze lijkt conservatief maar ook eerlijk en trouw tot ter dood!

De kamer is modern ingericht op enkele antieke meubels na. Alles is keurig onderhouden. Ze leest een boek. Hij hoort op de achtergrond van zijn droom, zachte romantische muziek.

Nu en dan kijkt de jonge vrouw van haar boek op, en werp een blik door het raam alsof ze iemand verwacht. Er komt een man aan, hij loopt op zijn eigen schaduwvoeten.

Wanneer de man het huis nadert ziet Octavio dat hij het zelf is. Hij lacht breed uit. De deur klapt open en de vrouw loopt blij op hem toe en wil zich in zijn armen werpen. Toch zijn armen zijn als verlamd, hij kan haar niet opvangen. Ze struikelt en valt op de grond. Haar hoofd slaat tegen een trede van cement. Bloed vloeit uit een hoofdwond en sijpelt in een dun straaltje langs de lippen uit haar mond. Twee kinderen komen aangerend. Ze zien hun moeder in een plas bloed liggen die alsmaar groter wordt.

Ze deinzen angstig en wantrouwend achteruit en beschieten hem kwaadaardig met rode speelgoedpijltjes. Hij wil naast het lichaam van de vrouw knielen doch zijn gewrichten willen niet mee. Hij valt voorover, boven op haar nog warme lichaam. Het dikke kleverige bloed besmeurt zijn uniform. Hij wil om hulp roepen maar zijn mond blijft gevangen in een O.

 

   Eindelijk kan hij opnieuw lopen. Het begin was moeizaam. Niami heeft hem in het begin ondersteund. Elke dag een paar stappen meer. Als een verwend kind had hij van ongeduld willen stampen, maar dat was nu juist wat hij niet kon. Nóg gulziger heeft hij van het rode pappige vocht gedronken.

   Middernacht! Vreugdevuren branden. Waarvoor branden deze vuren? Wat wordt er gevierd, waarom dit feestelijk gebeuren? Octavio tracht met gebarentaal van Niami te weten te komen wat er gaande is. Eerst giechelt ze wat, draait verlegen haar ogen van hem af maar dan lacht ze openhartig. Hij laat zijn blik allen op haar mooie sterke tanden, wit in het bruine gezicht. Ze neemt zijn hand in die van haar, legt hem op haar hartstreek en laat zijn vingers over haar als satijn aanvoelende lichaam gaan. Deze vrouw heeft me betoverd. Het zou heerlijk zijn met haar te kunnen praten en van gedachten te wisselen. Ze zou me over het eiland, de riten en gebruiken van haar volk kunnen vertellen, en.... over de reusachtige palmbomen!!

 

   De inboorlingen hebben Octavio getooid met kleurige veren en pluimen en hem een plaats aangewezen tussen de oude en wijzen van de gemeenschap. Ze hebben het van boomschors gemaakte schaamdoekje vervangen door grof geweven omhulsels uit kokosbast en dragen grijnzende maskers.

Sommige zijn met dreigende lijnen getekend en met rode verf beschilderd. Andere hebben uitgespaarde zwarte gaten om ogen en mond vrij te laten. Rond deze gaten zijn, voor Ocatavio, mysterieuze tekens aangebracht. Weer andere hebben een exotische pluimenooi of zijn behangen met stukken pels en tanden van dieren. Kettingen met dezelfde ingrediënten hangen rond hun hals. Wat doe ik, in hemelsnaam hier? Denkt hij. Is dit een onontkoombare lotsbestemming? Interessant genoeg en een prettige ervaring, vooral met deze uitzonderlijke vrouw. Later, indien ik terug in Londen zal zijn, zal ik er zeker een boek over schrijven. Londen, thuis! Zal ik ooit mijn eigen vrouw en kinderen terug zien? Octavio bijt op zijn lip.

In gedachten ziet hij ze nog allen op de kade staan, toen hij uitvaarde en ze hem uitwuifden. Paarse laarsjes kwamen, onder Janet’s elegante wintermantel uit, haar blonde krullen ontsnapte aan de bontmuts. De kinderen hadden wollen rode mutsjes waarop boven een rode pompon op hun hoofdjes en  hadden kleurige anorakjes aan.

Op dat van Elsje was een pauw geborduurd, op dat van Wim een dolfijn. Er waren ook letters maar hij had nooit de moeite genomen om ze te lezen. Hoewel ze goed ingepakt waren, bibberden de kinderen van de kou. Hij zag de adem als rooksliertjes uit hun monden slierten. Een ijzige wind joeg de juist gevallen sneeuw langs de geankerde schepen, de loodsen en de opgestapelde containers gaven hun kleuren, rood, roestbruin, blauw en groen amper bloot. Toen de boot afvoer, zwaaide hij naar zijn familie tot ze tot kleine stipjes waren geslonken. Enkel voor een maand of zes, had hij toen gedacht.

 

   De dorpelingen dansen in rijen voor de kring van de wijzen en Octavio. Dansen? De autochtonen stampen meer met hun voeten dan ze dansen. Ze hebben zich bezat aan een drank van geplette bananen. Octavio heeft gezien hoe de oude vrouwen van het dorp, telkens ze langs de uitgeholde boomstam komen waarin de geplette rotte bananen gisten, erin spuwen. Waarschijnlijk om het fermenteringsproces te versnellen. Beurtelings wordt door de wijzen en ouderen aan een lange bamboepijp gelurkt.

De combinatie van drank en het goedje in de pijp, schijnt geestverruimend te werken.

De mannen, groot, fors en jong springen heen en weer, hun speren op een imaginaire vijand richtend. De haren zijn rood geverfd en op hun brede torso’s zijn rode bezweringstekens geschilderd, met hetzelfde goedje dat ik moet drinken, verondersteld Octavio. Rond hun enkels wippen veren, kralen en stukjes geel glinsterend metaal. Alles rinkelt op een driftig ritme. Oudere vrouwen volgen op de mannen, hun armen ongekunsteld heen en weer bewegend, de hangende borsten zwieren op de maat. Deze vrouwen houden hun eindeloze golfbeweging aan en wanneer jonge meisjes verschijnen, creëren ze op die manier een schimmige achtergrond. De vaste ronde boezems van de jongeren wippen uitdagend op en neer. Niami danst in hun midden, haar blote voeten bonzen in een niet aflatende cadans op de rode aangestampte aarde. Uiteindelijk vormen de danseressen een bewegende slang met Niami aan het hoofd. Hun voeten bonken, de bellen aan enkels rinkelen, de billen in de korte strooien rokjes draaien, de borsten zwaaien. Bruusk eindigt de muziek en houden de dansende stil voor de meest gewichtigste medicijnman. En dan roffelen de tamtams opnieuw.

   Niami danst alleen, hartstochtelijk en met overgave. Ze schokt en deint frenetiek tot een opperste exaltatie. Dan zijgt ze uitgeput op de knieën voor Octavio en de wijzen neer. Haar bovenlichaam blijft nasnokken. Trommels en fluiten begeleiden haar minderende scanderende bewegingen tot ze languit neervalt. Durf ik haar opnemen en wegdragen? Mag of kan dat? Vraagt hij zich af. Wanneer hij tenslotte een besluit neemt is het te laat.

   Oudere vrouwen dragen Niami naar een palissade van bamboestokken en leggen haar op een gevlochten mat. Een medicijnman blaast rook uit een lange holle bamboestok over haar lichaam. De vrouwen besprenkelen het al krijsend met het rode kleverig sap. Een jong meisje giet uit een kruik een vloeistof, iets dikker dan water, over haar heen. Verder kan hij niet zien wat er met Niami gebeurd want de krijgers dansen om hem heen en belemmeren zijn zicht. Trouwens hij wordt stevig vastgehouden door een van de geestesbezweerders. Plots hoort hij haar een rauwe kreet slaken. Het kan hem niet meer schelen wat ze van hem denken. Hij rukt zich los uit de greep van de tovenaars. Tevergeefs, ze zijn met velen en houden hem tegen. Daarenboven vormen ze een magische cirkel. Hij worstelt, wringt zich in bochten en roept haar naam.

 

   En, dan…is Niami daar. Ze zit voor de wijzen met gestrekte rug vooruit en staart uitdrukkingsloos voor zich. Hij Octavio, wordt naast haar geplaatst. Een gigantisch beschilderd masker waar lange grijze harige stukken pels aan slierten, buigt naar hen toe. Uit de groenzwart omrande opening die een mond moet voorstellen, komen holle wauwelende klanken. Dat duurt een eeuwigheid. Octavio heeft moeite zijn ogen open te houden en recht te blijven zitten. Hoe zouden ze reageren moest ik in slaap vallen, denkt hij? Gevlochten palmbladeren zijn in de grond rond Niami en hem gestoken en twijgen met bladeren worden in de hem al bekende rode menie gedompeld. Daarmee worden de aanwezigen besprenkeld en Niami’s en zijn hoofd ingesmeerd. Met lianen worden ze losjes aan elkaar gebonden. En dan beseft hij plots, ik ben polygaam, ik ben voor de tweede keer getrouwd!

 

   Weer gaat er een deurtje van zijn herinnering open. De eerste keer dat hij huwde… met Janet! Hij wrijft peinzend over zijn kin. Hij voelt een zwarte baard. Toen was hij clean-shaven. Janet had het blonde krullende haar opgestoken en met witte fresia’s versierd. Ze had een glad satijnen bruidsjurk met te veel lovertjes aan. Haar bruidssluier had ze teruggeslagen. Ze staken gouden platte ringen aan elkaars vingers en kusten elkaar. Wat heeft ze toch prachtige azuurblauwe ogen en wat zijn die blonde krulletjes in haar nek leuk, had hij gedacht. De bruidsmars klonk en weergalmde in de beuken van de kerk. De rode loper was uitgerold. Haar moeder had rode ogen en snoot haar neus in een kanten zakdoekje. Een bende fotografen, een zee van rijst, een korrel in zijn oog. Toen ze wegreden in de oude Oldsmobile stuiterden de blikjes, dissonant over het macadam.

 

   Weken later is hij zodanig opgeknapt dat hij het eiland kan verkennen. Eindelijk! Hij doet het, waarom weet hij niet, op een heimelijke wijze. Het eiland is veel groter dan hij dacht. Inderdaad, aan de Oostkust staan ze. Meer dan veertig meter lange palmbomen. Hij staat er perplex naar te kijken en volgt met zijn ogen de bewegingen van jonge knapen die lenig in de buigzame stammen zijn geklommen en juist onder de kruin inkepingen aanbrengen om het klefferig bloedrood sap in kalebassen op te vangen. Onverwacht springt een bende joelende en schreeuwende krijgers op hem af. Met speren en lansen maken ze dreigende bewegingen. Hij had al de indruk dat hij bespiedt werd vanuit het bosschage. Wat krijgen we nu, denkt Octavio. Om te laten merken dat hij niet bang is, kijk hij hen onbevreesd en uitdagend aan.

Hij doet een schijnuitval maar die wordt spottend opgevangen. De blikken van de inboorlingen zijn meer dan misprijzend. De aanvoerder spuwt een op eiwit lijkende klodder, voor zijn voeten. Dit is een teken voor de krijgers om met hun speerpunten in de huid van zijn rug te prikken. Ze dringen hem, als een onwillig stuk vee, terug naar de nederzetting.

   De volgende dag trekt Octavio verder de brousse in. Hij heeft zich een weg gebaand naar de top van een van de bergen. Tot zijn verwondering is er daar een groot stuk bomen en struiken gerooid. Een grote witte cirkel is in het midden van wat men een veld zou kunnen noemen, geverfd. In het midden van de cirkel heeft men een kruis getekend. Verderop zijn met dezelfde verf lange strepen gemaakt. Octavio fronst zijn voorhoofd. Wat moet dit betekenen, denkt hij. Op regelmatige afstand op de lange witte lijnen ligt zwarte smurrie. Wanneer hij erbij neerknielt en het stof in zijn handen verpulvert, herkent hij houtskool. Vuren, waarom vuren hier zo hoog, waarom die witte lijnen en die cirkel. Houden de inboorlingen zich bezig met magische rituelen? Vraagt hij zich af. Dan houdt hij zijn adem in. Dit is een verdorie een landingsbaan. Toch is het een raadsel, waarom het kruis in de cirkel?

   Terwijl hij met zijn handen in het haar staat te peinzen hoort hij het geluid van een motor, een vliegtuig. Het is het eerste wat hij hoort. Zijn er al eerder vliegmachines over het eiland gevlogen, misschien toen hij zo goed als verdoofd in de hut van Niami lag? Hij rent weg van het veld en verschuilt zich in de rand van het junglegroen. Het is hier hoog, hij heeft last van zijn ademhaling. Cocabladeren gaat het door zijn hoofd. De inlanders kauwen er regelmatig op. Hij heeft geluk. Niet ver van hem vandaan ziet hij ze. Hij plukt en kauwt. Zijn versnelde adem is niet enkel van de hoogte maar ook van spanning. Het vliegtuig beweegt zijn vleugels op en neer. Ocatavio weet dat dit een begroeting is. Dan maakt het toestel een rondje boven het landingsveld. Midden op het kruis valt een kleine parachute. Octavio loert rond en snelt dan naar het voorwerp. Het is een bericht. Een schip geladen met goederen gaat het eiland ronden. Dan hoort hij blote voeten rennen en opgewonden stemmen. Snel springt hij terug in de schaduw.

  

   Octavio vindt het tijd om met het opperhoofd te spreken. Hij wil helderheid over de wat hij denkt een landingsbaan te zijn en waarom men bericht wanneer er een schip op komt is. Maar dan besluit hij dit niet ter sprake te brengen. Hij zal het zelf wel trachten uit te vissen.

Hij wil vooral een mogelijkheid creëren om van dit eiland weg te raken. Via Niami die in tranen uitbarst wanneer zij van zijn plannen hoort, maar toch ergens een opgelucht gezicht trekt, kan hij zijn opwachting bij het opperhoofd maken. Octavio geeft het stamhoofd te verstaan dat hij terug wil, en vraagt een vlag in een van de hoge bomen te hangen. De man schudt ontkennend zijn hoofd maar wanneer Octavio blijft aandringen, knikt hij bevestigend.

   Misschien dat een vlag de aandacht van een voorbijvarend schip trekt. Hij mag ook een vuur ontsteken op een van de heuvelruggen achter het dorp. Zijn doen en laten wordt nauwgezet gade geslagen! Hier is iets niet pluis, hij voelt het aan al zijn tentakels. Wat hebben ze te verbergen? Hij besluit op onderzoek te gaan. Eerst en vooral moet hij zich vrij kunnen bewegen, dat kan het best in de nacht want hij is tot de conclusie gekomen dat hij eigenlijk een gevangene is, dat ziet hij aan de manier waarop ze hem bejegenen. Voorzichtigheid is dus geboden. Wanneer hij er zeker van is dat Niami slaapt, schraapt hij een gat onder zijn slaapmat. Hij stopt het dicht met een stuk bast waarop hij de aarde aan drukt. Zo zal het niet opvallen wanneer de mat weggetrokken wordt. Beetje bij beetje zal hij zich een uitgang graven. Zo ver vandaan is het niet. De wildernis begint achter hun hut.

 

   Maanden gaan voorbij. Niami’s buik zwelt boven het schaamlapje. De vluchtweg is klaar. Niami’s ogen stralen niet meer, ze staan eerder treurig. Ze zijn rood omrand en er zijn donkere kringen onder. Octavio aanziet het als behorend tot haar zwangerschap. Tenslotte binnen enkele weken....... Soms schrikt hij van haar onstuimige omhelzingen. Een jonge mooie vrouw met een donkere bronzen huid komt bij hen in de hut wonen. Waarschijnlijk omdat Niami het moeilijk heeft met haar zware buik. Maar wanneer hij slaapt wringt het lenige lichaam zich tussen Niami en hem in en schurkt tegen hem aan. Hetzelfde scenario zoals toen hij Niami leerde kennen dringt zich op. Ze wil hem masseren. Hij duwt het meisje vriendelijk en resoluut van zich af. De volgende nacht is Niami niet aanwezig. Ze denkt dat ik in haar bijzijn met dit meisje niet wil vrijen, redeneert hij. Octavio heeft zich aan Niami gehecht. Wanneer ik dan toch op dit van God verlaten eiland moet leven, dan met haar. De situatie herhaalt zich nachten achter elkaar, dan wordt het meisje vervangen door een andere.

   Deze heeft een blank velletje maar er zijn zwangerschapsstriemen op haar buik. Ook deze keer weigert hij. Niami maakt hem duidelijk dat hij niet weerbarstig màg zijn. Haar ogen staan uiterst triest. De tovenaar in vol ornaat betreedt vastberaden de hut. Hij spreekt tegen Niami op een beschuldigende toon. Zij maakt bezwerende gebaren en buigt het hoofd. De medicijnman trilt van ingehouden woede en brengt rode tekens aan op de slaapmat van Octavio, die zijn hart vasthoudt wanneer hij de mat ziet verschuiven.

   Waarom willen ze toch dat ik met al die meiden slaap. En dan, dan gaat er hem plots een licht op, snapt hij het verband. Hij denkt een tipje van de sluier te hebben opgelicht. Octavio loopt langs de hutten en bekijkt aandachtiger de inlanders. Ze zijn effectief allemaal gezond en sterk. Het valt hem op dat er veel vrouwen zoals Niami hoogzwanger zijn. Ook bemerkt hij dat de meeste baby’tjes die de inlandse vrouwen op hun heup of op hun rug dragen een bijna blanke huid hebben!

 

   Die nacht droomt hij weer: Ik ben in blijde verwachting, zegt een blonde vrouw. Ze liggen in een groot rond bed. Hij kust de blonde krulletjes in haar hals. Wil je een zoon of een dochter, zegt ze. Ik zal het aan de medicijnman vragen antwoordt hij. Die kan er voor zorgen! Kan hij dat dan, vraagt ze. Hij kan ALLES, antwoordt  hij.

Ze steekt beschuldigend haar vinger naar hem uit:” Maar jij niet!!” ‘Maar jij niet’. Het blijft in zijn hoofd als een echo klinken. De woorden blijven zich herhalen, steeds weer, steeds weer, honderdvoudig. ‘Maar jij niet, maar jij niet, maar jij niet’! Hij wil het niet aanhoren, schermt met zijn handpalmen zijn oren af. Opeens staat het bed op een grote berg. De vrouw ligt in het bed waaruit bonte veren naar beneden vallen. Ze heeft een satijnen bruidsjurk aan. Te veel lovertjes, denkt hij. Een grote zwarte vogel wiekt over haar, duikt en rijt met zijn snavel het kleed in stukken. De lakens kleuren klefferig rood. De vrouw krijst angstaanjagend. Hij wil de berg beklimmen maar struise beschilderde mannen met rood geverfde haren, allen met speren in hun handen, beletten het hem. Hij hoort de vrouw opnieuw gillen.

 

   Hij wordt wakker en hoort daadwerkelijk vrouwen huilen en angstig gillen. Niami is niet in de hut, ook de andere vrouw is weg. Hij spits zijn oren en weer hoort hij, nu meer ingehouden, vrouwen schreien, kinderen snikken en baby’s krijsen. Hij loopt de hut uit. Voor de volgende brand een vuur. Hij bedenkt zich, gaat vlug terug de hut binnen, slaat een van Niami’s doeken om zich heen en sluipt ongezien naderbij. Wat hem ziet doet het bloed in zijn aderen stollen.

   Niami tracht hem binnen te houden. Waarom verhindert ze hem om ‘s avonds naar buiten te gaan? Wanneer hij zich op een keer bruusk uit haar omarming rukt en de voorhang opheft, gooit ze zich er voor. Ze schudt hevig het zwarte lange haar en rolt gevaarlijk met haar ogen. Ze graait een korte speer van de wand en dreigt er mee. Hé, hé meisje, kalmpjes aan. Waarom? Natuurlijk doet ze alsof ze hem niet verstaat. Dan maar opnieuw met ‘lichaamstaal’. Hij haalt zijn schouders op, schudt zijn hoofd, steekt zijn handen naar voren, de palmen naar boven gedraaid. Wijst dan naar de deur. Waarom kan ik niet naar buiten? Niami wijst op de volle maan. Ostentatief schudt ze van nee, dat begrijpt hij wel. Het heeft iets te maken met de volle maan! Wanneer hij later naar buiten kijkt, staat die onschuldig aan de hemel en is er geen mens te bekennen.

    Op een nacht bevindt hij zich alleen in de hut. Hij grijpt de kans en kruipt door de onderaardse gang, schuurt zijn schouders aan de oneffenheden. Hij besluit naar het strand waar hij gevonden werd te gaan, het lijkt hem jaren geleden. In de beschermende duisternis van het struikgewas blijft hij staan. Wat hij ziet slaat hem met verstomming. De stammen van de ontzaglijke hoge palmbomen neigen zich buigzaam tot aan het zeeoppervlak, De kruinen bevinden zich half in het water en.... slurpen.  Ook hier kijkt de volle maan belangstellend toe. In het zeewater licht iets op, het lijkt wel of de sterrenhemel in zee is gevallen. Plankton, verdorie!!! De bomen drinken het plankton!!!!  

   Hij verwijdert zich en gaat op verder onderzoek uit. Hij klautert over een rotspartij, vecht zich een weg door een stuk jungle en komt aan een ander strand. Hij gaat op een onheilspellend luguber geluid af. Hoog in de lucht ziet hij grote zwarte vogels krassend boven een bepaalde plek wieken. Hij zoekt een stevige stok waarmee hij zich een pad door deze jungle baant, het leidt naar een met bamboe omringde plek. Hij struikelt over boomwortels, slingerplanten versperren hem de weg, modder zuigt zich vast aan zijn zolen. Het gekrijs van apen volgt hem op de voet. Hij hoort het sissen van slangen, het oerwoud siddert. Een drang, groter dan zijn beklemming drijft hem verder. Dan ziet hij sporen van iets zwaars dat ooit is weggesleept. Zijn nieuwsgierigheid is groter dan zijn angst. Een roestig skelet van wat ooit een vliegtuig was, camoufleert sporen van opgravingen. Een van de vleugels is afgebroken, het andere steekt in de grond. In de cockpit zijn varens, mossen en andere vegetatie gegroeid. Zijn dit nesten van vogels? 

Neen, wanneer hij voorzichtig met zijn hand het slijmerige groen opzij duwt zijn het slangen die eruit glijden. Een hevig gekleurde leguaan schuifelt er vandaan. Zwermen zwarte vogels vliegen op wanneer hij verder gaat en op een plaats komt waarvan de grond is los gehakt en slordig met takken bedekt. Hier is het bijna niet te houden van een verrottende stank. Onder andere herkent hij de geur van de rode liquida dat uit de drinkende palmbomen wordt gewonnen en dat zo genezend werkt. Met zijn stok woelt hij in de mulle aarde.

   Hij verbleekt, deinst achteruit, een mensenhand is te voorschijn gekomen. De stank van ontbinding wordt nog heviger. Hij morrelt dieper met zijn stok, blijft dan even stokstijf staan. Wat hij ziet is zo macaber dat hij moet braken. Hij bedekt opnieuw wat hij heeft ontdekt. Wanneer hij terugkeert, denkt hij steeds aan de hand. Er is iets mis met die hand. Plots blijft hij als door de bliksem geslagen, staan. Die hand is NIET afkomstig van een klein kind.

   Het dorp is in rep en roer. Door kieren van de palissades die de ingang van het dorp uitmaken worden gevlochten palmbladeren gestoken. In grote schalen worden exotische bloemen verzameld. Hij wordt mee opgenomen in een stoet van mannen en vrouwen die zich naar een waterval begeven. Iedereen baadt zich lachend en zingend in het meer dat zich daar gevormd heeft, Heen en weer worden zinnen geroepen in een taal die hij nog steeds niet meester is. Vrouwen rijgen bloemen tot kransen, anderen bewerken met houten knuppels ruwe boomschors. Grote aardewerken potten staan op vuren waarin het een en ander pruttelt. Door gebarentaal, die Niami en hij ontwikkeld hebben, begrijpt hij dat er hoog bezoek op komst is.

   De grote dag is aangebroken. Octavio loopt aan de hand van de hoogzwangere Niami mee naar het strand. Tientallen prauwen komen aangevaren. Krijgers van hun clan hossen in vol ornaat wild op het witte zandstrand. Het landen van de kano’s schijnt een gevaarlijke onderneming. Handig worden de wankele gevaarten over de klippen en de branding gelaveerd. Een soort van ontvangstcomité en de leden van de stam staren geboeid naar het schouwspel. Het stamhoofd omringd door de medicijnman en de wijzen groeten de notabelen van een ander eiland. Het is Octavio duidelijk dat ze geen vijanden zijn. Hij, Octavio is de enige blanke hoewel zijn huid door de exotische zon zodanig is gebruind dat het op een oude kokosnoot lijkt.

Weer branden er vuren, er wordt gegeten, gedronken en gedanst. De pijp doet herhaaldelijk zijn ronde. Niami nog altijd een schoonheid, blijft door haar toestand, kalm toekijken. Alle dagen kan ze zijn kind ter wereld brengen.

   Wanneer het opperhoofd van de andere clan zich bukt, ziet Octavio tussen de wirwar van kettingen, veren, kralen en dierentanden iets blinkend aan de hals hangen. Hij heeft dit voorwerp al eerder gezien. Hij zoekt vertwijfeld in zijn herinnering...en dan met een schok, wéét hij het. 

Het feest duurt vier dagen. Hij moet steeds op het appel én op zijn hoede zijn. Hij is zich bewust van de aandacht dat van de inboorlingen uitgaat. Ze zouden me met de ogen opvreten. Geduld, ik moet nog even geduld hebben. Mijn god, ik moet zeker zijn. De stukjes van de puzzel die ‘waarheid’ heet, vallen stilletjes aan op hun plaats.

 

   Eindelijk vertrekken de buren. Bij het vertrekken kantelt een der prauwen. Er wordt gelachen en met man en macht wordt het vaartuig opnieuw vlot gemaakt. Hij profiteert van de gelegenheid om zich te verwijderen. Wanneer hij aan de plek komt waar nog steeds de lugubere vogels rondcirkelen, bevestigt hij de schraper waarmee hij zijn tunnel heeft gegraven aan een stok. Mijn God denkt hij, mijn God. Alle lijkjes die hij opgraaft zijn min of meer misvormd. Inteelt, weet hij. Enkel de sterke en gezonden mogen overleven. Hij graaft verbeten verder, waar was die hand? De zon slaat gloeiende oranje vuurtongen over de hemel. Hij moet opschieten Ze zullen hem missen en in de tropen valt de nacht snel. Hij veegt het zweet van zijn voorhoofd. Morgen moet ik verder graven, nu wordt het te laat, nu moet ik terug..... en dan ziet hij de hand. Er ontbreekt een vinger. Hij kan niet slapen. Telkens moet hij aan de kleine Chinese kok, die hen gastronomisch verwende, denken. De tweede stuurman had er plezier in de jongen te sarren. Octavio had er zelfs een keer voor op de vuist gegaan

 

   Hij loopt peinzend de coïncidenties combinerend tot aan het strand, zorgt ervoor in de schaduw van de vegetatie te blijven. Bijna maakt hij een luchtsprong van vreugde. In de verte ziet hij een stip. Een stip met licht. Een schip!! Totaal onverwacht. Hij moet zich inhouden om niet van uitbundige vreugde te roepen en te springen. Het komt naderbij dan bemerkt hij een ander licht. Zijn vuur op de heuvel en hij begrijpt de combine. Machteloos moet hij toezien hoe het schip de gevaarlijke klippen nadert en weer hoort hij als in een nachtmerrie het kraken, het slaan, het klotsen en het zuigend geluid van een schip dat zinkende is. Op het strand is het één en al bedrijvigheid. Met de voor de grote inlanders kleine bootjes, vissen ze de drenkelingen op. Met een knuppel worden ze bewusteloos geslagen. Heel zijn wezen wil er naar toe rennen maar hij wèèt dat dit zijn dood zou betekenen. Hij is alsof alle kracht hem ontnomen is. Hij wankelt naar het dorp. Plots wordt hij tussen de bomen gesleurd. Niami totaal overstuur, trekt hem de betrekkelijke veiligheid van de hut in.

   Dagen word hij daar gevangen gehouden. Geen kans om te ontsnappen, zelfs niet in de nacht want hij wordt aan een paal vastgebonden. Niami tracht hem te troosten. Hij begrijpt dat ze de riten van de stam moet volgen. Ongehoorzaamheid wordt wreed gestraft. Eindelijk laten ze hem gaan. Hij ijlt naar het strand met de hoge palmen. Het lijkt of hij gedroomd heeft. Geen schip, geen drenkelingen, enkel die hoge, in de wind zwaaiende palmbomen. Ik moet hier als de bliksem weg. Maar hoe? Een vlot? Iedereen van het dorp zal kunnen zien waarmee hij bezig is en waar zou hij terecht komen? Bij de andere stam? Dat zou een misplaatste grap van het noodlot zijn. Vlaggen en vuren zijn misleidend, dàt heeft hij met eigen ogen gezien. Waar zijn in Godsnaam de schipbreukelingen gebleven? Worden ze ergens vastgehouden om later te dienen als spermaleveranciers. Wat is hun lot? Zou hij niet beter aan zijn lot denken. Is hij aanvaardt door de gemeenschap? Is hij werkelijk Niami’s echtgenoot? Waarom is hij gespaard gebleven? Aldoor moet hij aan die grafheuvel denken. Massagraf van mismaakte baby’s en...schipbreukelingen. Zij hebben eerst zoals hij gastvrijheid genoten en vrouwen bezwangerd. Daarna........

  

   De navel van Niami puilt ongehoord uit. Ze is over tijd. Maar wat weet hij over deze inlandse vrouwen. Misschien dragen ze langer dan Westerse. Het is opnieuw volle maan. Hij kan niet slapen en begeeft zich weer naar het lange strand met de bomen waardoor hij zo verbijsterd is. Ze staan weer gekromd naar de zee toe. Hij is vergeten hoe ze nectar uit de zee puren. Hij loopt eronder als ware het een tunnel. De kruinen verheffen zich uit het water. Hij hoort het ritselen van hun bladeren. Het is alsof ze met elkaar praten. Een van de palmbomen schijnt zich in zijn richting te buigen, fluistert met de volgende en als afgesproken zwiepen ze allemaal in een sierlijke boog terug recht omhoog. Hij voelt een trilling door de stammen gaan en plots, als op commando, ontlasten ze zich van hun vruchten. Kokosnoten vallen in grote getallen rond en op hem. Hij vouwt beschermend zijn handen boven zijn hoofd. Het houdt niet op. Kokosnoten blijven op hem neer komen. Hij stuikt neer.

In het dorp brandt een vuur voor zijn hut. Vrouwen omringen Niami. Ze is bezweet en hijgt nog na. De medicijnman keurt de pas geborene, knikt goedkeurend, smeert het hoofdje in met een kleffe rode brij en geeft hem aan een van de oude vrouwen. Het verdict is positief. Hij mag leven, het is een volmaakte jongen.

 

Epiloog:

Mannen, jong en oud, prikken hun speren in de kokosnoten en gooien ze op uitgespreide matten. Later zullen die naar het dorp worden gesleurd. Het lijk van een man wordt op een van palmbladeren en bamboe gevlochten draagberrie gelegd. Zingend trekt de optocht naar de grafheuvel. Zwarte vogels vliegen op.

In haar hut hoort Niami de zingende stemmen en sluit haar ogen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rhea van der Vloet

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

4 jul. 2016 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket