Twaalf mei

30 nov. 2013 · 0 keer gelezen · 1 keer geliket

In gedachten kocht ik je een boeket gele zonnerozen en liet ze inpakken met bruin papier. Ik droeg de ring die ik een jaar eerder voor je kocht en wreef erover alsof het een oosterse lamp was. Ik zag je voor me, je gezicht wijd als open vlaktes en je lachte wetend naar me.

Je verkiest koffie omdat koffie zwart is als je nachten. Het houdt je wakker en dat vind je best, want slaap is iets voor rustige mensen, mensen die zomaar geboren worden en hun dagen aan elkaar rijgen met gestage alledaagsheid. Je ontstond net als ik in verwondering, in de onverwachte verwachting.

Ik voel je. Als ik niet weet waar je bent sluit ik mijn ogen en zie ik je naar je auto lopen. Je draagt je tas net als ik aan je rechterschouder en laat die wat afhangen. Je kin is onbewust net zo omhoog gekanteld, wat ons soms hautain doet overkomen, maar het is de onbewustheid van de beweging die ons draagt, niet de arrogantie. Je hebt een stevige pas die verzacht onder het wiegen van je heupen. Je draagt charme als een sjaal die zijn parfum in de wind wappert.

Je haar zit altijd opgestoken. Alleen ’s avonds, net voor je gaat slapen, laat je ze je schouders raken. Je probeert er niet naar te kijken. Het herinnert je aan hoe jong je was toen je volwassen werd en je houdt niet van de losse onzekerheid dat elke haar een andere kant op kan. Ik kijk in de spiegel en zie je rimpels zich naast mijn ooghoeken stempelen.

Hoe je blik door mensen valt en hoe mannen naar je kijken als was je onbereikbaar. In één seconde bouwen ze een feloek en varen ze voorbij hun realiteit, op zoek naar jouw kusten waar het zoet aanmeren is in paleistuinen minnekunst. Woorden werden voor jou uitgevonden. Jouw naam oversteeg tijd. Er wordt nog steeds over je geschreven.

Er is iets met mijn lippen. Als ik ze op elkaar hou, een beetje naar voren tuit en dan mijn mondhoeken krul, trekken mijn jukbeenderen omhoog en denk ik aan je. Altijd. Het is een soort glimlach geworden waarmee ik mezelf optillen kan als de dag te zwaar om mijn schouders hangt. Het grondt me in de wetenschap dat ik net als iedereen geboren ben en niet uit de lucht kwam vallen als een dode ster.

Toen ik je zag viel de lucht op mijn kop en stal mijn adem duizend wolken zuurstof. Er is geen mooiere vrouw. Je keurde me als een welp dat uit het nest viel en duwde je neus in mijn haar. Ik rook naar de wereld. Je sprak met de bedachtheid van een licentie rechten en vouwde je handen met de berusting van de Boeddha terwijl in je het noodweer al je schepen op mijn klippen sloeg.

Hier op het strand, laat ik de zonnerozen in bruin papier aan de zee en haar tijdingen. Ik kom nog wel eens naar de horizon kijken, of je er al verschijnt en ik misschien een vuurtoren voor je aansteken kan.

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

30 nov. 2013 · 0 keer gelezen · 1 keer geliket