gekaapt

LL Rigby
2 sep. 2016 · 0 keer gelezen · 1 keer geliket

I

 

Anton ligt al dagen op de bank. Hij leest of kijkt tv. Staat af en toe op om een pizza in de oven te duwen of een boterham met confituur te smeren. Overdag drinkt hij liters water, ’s avonds schakelt hij over op wijn, in de hoop dat het hem enigszins zal verlichten, wat het meestal niet doet.

Zijn lichaam speelt hem parten. Hij vraagt zich af of het verbeelding is. De ene ochtend wordt hij wakker met stekende oorpijn, de andere met maagkrampen of een zere rug. Wat de symptomen ook zijn, ze verdwijnen elke keer na een uur of wat. Dan denkt hij dat het beter gaat, dat hij maar aan de slag moet. Maar nadat hij zijn ontbijt heeft genuttigd en zich voorneemt een aantal klusjes in huis te doen, speelt de volgende kwaal alweer op. Dus strekt hij zich uit op de bank, in pijn en uiterste verwarring.

Het huis is van zijn moeder, die een half jaar geleden overleed. Hij was in Afrika en kon niet bij de begrafenis zijn. Beirens, de advocaat en tevens vertrouwenspersoon van zijn moeder, had alles geregeld. Andere familie was er niet meer. Nu weet hij niet of hij spijt voelt dat hij geen afscheid heeft kunnen nemen. Schaamte, hooguit. Dat hij zo met David bezig was dat hij het zichzelf niet toestond om aan wat dan ook daarbuiten te denken. Nu hij weer terug is, is het een vreemde gewaarwording. Alsof hij naar het beeld van zichzelf in Afrika, in de armen van David, kijkt en niet helemaal begrijpt wat hij ziet.

 

Uiteindelijk werd het Zuid-Afrika omdat de vastgelegde data voor de pakketreis hem het beste uitkwamen. Toeval dus eigenlijk. Of het ook toeval was dat hij net in de tourwagen van David was beland wist hij niet. En of het toeval was dat die enkel hém na verloop van een week uitnodigde voor een braai wist hij ook niet.

Hij ging, ontmoette Davids familie, at gegrild vlees, dronk Kaapse wijn en bloosde onder Davids blik. Of David ook moest blozen was niet te zien, Afrikanen hebben hun huidskleur om zich achter te verbergen. Toch moet het zo geweest zijn, want na nog een paar ontmoetingen greep David hem op een avond abrupt bij de pols en vroeg – smeekte: ‘Blijf toch hier, Anton.’ ‘Wat bedoel je, hier? Hier bij jou, vanavond?’ ‘Dat ook,’ voegde David er met een ondeugende blik aan toe, ‘maar ik bedoel hier, in Zuid-Afrika. Waarom wil je terug naar Europa?’

Tja, dat was een zeer goede vraag. Waarom zou hij teruggaan? Waarom zou hij eender waar heen gaan? Hij werkte als vertaler, kon overal ter wereld werken. Hij had zich simpelweg nooit de vraag gesteld of hij ergens anders dan thuis wilde zijn. Maar nu was hij hier. Met David.

Zuid-Afrika had een aangenaam klimaat, fijne mensen. Daar had hij echter thuis ook niet over te klagen. Het grootste verschil dat hij kon bedenken was dat thuis geen David was die door zijn huid heen leek te kijken, wat hem een licht onaangenaam maar toch vooral bevrijdend gevoel gaf, alsof hij voor het eerst echt bestond, bij gratie van Davids blik.

 

Sinds hij terug thuis is heeft hij geen vertaalwerk meer ontvangen. Hij glimlacht bitter om de ironie. In Zuid-Afrika kreeg hij vaak opdrachten toegestuurd, die hij met slechts een halve blik op zijn scherm gewillig negeerde. Alles buiten David was in nevels gehuld. Hij bewoog zich als in slow motion door de stad, dronk een biertje, liep weer verder. Tot hij weer de zonovergoten nacht van Davids liefde in mocht, waar hij, Anton, het levenslicht zag.

Het huis is toe aan een opknapbeurt, hij heeft een lijst aangelegd met klusjes die hij zelf kan uitvoeren, voornamelijk schilder- en timmerwerk. De lijst die al twee weken onaangeroerd op tafel ligt geeft hem een doel, een reden om op te staan. Toch heeft hij, behalve het aanschaffen van materiaal, nog niets uitgevoerd. Voorlopig blijft hij aan de bank gekluisterd, leest boek na boek en kijkt af en toe een film of een documentaire. Als er één over Afrika wordt uitgezonden schakelt hij zonder verpinken door naar een andere zender.

Wat er precies misging kan hij nauwelijks navertellen. Hij hield van David. David hield van hem. Wanneer hij bij David was, was alles goed en vol kleur. Wanneer hij niet bij David was, had de dag geen zin, behalve het tellen van de uren en minuten die hem scheidden van het weerzien. Dat vond hij prima, hij genoot haast van het wachten, het ronddolen in het ijle; de zoete pijn van het verlangen om eindelijk weer te mogen bestaan in de weerspiegeling van Davids zwarte pupillen.

Niets was veranderd aan dit gevoel, toch was hij teruggekomen naar het land waar hij nu wees moest zijn. Het bericht van Beirens dat zijn moeder was overleden had hij destijds gelaten naast zich neergelegd. Ze was dood, hij kon er toch niks aan veranderen. Natuurlijk had hij van zijn moeder gehouden, heel veel zelfs. Ze waren lange tijd elkaars enige houvast geweest. Tot Anton vermoedde dat Beirens meer dan alleen zijn juridische bijstand aan moeder verleende. Zonder aankondiging had hij elk contact met haar verbroken. De telefoon ging op de duur steeds minder vaak rinkelen. Maar de stilte van haar afwezigheid riep dat hij de leegte met iets anders moest vullen. Een reis. Afrika. David.

 

Toen hij David vertelde dat zijn moeder hem een mooie erfenis had nagelaten, op een toon alsof hij het had over de regen die er zat aan te komen, had die niets gezegd maar hem met een vreemde blik aangekeken. Voor een klein moment, het was slechts een fractie van een seconde, zag Anton geen liefde maar iets anders opduiken in de zwarte kijkers. Het was geen oordeel, geen verwijt; het was een vraagteken. Terwijl er tot dan toe enkel uitroeptekens hadden gestaan. Deze leestekenwissel had hem niet lang uit zijn evenwicht gebracht, hooguit tot en met de zoen die er kort nadien op volgde. Maar in retrospect bedenkt hij zich dat het de spreekwoordelijke vlinder moet zijn geweest, die uiteindelijk, maanden later, voor een ingehouden, doch allesverwoestende storm had gezorgd.

Hij was na een tijd zelf met vraagtekens in zijn ogen beginnen kijken naar David, naar de straten die hij op en neer liep, naar de barmannen die hem zijn bier schonken, naar het bier zelf, naar de blauwe open hemel. Hij maakte zichzelf wijs dat hij de wolken miste, zijn eigen taal, het Belgische bier. Niets van dit alles had iets te maken met wat hij werkelijk voelde, alleen wist hij niet wat hij werkelijk voelde. Hij merkte slechts dat het vraagteken zich niet liet uitgommen, hoewel hij het naarstig van zich af probeerde te schudden tijdens de nacht-dagen in de armen van David. Zijn bewegingen werden minder ongeremd, zijn blik minder onbezorgd. Voor hij zijn eigen vraagteken zou zien glanzen in de witte tanden van David kocht hij een ticket en vertrok. Geen afscheid, geen tranen.

 

Hij voelt zich al een uur misselijk, durft niet van de bank opstaan hoewel hij dringend moet plassen. Het suist in zijn hoofd. Hij is allerminst spiritueel ingesteld maar vraagt zich langzaamaan af of hij dit misschien over zichzelf heeft afgeroepen. Hij weet dat hij niet ziek is, de symptomen zijn daarvoor te grillig, te kortstondig; naar de dokter gaan heeft geen zin. Hij ligt dan maar op de bank, ondergaat het en probeert af en toe tot bezinning te komen, zonder enige uitkomst. Spijt vindt hij een verspilde emotie. Zijn moeder is dood, David is duizenden kilometers van hem verwijderd. Ze kunnen hem niet meer raken.

 

 

II

 

David komt thuis van een lange dag rondrijden met toeristen. Hij opent de deur naar zijn bescheiden optrekje aan de rand van Kaapstad, zijn blik valt zoals altijd meteen op het onopgemaakte bed, de lakens die nu niet meer bezweet en gekreukt zijn van een lange liefdesnacht, wel van vele slapeloze uren afgewisseld met koortsdromen. Hij weigert zich het beeld van Anton voor de geest te halen, hoe hij er werkelijk uitzag, zijn lichaam, zijn ogen vol overgave. In plaats daarvan loopt hij naar het aanrecht in de keuken, waar in een hoek het kleine verfrommelde ding ligt dat sinds enkele dagen zijn houvast is.

Hij kreeg het van een tante, die zag en wist wat hem kwelde. Ze maakte het speciaal voor hem, overhandigde het zonder een woord. Hij wist waartoe het diende maar geloofde er eigenlijk niet in. Voor de grap wilde hij het wel een keer proberen maar kon in zijn huis niet meteen spelden of naalden vinden.

Uiteindelijk ontdekte hij in de badkamer, achter in de kast naast de pleisters en het ontsmettingsmiddel, een grote veiligheidsspeld. Een moment later zat hij met de pop en de speld in zijn handen, wist niet precies wat hij wilde doen. Moest bijna om zichzelf lachen.

Toch neemt hij de laatste dagen steeds vaker de pop die David moet voorstellen in de hand – zijn tante had een paar plukjes fluogele wol op het hoofd genaaid om de gelijkenis te onderstrepen. Met zijn twee handen wurmt hij de veiligheidsspeld open. Hij kiest niet doelbewust de plek uit waar hij zal steken, laat de speld bepalen waar die zich in wil boren. Het oor, de buik, de onderrug, de onderkant van de voeten; zijn favoriete plekjes op Antons lichaam.

Elke keer wanneer hij aan Anton denkt en verdriet of woede komen opzetten, neemt hij de voorwerpen in de hand en gaat aan de slag. Niet omdat hij denkt daarmee Anton werkelijk pijn te doen, wel om zijn eigen leed te verlichten. Soms, wanneer hij bijzonder gefrustreerd is, gooit hij met de pop, draait hem de nek om of schudt hem als een waanzinnige door elkaar. Het helpt.

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

LL Rigby
2 sep. 2016 · 0 keer gelezen · 1 keer geliket