Haast gewichtloos
ga je langs het riet.
Beschut, voor even,
onder het gebladerte
van zij die eeuwen
kunnen blijven staan.
Ik zie je en ik nader,
toch behoedzaam
voor de wortels
die zich naar het
oppervlak hebben
gewurmd .
Ik kijk je rug eraf
en wil je even terug
zoals je was voordat je
in mijn blikveld kwam.
Wat moet ik zeggen?
Je draait je om
voor ik kan benoemen.
Neem dat van me,
blaas het weg,
zeg het niemand
en we gaan dit pad
totdat het ons uit handen geeft.