het lichaam is een matige oven.
het kwik moet continu op peil.
anders falen organen, lopen we schade op.
voor haar moet ik sterk blijven, die oven voeden,
eten, stofwisselen, bewegen voor ik klem in ijs
als het vriest moet ik wol aan, de vacht lenen
benijd ik de aap die uit de boom klom: mijn stamvader.
er spant een keten tussen hem en mij
soms zwerf ik door hoog gras, waar ik hem tref
hij komt traag overeind en schudt me de hand
de kans wordt groot dat ik de laatste schakel ben
ik ben kaler dan hem. hooguit wat schamel dons
sinds ik weet dat ik een lichaam heb durf ik niet naakt
beter zo. de eerste storm zou het dons wegblazen
als pollen. ik zou je hooikoorts wekken
misschien wil ik dat wel, dat je over me heen niest
dat je me besmet, dat ik dan ril en zorg nodig heb