het water breekt als de vrucht rijp is.
doof voor de wee zink je traag, een lichte steen,
door de trechter van het bekken.
de schedel is nog open.
god liet wat marge. dat maakt je kneedbaar.
ze perst je door een hals en je ontwent al half aan haar,
je ontsnapt met een weke plek, een open dak met zeil,
waaronder de grijze spons, nog in de knop.
je kan er de hartslag meten,
als je er zacht een hand op legt.
na een jaar groeit de schedel weer dicht.
vanaf dan zit de geest in de cel.