Kleine doolhofpuzzelaars

3 jan. 2018 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

Ze liepen naar elkaar als twee doolhofpuzzelaars.

Ik keek haar aan en zag dat er iets was. Haar ogen hadden een vermoeide droefenis en ze wou iets zeggen.

Hij keek mij aan en zag dat er iets was. Ik wou de waarheid vertellen maar kon niet.

Volgens mij kan ze iets niet vertellen.

Ik kan  het niet tegen hem zeggen… Dat… als we telkens, in welk moment dan ook, op een muur botsen die wij niet gebouwd hebben.

Dus ik keek weg naar deze wereld die bestond uit vragen en doolhoven.

Ze keek weg naar een wereld die wij niet gebouwd hadden.

Ik keek hem weer aan en schaamde me voor hem maar nog meer voor mezelf.

Omdat geen van ons een geluid, woord of eender gebaar kon maken, zwaaide ik naar haar.

Omdat geen van ons begon met praten, zwaaide hij naar mij.

Ik draaide mijn –door angst gepantserde- rug naar haar toe.

Ze hoeft me niks meer te zeggen.

Hij denkt vast, ik hoef haar niets meer te zeggen.

Ze gingen uit elkaar, als twee doolhofpuzzelaars.

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

3 jan. 2018 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket