van de navelstreng verlost
warmen we ons aan de huid van de menigte,
in een damp van zweet. we warrelen dooreen,
een zwerm aan de grond, vreemd verkeer.
het spitsuur verwart ons.
ik behoed me voor blikschade
en wijk uit naar een toren. de lift, een kooi in een schacht,
vertrouw ik niet. het gevaar van de kortsluiting
dat je tussen twee verdiepen blijft steken,
de trap wentelt omhoog als een schroefdraad
naar de kluis van een kamer. het raam wordt een scherm.
ik nestel me in de rol van de toeschouwer.
de stad, het decor voor een film in 3D.
achter mij ontbreekt de projector.