Berichten uit het roddelstraatje

26 aug. 2018 · 48 keer gelezen · 3 keer geliket

Het is geen herenhuis maar heeft wel iets statigs.

Van de vroegere bewoners blijft enkel nog de bejaarde moeder over.

Soms komen kinderen en kleinkinderen op bezoek. Sommigen komen niet meer, een oude familievete.

Rosalia is al geruime tijd weduwe. Ze houdt zich kranig.  Met haar ranke verschijning en net iets te grote neus doet zij aan tante Sidonia denken.  Ze komt geregeld grappig uit de hoek.

Voor een alleenstaande oude dame is zij opmerkelijk bij de pinken.  Zij heeft een uitgebreide garderobe met niet alledaagse jurken, ensembles en bijpassende accessoires.

Haar taal is verzorgd maar doorspekt van de grappigste dialectwoorden.  Ze is van de streek, dochter van de witloofboer van de grote hoeve in een naburig dorp.

Haar man zaliger was directeur op de regionale zetel van een Bank met sterke Vlaamse verankering.  Daarom wappert  op 11 juli nog lang na zijn dood steevast de Vlaamse Leeuwenvlag aan de gevel van het huis. Dit is een doorn in het oog van de schuins overbuur, een Franstalige Gentenaar die tien dagen later de Belgische driekleur uit het raam hangt.

Wij zijn haar nieuwe overburen en schoorvoetend groeit het contact met de streng ogende maar bij nadere kennismaking lieftallige dame.

Om het ijs te breken hebben wij het over haar verzorgd voorkomen. “Waar ik die mooie kleren vandaan heb?”, vraagt ze: “mijn man reisde veel voor zijn werk en kwam ook regelmatig in de chique Avenue Louise in Brussel.  Hij kende precies mijn maten en bracht dan de laatste modespullen voor mij mee.  Zelf heb ik bijna nooit kledij moeten kopen en al wat hij meebracht paste als gegoten.”

Ze kent hier veel bewoners maar houdt de meeste op afstand. “Het is hier een roddelstraatje”,  weet ze te vertellen: “dat zullen jullie snel merken.  Let maar op.”

Op een dag wordt eindelijk de verloederde straat vernieuwd.  De werken duren zes maand langer dan oorspronkelijk voorzien.  De zoon van Rosalia werkt op de gemeente.  Zo weet  ze aan wie de opdracht voor de werken werd toevertrouwd.  “Dat is geen aannemer”, lacht ze smalend: “dat is een pattattenboer.”  Later gaat de voormalige aardappelkweker failliet en moet een andere aannemer zijn knoeiwerk voltooien .

Meestal steken wij de straat over als wij met haar een praatje slaan.  Wij dringen aan om naar de druivelaar in onze achtertuin te komen kijken en eindelijk stemt ze toe.  Op een lokaal marktje hebben wij op een standje met streekproducten voor het eerst witloofjenever gevonden.  “Rosalia, mag ik je een borreltje aanbieden van iets dat je nog nooit hebt gedronken?” vraag ik .  “Ik mag geen alcohol drinken”, antwoordt ze maar neemt toch gretig het glaasje aan.  “En, ken je dit”, vraag ik.  “Maar, manneke, dat is lofjenever, dat ken ik al van mijn jeugd”, lacht ze: “en dat is lang geleden, er is geen varken dat zo oud wordt als ik.”

Na het derde neutje loodsen wij haar huiswaarts.  Daar toont ze foto’s van vroeger.  Ze is nog steeds eigenares van een chaletje in de Ardennen dat op de beelden te zien is.  Er loopt ook een hondje rond op het terrein.  “Onze Jacky”, zegt ze meewarig: “die is al lang geleden gestorven.”

Ze vertelt dat het chalet in de Ardennen te koop staat.  Ik vraag het adres en ga er met een vriend een bezoekje brengen.  Het staat midden op een totaal verwilderd terrein.  Zodra wij uit de wagen stappen valt ons op hoe rustig het er is.  Wij worden haast ongemakkelijk van de stilte.  Het gebouwtje is niets meer dan een uit de kluiten gewassen tuinhuisje.  De ramen zijn stuk en er ligt vuilnis van vermoedelijke krakers.  Ik trek een deur open en schrik me rot.  Het is het toilet en vanop de pot kijkt mij een dier strak in de ogen.  Ik denk eerst dat het een vos is die mij elk moment gaat bespringen maar merk dan dat het opgezet is.  Ik herken Jacky van op de foto. 

Als ik later het verhaal aan Rosalia vertel komt ze niet meer bij van het lachen.  “Onze Jacky, ja, die zagen wij zo graag dat wij hem hebben laten opzetten.  Dus die waakt daar nog steeds?”

Donderdag is marktdag in het dorp.  Ze zegt dat ze er al lang niet meer geweest is en vraagt mijn echtgenote haar te vergezellen.  Ze nemen de bus, het is amper twee haltes verder.  Mijn echtgenote heeft een busabonnement maar Rosalia staat erop alles te betalen,  ook het bus ticket. Na een kwartiertje heeft ze er al genoeg van en nodigt mijn echtgenote uit in het dorpscafé. Ze wordt er hartelijk begroet door de waard, een oude kennis.  Het is amper elf uur maar Rosalia bestelt reeds twee rode porto’s.

Een uur en drie porto’s later nemen beide vrouwen vrolijk de bus terug naar huis.  Als ze later gezwind door het roddelstraatje naar huis stappen snijdt Rosalia een heikel onderwerp aan.  Ze zegt dat ze breeddenkend is en tegen niemand iets heeft.   Zoals ze daar arm in arm lopen moet ze denken aan de problemen van de holebies.  “Ge weet toch hoe ze twee vrouwen die samen zijn noemen?”, vraagt ze: “dat zijn lesbieken" , knikt ze heel wijs.

Het enige restaurant op loopafstand is een  chinees eethuis waar Rosalia regelmatig uit eten gaat. Ze  nodigt ons uit om er samen naar toe te trekken.  Als de bestelling is opgenomen vraagt de ober wat er gedronken wordt.  “Doe maar dat rond fleske, ge weet wel”, zegt Rosalia.  De ober komt terug met het alombekende  Portugese Mateus rosé tafelwijntje. “Dat drink ik hier graag”, knikt ze: “past perfect bij hun eten.”

Rosalia neemt ons in vertrouwen. Ze heeft in haar geboortedorp  een nog te bouwen serviceflat gekocht. Haar huis wordt te groot om te onderhouden. 

Zes maanden later zegt ze enigszins bedrukt dat het project met de seniorenflats niet doorgaat:  alweer een politieke kwestie, zeurt ze.   Dan blijft ze maar in haar huis wonen want naar dat oudewijventehuis in het andere dorp wil ze niet.

Met haar gezondheid gaat het langzaam achteruit. Na een aantal keren dat ze onwel werd vraagt de dokter haar een verklikker te dragen waarmee ze de hulpdiensten kan verwittigen als haar iets overkomt.

Wanneer de rolluiken een ganse dag omlaag blijven verwittigen wij de zoon. Rosalia is gevallen en heeft de ganse nacht op de vloer gelegen. Haar verklikker ligt op de keukentafel. De kinderen besluiten dat ze niet meer alleen mag blijven en brengen haar onder in het gehate rusthuis.

Wij bezoeken haar af en toe.  Ze deelt haar kamer met een andere dame. De dementerende kamergenote lacht ons kinderlijk toe maar Rosalia zegt resoluut: “Ge moet daar niet tegen klappen. Dat menske is compleet tureluut.”  Toch geeft ze het menske een stuk van de taart die wij voor haar hebben meegebracht.  “Ne mens moet toch een beetje compassie hebben, nietwaar?”

Geruime tijd na haar begrafenis wordt de voormalige woonst van Rosalia verkocht aan hoogst onsympathieke huizenopkopers uit de buurt. Ze verhuren het huis.

De eerste huurders zijn een buitenlands lesbisch koppel. Wij denken meteen terug aan de ‘lesbieken’ van Rosalia.

P.S. : Alle gelijkenissen met bestaande personen berusten op puur toeval

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

26 aug. 2018 · 48 keer gelezen · 3 keer geliket