als het kwik in het rood klimt
en de zomer muggen baart, garen we
onder een stolp. geel gras en de wesp kruipt
in je cocktailglas. het gonst en broeit van vliesvleugels.
asfalt smelt. wat uit poriën breekt verdampt tot de huid schilfert.
ik verlang naar een ventilator en haar dat openwaait.
naar ijs dat opnieuw in botten kruipt
de winter weeft een korst van kant over muren.
kou dwingt ons bijeen. jij kent de thermostaat.
het steenwol in de spouw spaart de ketel niet langer.
radiatoren gloeien als we vacht aan vacht in de sofa
het ijs kraken in een klem van armen.