Ik val op steden, zwart en geel gemaquilleerd
Met rond hun hals, plastieken beats
Gekleed in dampen van de drukke straten
Met als parfum, een licht geroezemoes
Ik neem ze mee langs tonen van vinyl
En glip als vis door mensenstromen
Door een school van ongekende koppen
Om over golflengtes te glijden
Ik slinger over straten, roep mij uit tot wolf
En wasem dan de avond uit naar boven
Naar een lach die niet te grijpen valt
En leg me dan te slapen naast haar neer
Ik val op steden, bruisend in de nacht
Dus val ik steeds op Amsterdam