Mijn dochter had zich aan het einde van de zomer
tot een klimaatbetoger ontpopt. Naar het voorbeeld
van Greta Thunberg, haar tieneridool uit Zweden,
spijbelde ze om naar het groene front te trekken.
Ze zou volharden tot de planeet gered was.
“Skolstrejk för klimatet” verfde ze in pekzwarte letters
op straat, net voor de oprit van haar leerkracht chemie,
een verdachte man waaraan ze de pest had, omdat hij naar verluid
belangen had in een farmaciebedrijf dat in opspraak kwam voor misbruik
van laboratoriumratten. Er verschenen berichten op de sociale media
om de schooltas thuis te laten en Brussel te bestoken met hun onstuitbare jeugd.
Brossen voor de bossen! Meegesleept door haar geestdrift moedigde ik haar
met een vette knipoog aan tot een staatsgreep. Ze overtuigde haar moeder
om haar wekelijkse steak au poivre te vervangen door tofu.
Toen we een vlucht planden naar Zuid-Afrika steigerde ze.
‘Weet je hoeveel een straalmotor per jaar uitstoot en wat de voetafdruk is
van een vliegtuigpassagier?’ ‘Houd jij de statistieken bij?’ vroeg ik haar.
Vroeger zou ik me geërgerd hebben aan de opgedrongen moraal.
Maar ergens kon ze me overtuigen van een gedeelde schuld,
sinds de hoogovens en koeltorens als paddestoelen uit de grond rezen.
Elke maatregel komt te laat, zei de cynicus in me, maar ze had me ingepakt
met haar overgave, dat wilde verzet dat ik herkende van toen ik als tiener
tegen kernwapens betoogde. Daarom traden we in haar voetsporen.
Die zomer zouden we een klein hotel boeken aan de Semois
en de trein nemen. ‘We kunnen ook met de fiets naar de Westhoek?’
zei ik, om er een schep bovenop te doen.
De voetafdruk van een treinreis in het binnenland
was nog net aanvaardbaar voor Lies. Ze begon zich meer en meer
te vereenzelvigen met haar idool die in Zweden was uitgeroepen
tot ‘vrouw van het jaar’ en getipt werd voor de Nobelprijs van de vrede.
‘Wist je dat Greta aan Asperger lijdt? zei ik, in een poging om een menselijker portret
van haar boegbeeld op te hangen. ‘Asperger is een gave, geen stoornis’ zei ze.
Opnieuw stond ik schaakmat, de mond gesnoerd.
Ik bewonderde haar zelfvertrouwen. Voor haar was het oordeel klaar,
dat alle grote heren die de klimaatakkoorden hebben getekend
een preek verdienen, dat ze evenveel valse beloften uitstoten
dan broeikasgas. ‘Ze stelen de toekomst van hun kinderen’ zei ze
als een boze grootmoeder. In maart streek een zwerm van betogers
neer in Brussel, versterkt door een deel leerkrachten. Ik las hun slogans.
‘De dino’s zagen de komeet niet aankomen. Wat is ons excuus?!’
‘Is the moon our plan B?’ ‘My boobs are huge but so is my concern
for global warming’ Nog diezelfde maand reisde een energieminister
met een privéjet naar de klimaattop en stemde ons land tegen.
De aanhang groeide. Naast de prins ook een leger wetenschappers,
ambtenaren op rust, leerkrachten biologie, kunstgeschiedenis
en maatschappelijke oriëntatie, verstokte hippies, yuppies met een baard
van drie weken, asbestfabrikanten en veeboeren met gewetensbezwaren.
Op een burgerplatform werden alle voorstellen gebundeld.
Een minister nam ontslag onder druk en zei dat het protest
‘opgezet spel’ zou zijn. De gele hesjes voegden zich bij de betogers,
scheidden zich in de Wetstraat af om te vernielen wat ze konden.
Het verzet ging viraal. Spijbelen werd hip. De sociale druk steeg
en wie niet meeliep in de mars dreigde vrienden en duimen te verliezen.
De schooldirecteur van Lies voerde de strafstudie in
maar dat was olie op het vuur. Leerlingen wentelden
zich nog meer in de loopgraven. ‘Stompzinnige straf.’ zei Lies,
zeker van haar zaak. De morele balans was positief.
Ik liet haar van school veranderen en zond in haar naam
een pittige ontslagbrief, waarin ik haar argumenten aanhaalde.
‘Ik wil er iets aan toevoegen’ zei ze. Ze nam een blanco blad
uit een lade en zette er een vuile schoen op.