Human

11 mei 2014 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

   Prologue

There’s no stopping it. The humans are dying and they want what is left of us. They experimented on us and they became superior. I don’t want to know what it’ll do to me. They murdered my family and now I’m all alone. But they still want me, because I am the last human on earth.

   1.    Running

Mijn benen hebben me al ver gebracht, maar nog niet ver genoeg. Nog nooit hebben er zo veel honden achter me aan gelopen. Nog nooit ben ik weggerend voor hen. Thuis heb ik ook een hond, groot en gevaarlijk, maar voor mij is hij de beste vriend die ooit heb gehad. Ik weet hoe je honden als deze in toom moet houden, ik kan deze honden in toom houden, maar ik doe het niet. Nog nooit heb ik moeten rennen, en toch voelt dit aan als een déjà vu. Ik weet dat het niet de honden zijn die me uiteindelijk zullen verscheuren. Ik weet dat het niet de honden zijn geweest die mijn moeder en broer hebben vermoord. En ze zullen mij ook niet vermoorden. Nee, dat zullen degenen doen die de honden controleren. Ze controleren hen met geweld, wat nooit erg effectief is geweest. Je kunt niet iemand dwingen om je aardig te vinden. Ook geen honden, geen dieren, geen mensen. Als mijn vader niet weg was gegaan, zouden we nu nog allemaal leven. Maar ik wil hem hier de schuld niet van geven, hij kan het niet weten. Hij kan de toekomst niet voorspellen zoals sommigen dat wel kunnen. Hij kan ook niet teleporteren van zodra hij het nieuws hoort om ons te redden uit de handen van deze mensenjagers. Nee, hij kan alleen maar de leeftijd van bomen bepalen door ze aan te raken. Hij heeft de gave om dingen van planten te weten te komen door gewoonweg contact met hen te maken. Het lijkt zeer vreemd, maar mensen hebben geen gaven. In deze wereld heeft iedereen wel iets en is iedereen immuun voor ziektes en andere dingen die je zwak maken. Niemand wordt nog ziek of dik, iedereen heelt snel en iedereen heeft een perfecte conditie en ze kunnen allemaal snel rennen. Ongeveer even snel als deze honden die me inmiddels bijna ingehaald hebben. Omdat ze zo sterk zijn, de ‘betere mens’, noemen ze zichzelf de superiors, en er zit nu een groep achter me aan. Ik spring over een boomstronk, maar mijn witte jurk blijft achter een tak haken en ik val waardoor ik mijn knie schaaf. Een superior zou nooit zijn knie schaven. Ik weet dat als ik nu opsta, iemand me vast zal pakken en ze me meesleuren. Of als ik niet meewerk, me vermoorden. Het geblaf van de honden heeft me al ingehaald en ik voel hun adem in mijn nek. Ze staan hijgend en bijna beschermend over me heen gebogen, wachtend tot ze hun beloning krijgen. Ineens begint er een te janken, wat een heel koor van jankende honden veroorzaakt. Gevloek en mannenvoeten bereiken mijn oren als iemand me rechttrekt bij mijn bovenarmen. “Als je zo ongecontroleerd blijft schieten, raak je je waardevolle mens nog!” roept iemand achter me. Ik kijk op om te zien wat er gaande is en zie hoe van de kant waar ik naar toe aan het lopen was, een hele groep superiors komen. Ze zijn met meer dan de superiors achter me, maar die hebben honden. “Laar haar los, je kunt haar niet vermoorden!” roept iemand van de andere kant. En naast me roept iemand terug: “Mensen zijn beesten! Waarom schiet je haar niet dood zoals je die honden dood?” Inmiddels hebben de twee groepen elkaar bereikt en staan ze tegenover elkaar, totaal niet onder de indruk van de ander. “Laat haar gaan, we hebben iemand met de gave Dood.” Ik zie hoe een klein meisje naast de man om hem heen kijkt en iemand achter me begint te lachen. De lach weergalmd, hoewel het een groot bos is. “Dat kind kan nog helemaal niets!” “Wil je erachter komen, misschien?” er worden nog woorden gewisseld, maar ze maken de man die me vasthoud alleen maar meer en meer opgefokt. Ineens duwt hij me achter zich en stapt op de man tegenover hem af. “Wat dacht je te doen? Zonder mij zijn die honden vrij…” Het meisje klampt zich vast aan de man die waarschijnlijk haar vader is, terwijl hij reageert: “We kunnen die honden wel af.” Maar ik hoor de twijfeling in zijn stem. Ik zie hoe de alpha onrustig tussen zijn honden doorloopt en ze achter zich houdt. Ik sta nu onder hun bewaking, klaar om te rennen zodra de honden vrijkomen. Ik schat mijn kansen in en ook hoeveel er achter mij aan komen. Waarschijnlijk een stuk of drie, maar die kan ik wel omzeilen. Dieren hebben me nooit bang gemaakt. Dan heft het meisje haar hand en ineens besef ik dat de honden haar ook zullen verscheuren, terwijl ze mijn leven aan het redden is. Ik loop naar voor en op dat moment valt de man met een schreeuw op zijn knieën, zijn hand naar zijn hart grijpend. Op dat moment slaan de honden door en grommend en bijtend rennen ze in de richting van de vader en dochter. Bang schermt hij haar af, maar dat zal niet veel opbrengen. Ik zak door mijn benen en begin zachte dingen te zeggen, gericht op de honden. Abrupt stoppen ze en verward kijken ze in mijn richting. Honden die al jaren worden afgericht door marteling, zijn altijd hopeloos op zoek naar iemand die hen wil strelen of lieve woordjes tegen hen zegt. Superiors doen dat niet, ze doen het nooit. Zelfs niet bij elkaar. Ze lopen nieuwsgierig naar mijn uitgestoken handen en zodra de eerste mij bereikt, streel ik zijn snuit. Alle honden lopen nu naar mij toe en kijken me verwachtingsvol aan. Terwijl ik de hond op zijn hoofd krap, komt de vader in actie. Hij stormt op de kleine groep superiors af en tackelt de een na de andere. Ze worden vastgebonden met iets wat ik nog nooit heb gezien, maar het lijkt uit de handpalm van een jongeman te komen. Als ze even later uit het dun beplante bos worden geleidt door de andere mannen, komen de vader en het meisje naar me toe. Ik had de honden gezegd dat ze vrij moesten zijn, dus die waren er al vandoor. Bang kijk ik naar hen op, ik ben altijd al bang geweest van superiors. Behalve mijn vader, maar die begreep nooit wat ik voelde. Alleen mijn moeder begreep dat. De man hurkt naast me neer en bekijkt me. Hij zoekt waarschijnlijk naar verwondingen en vindt dan de schaafwonden op mijn knieën. “Kom met ons mee, je zult veilig zijn. We zullen je nooit pijn doen, dat beloof ik.” Hij staat op en ik volg zijn voorbeeld, maar zet een stap naar achteren. “Je kunt nergens meer heen,” zegt hij en het meisje knikt naar me. Hij heeft gelijk en als hij echt meent wat hij zegt, is het misschien nog niet eens zo erg. Ik probeer mezelf over te halen om niet bang te zijn, maar het lukt niet. Mijn hart klopt in mijn keel terwijl ik hem aarzelend volg. De man loopt sneller dan ik, dus ik moet me haasten om hem bij te houden. gelukkig kan zijn dochter al evenmin volgen en komt ze naast me lopen. “Hai, ik ban Amelie,” zegt ze. Haar stem is hoog en zangerig, wat me wat meer op mijn gemak stelt. Ik kijk haar even aan en sla dan mijn armen om mijn middel. Nog zoiets; superiors voelen de temperatuurverschillen amper en kunnen in een bikini in de sneeuw rondlopen, bij wijze van spreken. Ik zie dat Amelie mij expres niet aanraakt. Ik heb al gehoord over iemand met de gave Dood: zij kan iemands ziel uit het lichaam drijven en alles wat ze aanraakt, sterft. Een erg krachtige gave. De man leidt me naar een soort van vliegend schip wat niets weg heeft van de mensenjagers die tot gisteren nog achter ons aan zaten. Deze superiors hebben alle luxe, zo te zien. Het schip is weerspiegelend aan de buitenkant waardoor ik mezelf kan zien, gehavend in mijn witte jurk. Het bloed loopt in een dun straaltje van mijn knie naar mijn voet als ik in het voertuig stap. Daar wordt me een plek gewezen en ik zak neer in de zachte zetel. Het lijkt wel een kamer, zo is het schip ingericht. Een ovalen doorschijnende tafel staat in het midden en daar omheen allemaal comfortabele zetels met armleuningen. Er zijn geen gordels en we stijgen al op voor iedereen goed en wel zit. Niet dat het een probleem is, je voelt bijna niet dat je vliegt. Ik kan de het grote raam de bomen onder ons zien verdwijnen. Aan de buitenkant kan je niet eens zien dat er ramen in zitten, maar vanaf hier lijkt het net of er niet eens een ruit in het raam zit. De man komt meteen naast me zitten en zijn dochter daarnaast. Er zijn nog meer mensen bij ons ingestapt, maar ik durf ze niet aan te kijken. Als iedereen zit, valt de stilte. Langzaam adem in de warme lucht in, blij dat ik niet meer in de harde wind zit. Ik kan zien dat Amelie niet ademt. Sommige superiors hoeven dat blijkbaar niet. Volgens mij klopt haar hart niet eens. Ook haar vader heeft blijkbaar niet zo’n nood aan lucht, want zijn borst gaat maar heel af en toe omhoog en terug naar beneden. Ze zitten zo stil dat ik er bijna bang van wordt. Amelie kijkt nietsziend naar buiten en haar vader lijkt eerder een standbeeld. Zelfs hun ogen bewegen niet. Ineens ademt hij diep in en kijkt op naar de deur die waarschijnlijk naar de cockpit leidt. Een kleine magere vrouw stapt binnen met een beker in haar hand, een geur van koffie verspreidend. Ik adem de bekende geur in. Als de vrouw gaat zitten, merk ik pas op hoe strak haar kleren zijn. Je kunt haar dunne ribben er zelfs een beetje doorheen zien. Ze is erg klein en mager, maar misschien hoort dat bij haar gave, wie weet wat ze allemaal kan. Dan glimlacht ze naar mij. “Dus dat is de mens? Ik had iets… anders verwacht,” mompelt ze. Iemand naast me grinnikt. “Beestachtiger?” vraagt hij. Ik heb hem nog niet eens gezien. Door zijn sterke harige hand op de armleuning naast me, durfde ik niet naar hem opkijken. Dan glimlacht hij. “Je mag het gerust hardop zeggen, hoor. Anders zeg ik het wel.” Ze keek niet geamuseerd naar hem op. Volgens mij moet hij een gedachtelezer zijn, hoe kan hij het anders weten? Nu kijk ik wel naar hem op. Een seconde, maar ik kan zien dat hij oud is en al een baard heeft. Zijn gezicht is aardig, maar dat betekend nog niet dat hij dat ook is. Dan zegt hij: “Ik vind dat we er helemaal naast zitten met dat beestgedoe.” Iedereen kijkt hem aan. “Ze lijkt me meer een bang konijntje, niets beestachtigs aan. Zelfs haar gedachten zijn rustig, hoewel een beetje bang.” Wat een understatement. Een beetje? Dan lacht de man. “Je hebt gelijk, dat was een understatement.”

   2.   Superior School

Het voertuig brengt ons naar een gigantisch domein waar een enorme school staat. Het gebouw is nog groter dan het presidentiële huis, wat al behoorlijk indrukwekkend is. Het heeft een oude stijl maar is super chic ingericht. Binnen is het een paradijs van houtsnijwerk en overal zijn glimmende vloeren en prachtig versierde muren. Het is gewoonweg adembenemend. Net als de omgeving, die strekt zich uit over een groot terrein met aan de voorkant enkel gras en vijvers met hier en daar een boom. Maar achter het gebouw strekt zich een groot bos uit waar geen einde aan lijkt te komen, hoewel er zich in de verte bergen bevinden. Ademloos staar ik naar de ingang die met twee openzwaaiende deuren je meteen in een grote inkomhal brengen. De ramen zijn voornamelijk glas-in-lood en de verschillende kleuren maken een mooi contrast met de glimmende marmeren vloer. Dit gebouw zou zo uit de twintigste eeuw kunnen komen, behalve dan voor de grote schermen aan de muren die informatie tonen over verschillende evenementen die nog gaan komen hier op school. Ik word meteen naar binnen geleid, maar er is verder niemand. We lopen tussen de twee brede houten trappen door naar een al even brede gang die verlicht wordt door enkele felle lampen. De gedachtelezer die voorheen naast me zat, heeft ons gelukkig verlaten. In zijn plaats is de magere kleine vrouw met ons mee aan het lopen naar een donkere dubbele deur aan het einde van de gang. Ze klopt aan en de deuren zwaaien automatisch open. Achter een donker houten bureau zit een lange vrouw met strak rood haar dat ze naar achteren heeft gekamd en op de een of andere manier zo blijft liggen. Ze glimlacht naar me zodra ik binnen kom, maar ik durf haar amper aan te kijken; haar oren zijn spits naar voren gedraaid als een kat en schrikken me een beetje af. “Welkom!” zegt ze duidelijk verheugd. Ze kijkt ons vriendelijk en verwachtingsvol aan, tot de man naast me, die blijkbaar Archen heet, zegt: “We hebben haar gevonden in het bos in de handen van Leon, maar we hebben haar voor ons kunnen winnen.” Snel doet hij een kort verslag over de gebeurtenissen, niet zonder mijn actie met de wolven te vergeten. Erg vrolijk is haar reactie als ze zich weer tot me wendt: “Dus je bent erg goed met dieren, ik had eerder verwacht dat je bang van ze zou zijn.” De kleine vrouw doet een stap naar voren. “We kunnen haar onmogelijk inschrijven in het normale lesprogramma, dat zal ze niet aankunnen, vrees ik.” Ik merk al snel dat de lange roodharige dame de directrice moet zijn van dit hele instituut en dat hier enkel de meest belangrijke en rijke superiorenjongeren huizen en les krijgen. Ze knikt instemmend. “Agatha, kun je me zeggen of ze iets nodig heeft? Dan kunnen wij dit intussen bespreken.” De kleine vrouw die dus Agatha heet, komt naar me toe en kijkt me diep in mijn ogen. Ik durf niet weg te kijken, hoe graag ik ook wil. “Enkel een bad en wat eten, lijkt me. En ook andere kleren, deze zien er niet uit.” Voor dat laatste heeft ze haar gave niet moeten gebruiken, dat kan ik zo ook wel zeggen. De directrice knikt nog een keer en stapt dan gracieus naar me toe. “Wat is je naam, meisje? Ik zou het gemakkelijk vinden om je te kunnen aanspreken met je naam.” Ineens staat Amelie daar. “Ze is erg stil, volgens mij gaat ze niets zeggen.” Ik denk niet dat het onaardig bedoeld is, maar zo klinkt het wel. Ik kijk hen aan terwijl Archen zijn dochter bij de arm pakt en tegen haar zegt in gedempte stem: “Kom Amelie, jij moet je hier niet mee bemoeien.” Teleurgesteld volgt ze haar vader naar buiten. Van zodra ze Agatha passeert, zie ik hun gelijkenissen; lang blond haar, een kleine neus en kleine ogen. Dus zij zijn haar ouders. Toch vind ik het vreemd dat ze überhaupt ouders heeft, maar dan hoor ik haar ‘mama’ zeggen tegen iemand compleet anders in de gang. Verward kijk ik ze na, maar dan vraagt de vrouw voor me mijn naam weer. Ik kijk haar aarzelend aan en zeg dan: “Rozen.” Ze glimlacht. “Rozen,” herhaalt ze. Ze stapt naar achteren en zet zich terug op haar stoel. “Rozen, ik heb gehoord van je moeder en je broer, hoe ze hebben moeten sterven. Ze schudt langzaam haar hoofd alsof ze echt met me meeleeft, maar dat doet ze toch niet. “Vanaf nu kun je hier wonen, hier zul je veilig zijn voor de rest van je korte leven.” Natuurlijk moet ze het er extra inwrijven. Ja, ik weet dat ik waarschijnlijk korter leef dan de meesten hier. Ik ontwijk gekwetst haar gezicht en voel dan Agatha’s hand op mijn arm. “Kom, ik fris je even op.” Ze begeleidt me de trappen op naar een grote badkamer aan het einde van een van de gangen. Daar laat ze een groot bad vollopen, wat niet meer dan een tiental seconden duurt, en begint dan allerlei zeepjes en andere dingen bij elkaar te zoeken. Ze komt terug met een paar grote handdoeken en een arm vol lekker ruikende dingen. Achter een scherm kleed ik me uit om vervolgens in het dampende bad te stappen. Ik laat het hete water mijn verkleumde botten verwarmen, maar kan me maar niet ontspannen. En hoe graag ik ook zou willen blijven liggen, zakt het waterpeil al na tien minuten weer en krijg ik een handdoek toegestoken. Langzaam droog ik me af terwijl ik de kamer wat beter bekijk. Hij is groot, groter dan welke badkamer ook die ik ooit heb gezien. Er staan ook zeer vreemde spullen in waarvan ik de naam niet ken. Als ik naar de jurk reik die Agatha voor me klaar heeft gelegd, zie ik dat ook deze jurk wit is. Hij is zijdezacht en valt in lange plooien perfect om mijn magere lichaam heen. Verbaasd draai ik me om en zie mezelf in een manshoge spiegel. Mijn haar is nat en door de war, maar mij ogen zijn helder blauw. Precies zoals ze zouden moeten zijn. Soms kunnen mijn ogen wel eens van kleur veranderen, dat ligt aan de lichtinval en hoe ik me voel vooral. Ik zie er zelfs mooi uit. Een beetje beschaamd kijk ik weg als ik ineens Agatha’s hand om mijn haar voel. “Kom, ik doe je haar,” zegt ze en begeleidt me naar een kapstoel in een hoek van de kamer. Ik laat me zakken op de verbazend zachte kruk en terwijl zij onmogelijk snel mijn haar kamt, bekijk ik haar gezicht. Toen ik haar voor het eerst zag, leek ze me eerder een strijdlustige vrouw. Maar nu ik zo naar haar kijk, doet ze me denken aan een moeder. Ik moet weer denken aan de gelijkenissen tussen haar en Amelie, maar ik weet dat dat ook gewoon toeval kan zijn. Als mijn haar knoopvrij is, kijkt ze me aan door de spiegel, bedenkend wat ze met het dikke blonde haar in haar handen moet doen. Dan glimlacht ze bij een ingeving en begint mijn haar volledig in te vlechten. Het resultaat is dan ook schitterend en weer staar ik verbazend naar mijn eigen spiegelbeeld. Thuis hebben we niet eens een spiegel en daar moet ik gewoon mijn haar op een staart doen. Ik krijg het nooit zo mooi gekamd, zelfs mijn moeder niet. “Helemaal klaar,” zegt Agatha tevreden. Ze geeft me witte sandalen aan met een klein zilver steentje bovenop het bandje. Ze passen me perfect, maar daar zal ik niet meer verbaasd over zijn. Ze zorgen er hier wel voor dat alles perfect past. Dan loopt ze zonder iets te zeggen de kamer uit, verwachtend dat ik haar volg. Snel loop ik achter haar aan, maar ze is veel sneller dan ik, dus moet ik bijna rennen. Ik volg haar naar beneden, maar het lijkt alsof we deze keer een heel andere weg hebben genomen om naar beneden te gaan. We komen hoe dan ook uit in het kantoor van de directrice. Op het naamplaatje op de deur zie ik ‘Mevr. Linea Larden’ staan. Wat een vreemde naam. Binnen valt het drukke gesprek ineens stil. Ik zie hoe de oude man met de grijze baard zich in een stoel laat zakken en even staat mijn hart stil. Het is de gedachtelezer weer. “Ja, je hebt gelijk.” Ik kijk op als hij ineens de stilte verbreekt en lacht dan in de richting van een jongeman in de hoek van de kamer. Blijkbaar is Archen ook weer terug gekomen, alleen kan ik geen beeld van zijn gave krijgen. Als enige in de kamer ziet hij er nog enigszins normaal uit. Amelie is nergens meer te bekennen en Agatha staat nog steeds naast me. Dan staat Linea op uit haar hoge stoel en schrik ik van haar lengte die me nog niet eerder is opgevallen. Ze is bijna twee koppen groter dan mij en moet zich voorover buigen om mij in mijn ogen te kijken. “Ik ga je een rondleiding geven rond het hele instituut, dan kun je al wat wennen en hoef je niet weer te verdwalen. Intussen zal ik je uitleggen waarom we jou hier zo graag willen hebben. Maar eerst; je kamer. Je zult hier een tijdje blijven, dus zul je daar slapen.” Ze is intussen al voorbij me gelopen en draait zich om naar Agatha. “Jij zorgt voor een goed uurrooster, ik ben terug over enkele uurtjes.” Agatha lijkt het bevel heel normaal te vinden, maar voor mij komt het over alsof ze een hond commandeert. Met een beklemmend gevoel loop ik achter haar aan, mij alweer haastend. Ik zal me hier echt aan moeten aanpassen, wil ik er wat bij horen. We lopen naar een trap aan het einde van een compleet andere gang die ik nog niet eens had zien liggen tussen al die andere gangen en deuren. Ook deze gang is breed en leidt naar een grote wenteltrap. Om de trap heen zijn overal ramen waardoor je naar buiten kan kijken. We bevinden ons aan de achterkant van het gebouw en het uitzicht op het plein beneden is prachtig. Voor het eerst zie ik andere superiors en ze zijn met een stuk of honderd op z’n minst. Hun leeftijden gaan van ongeveer vier jaar tot twintig en ze lijken zich goed te vermaken. Ik merk dat ik zit te treuzelen en dat Linea al lang boven is, dus haast ik me de trappen op en kom buiten adem boven aan. Ze moet lachen en loopt dan iets rustiger verder. We lopen helemaal naar de westkant van het gigantische gebouw terwijl ze me uitlegt dat dit gebouw hier al vijf eeuwen staat. Meer zelfs. Dus ik heb wel gelijk; twintigste eeuw. Ik kijk vol bewondering naar het versierende houtsnijwerk van de eeuwenoude lijsten rond de al even oude schilderijen en vraag me af hoeveel dit wel niet gekost moet hebben. Na een tijdje wandelen, komen we aan in een gang met om de vijf meter een identieke deur. Helemaal de laatste deur van de gang zwaait ze open en ik stap binnen in een van de chicste en meest rijkelijk versierde slaapkamer die ik ooit heb gezien. “Dit zal vanaf nu jou kamer zijn.”

   3.   Superior students

Ik zie hoe vol ze is van zichzelf als ik verwondert de kamer rondkijk. Ze glimlacht tevreden en geeft me maar kort de tijd om de ruimte wat beter te bekijken. “Mooi, hè? En dit,” ze opent een klapdeur, “is je eigen badkamer.” De badkamer is net iets kleiner dan degene waar ik net nog in was, maar net zo rijkelijk versierd en met een groot matglazen raam in het midden van de muur links van de deur. Als ik een rondje heb gemaakt door de badkamer en terug in het slaapgedeelte kom, besef ik pas hoe hoog we zitten. Volgens mij is dit de vijfde verdieping en is hierboven enkel nog het dak. Dan merk ik de twee grote glazen deuren links van de gangdeur op. Ik heb blijkbaar ook een heel balkon voor mezelf. Als Linea de deuren open doet, houd ik mijn adem in. De windvlaag die over mijn wangen strijkt, is ijskoud. Ik zet snel een stap opzij, uit de wind, maar Linea lijkt het niet te merken. Met mijn armen om mijn middel geslagen stap ik wat dichter naar de deur toe, want anders kan ik niet verstaan wat Linea zegt. Zij bevindt zich inmiddels al op het balkon en spreid haar armen in de wind. Haar haar lijkt amper te bewegen, hoewel de wind redelijk hard is. Dan pas merkt ze dat ik haar niet gevolgd ben naar het grote balkon en draait ze zich om. “Oh, je hebt het koud,” mompelt ze en kijkt zoekend de kamer rond. Dan loopt ze naar mijn inloopkast en trekt die open, om te constateren dat die zo goed als leeg is. “Hier moet nog iets aan gedaan worden,” besluit ze en trekt er een crèmekleurige lange jas uit. Het stuk is zwaar en zacht aan de buitenkant, gemaakt van een zeer dikke stof die mijn schouders helemaal naar beneden trekken zodra ik hem aan heb. De jas komt bijna tot aan mijn enkels en Linea ziet ook wel dat dat hij iets te groot is. “Kom,” beveelt ze dan en mijn hart maakt een sprongetje. Ik haast me weer achter haar aan, de kamer uit en hoop dat ik kan onthouden waar ik woon vanaf nu. Ik kijk nog snel achter me om het nummer van de vanzelf sluitende deur te onthouden. 153. De laatste deur op de gang aan de rechterkant van het gebouw, gezien vanaf de voorkant en op de vijfde verdieping. Ook de andere helft van het symmetrische gebouw bevinden zich kamers in aflopende cijfervolgorde. Dus ik heb wel degelijk de laatste kamer, maar nu vraag ik me af of ze ook allemaal bezet zijn. Ik adem de oude geur van het behang in en kijk naar Linea die al bij een trap is aangekomen. Omdat de president heeft besloten dat liften nutteloos zijn, tenzij voor hen die geen trap kunnen lopen, zijn er nu bijna geen liften meer te vinden. Op een grote klok aan de muur zie ik dat het halfvier is als er ineens een leuk klinkende bel gaat. Het klink als een zingende vogel die erg vrolijk is op dat moment. Ik zie door de vele ramen dat de kinderen naar buiten stromen en sommigen springen zelfs uit het raam. Superiors tonen zich graag. De schooldag is voorbij. Ineens staat de altijd zo snelle Linea stil. Ze draait zich om, net voordat ze de trappen af wil gaan en ziet een jongeman met een vreemd uitziend elektronisch ding afkomen. “Mevr. Larden, het uurrooster,” zegt de jongeman beleefd en geeft het aan haar. Ze pakt het snel uit zijn handen en kijkt er enkele seconden naar. Dan glimlacht ze en zegt: “Ze heeft weer eens uitstekend werk geleverd.” En dan tegen mij: “je kunt morgen al meteen mee met de rest naar school. Dan heb je twee dagen vrij want het is weekend, en dan weer vijf dagen school… je kent het systeem wel.” Ik knik wat nerveus naar haar. Ik weet hoe scholen werken. Dan zegt ze naar buiten starend: “Ga maar naar de anderen. Als ik je nodig heb, zal ik je wel roepen. En iedereen weet al wie je bent.” Lachend loopt ze naar beneden op een tempo dat ik onmogelijk kan volgen. Ik aarzel even en loop dan op een traag tempo naar beneden. De trappen zijn lang, maar als ik ze gewoon volg, kom ik toch op de begane grond terecht. Ik zie nog wat superiors naar buiten lopen en haast me achter hen aan. De deur sluit net voor me en met veel moeite probeer ik hem terug open te trekken, maar de deur is te zwaar en gaat amper open. Ineens vliegt hij open en staat er een grijnzende jongen achter. “Hé, jij bent de mens, niet?” hij houdt de deur verder voor me open en nerveus loop ik snel naar buiten. “Ik ben Vensius, maar je mag me Ven noemen,” zegt hij met een vrolijke en luide stem. Als ik niets zeg, loopt hij met een verveelde blik terug weg naar een groepje die me aan zitten staren. En het is niet alleen dat groepje, maar ook de rest van de superiors voor zover ik kan zien, kijken naar me. Ik weet zeker dat ze nog nooit een mens hebben gezien, maar ik staar niet terug. Ik heb al veel superiors gezien en ik ben al heel mijn leven bang van ze. Dus me opsluiten tussen superiors, is geen goed idee. “Je moet haar niet zo pesten.” Ik schrik op van de stem naast me en kijk op terwijl ik een stap opzij doe. Maar aan de andere kant staat ook iemand en bijna bots ik tegen hem op. Het groepje is om me heen komen staan en bekijken me alsof ik een net ontdekt wild dier ben. Ze kijken tot mijn verbazing allemaal verbaasd, maar het meisje dat net gesproken heeft, zegt: “Rozen, je kunt wel met ons mee gaan. Anders ben je ook maar alleen en loop je misschien nog verloren.” Ik hoor wat gegrinnik achter me, maar let er niet op. Ze raakt me voorzichtig aan en pakt dan zachtjes mijn bovenarm om me vervolgens mee te trekken naar een picknicktafeltje ergens onder een van de vele bomen. Nu we niet op de vijfde verdieping zijn, is de wind een stuk rustiger en ook minder koud. Ik ga tussen de twee meisjes in zitten als ze me mijn plek aanwijzen. “Dus Rozen, ik zal je even de groep voorstellen: Dat is Cock met zijn altijd rode truien. Hij heeft iets met kleuren, maar hij werkt er nog aan om precies uit te vinden wat. Dan heb je rechts van mij Sandie, hij kan elk verschil in smaken proeven en precies zeggen wat er in het eten zit. Maar ook zonder te proeven, denk ik. En links van jou is Lilly, zij heeft iets met evenwicht. Vandaar ook die ronde kleine voeten van haar. Ze kan haar evenwicht op alles behouden. En dat daar is Jona, hij onthoudt alles. Ze dachten eerst dat hij een klein waterhoofd had, maar eigenlijk is dat gewoon gevuld met extra hersenen. Bijzondere jongen, dat is hij zeker, maar niet bepaald down to earth. We vergeten hem vaak.” Ze lacht even en gaat dan snel verder: “En ik ben Julia, ik kan heel mooi zingen, maar er is niemand om me te begeleiden. En ik kan totaal geen maat houden waardoor het vals klinkt.” Ze kijkt beteuterd naar haar handen. “We hebben wel muziekinstrumenten, maar niemand kan ze echt goed bespelen. Er bestaan geen gaven voor.” Ik kan me nog herinneren dat mijn moeder op de oude piano in de woonkamer speelde. Het ding werd aan ons gegeven omdat het geen waarde meer had en niemand er op kon spelen. Als ze al wisten wat het was. Ineens zeg ik: “Ik kan piano spelen.” Ik ben verbaasd van mezelf, maar ook wel een beetje trots. “Echt? Dat is geweldig!” Julia springt op en loopt meteen in de richting van het gebouw. “Oh nee, niet weer,” mompelt Jona en staat ook op. Iedereen heeft de deur al bereikt als ik de trappen nog moet opklimmen. Sandie houdt de deur voor me open en als laatste lopen wij naar binnen. Julia staat al naast een gigantische vleugel in de inkomhal die er waarschijnlijk al eeuwen staat en nooit is gebruikt. Misschien moet ik hem wel opnieuw stemmen, maar stiekem hoop ik van niet. Dan duwt ze een stapeltje oude papieren in mijn hand waar allerlei noten op staan. “Ik ken de tekst, maar ik heb geen idee hoe je het moet zingen,” zegt ze. Ik ga op de pianokruk zitten en leg mijn handen op de grote toetsen. Vroeger had mijn moeder me geleerd hoe je moest spelen en ik was er altijd erg goed in. Het is gelukkig niet lang geleden en voorzichtig sla ik de toetsen aan zoals op het papier geschreven staat. De noten zijn makkelijk te lezen, hoewel het is geschreven in een lelijk handschrift. Als ik een paar seconden heb gespeeld, herken ik het melodietje en speel verder zonder naar de partituren te kijken. Dan begin ik zachtjes te zingen en als Julia doorheeft hoe het gaat, zingt ze mee en overstemt ze me helemaal. Ze heeft inderdaad een prachtige stem en ik kan mijn ogen niet van haar afhouden. Ze heeft duidelijk talent en maakt er een hele show van. Ze draait rond en wandelt langs de toestromende kijkers. Ze kijken allemaal erg geamuseerd toe tot het lange lied is afgelopen en ik er een einde aan maak. Dan klinkt er een verrukt applaus. Ik ben dus nog ergens goed voor. Ineens staat Amelie naast me. Ze raakt me niet aan, maar ik voel haar aanwezigheid en schiet recht van de kruk. Ze lijkt verbaasd door mijn reactie, maar zegt op rustige toon: “Ga je mijn konijn nog africhten?” Ik ben een beetje van mijn loodje geslagen, maar knik dan. Ze maakt me echt bang. Dan brengt iemand achter haar het kooitje met het pluizige beestje naar voor. Meteen heb ik medelijden met hem. En moet ik dat echt hier doen in de inkomhal? Het beestje is doodsbang en het verbaasd me dat het nog niet gestorven is van de stress. Gelukkig komt Linea op dat moment naar voor en duwt het meisje met haar konijn in de richting van de trappen terwijl ze zegt: “Dat beest moet hier niet rond kruipen. Doe dat maar een andere keer.” Er klinkt weer gelach als Amelie afdruipt, maar ze is weer snel vergeten. “Dat was prachtig,” zegt een kalende man naast me ineens. Ik heb hem nog niet eens zien staan doordat ik heel de tijd naar Julia heb zitten staren. Hij heeft een vreemd hoofd, klein en rond met een kale plek bovenaan. Ook heeft hij een grijs sikje en al bij al ziet hij er grappig uit. Maar niemand lacht hem uit en ik ben te nerveus om ook maar te reageren, dus zegt hij: “Ik ben de muziekleraar hier en ik zou je hulp wel kunnen gebruiken.” Blozend kijk ik naar mijn handen en knik dan. De man glimlacht. “Ik heb gehoord dat je hier les komt volgen. Morgen, het derde uur heb je muziek. Ik ben benieuwd naar wat je nog allemaal kan. Je zit bij Julia in de klas, dus zij zal je de weg wel tonen.” Ik knik weer na zijn uitleg. Ze zijn wel erg snel met het voor elkaar krijgen van dingen als deze. Julia staat grijnzend voor me. “Nu kan ik eindelijk zingen!” Ik kan de opluchting in haar stem horen en glimlach. Ik denk dat ik zowaar vrienden heb gemaakt. Het duurt dan ook niet lang of de superiors komen nieuwsgierig om me heen staan. Een beetje ongemakkelijk sta ik in het midden van een grote kring om me heen. Ze leiden me naar buiten, want drukte moet altijd buiten, en vuren dan ontelbare vragen op me af. Ik sta met mijn rug tegen een boomstam gedrukt en durf niets meer te zeggen. “Hoe oud denk je dat je zult worden?” “Hoe is het om ziek te zijn?” “Wat voel je nu?” Maar als ze merken dat ik zo goed als niets zeg, beginnen ze hun antwoorden te gokken. Uiteindelijk slinkt de groep tot ik de superiors weer herken. Het is Julia die als eerste weer iets zegt als de stilte is gevallen. “Ze kunnen soms nogal druk zijn en ik zie dat je daar niet zo goed op reageert. Kom, laten we naar een rustiger stuk bos gaan en daar wat bijpraten. Het is toch eerlijk dat jij iets van jezelf verteld nu wij iets van onszelf hebben verteld?” De anderen stemmen meteen in en ik knik maar weer. De superiors lopen snel, maar wachten wel op me als ze merken dat ik wat achter lig. “Je zegt wel niet veel, hè?” Zegt Jona naast me. Hij komt aardig over, dus waar ben ik dan nog bang voor? Archen heeft wel gelijk over de school: ze zullen me hier geen pijn doen. We lopen niet lang en komen zo aan bij een groepje stenen. Iedereen neemt meteen plaats en aarzelend ga ik zitten. Mijn steen staat in de zon waardoor ik als enige verlicht ben. Lilly lijkt het grappig te vinden. “Ik stel voor dat iedereen een demonstratie geeft van zijn of haar gave en dan ben jij aan de beurt.” Nog voor we instemmen, springt Lilly al recht. “Ik eerst!” Ze huppelt naar een hoge boom en springt behendig op een tak. Daar gaat ze op haar tenen staan tot enkel nog haar grote teen de tak lijkt te raken. Ze haalt vreemde trucjes uit, maar blijft staan waar ze staat. Dan springt ze weer op de grond en zonder te wankelen komt ze weer recht. We geven haar een klein applausje en nu staat Cock recht. “Wat ik weet over mijn gave, is dat ik dingen van kleur kan veranderen en daardoor iets over het voorwerp te weten kom. Alleen heb ik nog geen idee hoe het precies in zijn werk gaat, dus ik zal maar wat doen.” Hij haalt eens diep adem en opent dan zijn handpalm waarin een rode knikker ligt. Hij concentreert zich terwijl ik de knikker duidelijk van kleur zie veranderen. Langzaam krijgt het een rozige kleur tot hij helemaal wit wordt. “Wit,” mompelt hij. Dan aarzelt hij en zegt: “Volgens mij betekend dit dat e knikker bedoelt is om mee te spelen.” Bedoelt om mee te spelen? Ineens weet ik waarvoor de kleur wit staat. “Plezier. Wit staat voor plezier,” zeg ik zachtjes. Cock kijkt verbaasd op. “Hoe weet je dat? Ik bedoel, hoe kun je daar nu zeker van zijn?” Ik schud mijn hoofd. “Ik ben er ook niet zeker van.” Het komt er maar fluisterend uit, maar het lijkt me ergens wel logisch. Dan grijnst hij. “Je bedoelt het gevoel? Daarom dat ik er niets van snap. Ik weet niet wat gevoelens inhouden.” Ik zie hoe opgelucht hij is en glimlach. Hij glundert helemaal en pakt nog iets vast, maar Sandie slaat het uit zijn handen en zegt: “Nu is het mijn beurt, Cock. Eerlijk is eerlijk.” Dan pakt Lilly haar sjaal en blinddoekt hem. “Kom maar op, ik proef alles!” roept hij enthousiast. Terwijl Lilly in haar tas rommelt, kijkt Julia over haar schouder mee. “Hier, deze.” Ik zie dat ze lipgloss vast heeft met aardbeiensmaak. Dat kan niet goed zijn, maar het zijn superiors. Het kan waarschijnlijk geen kwaad. Terwijl Sandie zijn tong uitsteekt, dipt Lilly haar lipgloss op zijn tong. Meteen trekt hij een vies gezicht. “Ieuw, lipgloss met aardbeiensmaak! Zijn jullie gek?” Maar Lilly kijkt naar het papiertje op de zijkant en spoort hem aan om de inhoud op te noemen. Hij haalt eens diep adem en begint dan van alles op te noemen waar ik nog nooit van gehoord heb. Als hij klaar is, krijgt ook hij een applausje. “Goed gedaan, hoor!” Iedereen grijnst en rustig lopen we terug naar het grote gebouw waar iedereen woont. Het valt me ineens opdat Jona er niet bij is.

   4.   Guarded

Het avondeten is niet zo slecht als ik had gedacht. Veel superiors eten niet of vreemde dingen, maar er zijn er genoeg die nog normaal eten. Zoals Jona; hij is niet met ons mee gekomen, omdat hij honger had. Als enige zit hij al in de grote eetzaal als wij binnen stappen. De ruimte is langwerpig en heeft mooie schuine hoeken waar telkens ouderwetse kandelaars aan hangen. De lampen die het eigenlijke licht verspreiden, zijn hier veel te fel voor. We zijn de eersten die voor het avondeten komen, dus we hebben ruim de keuze uit eten en zitplaats. Niet dat het iets uitmaakt. Hoewel superiors niet erg sociaal zijn, gaan we toch bij Jona zitten. Uit gewoonte, lijkt me. Ook heeft niemand hier vrienden, men gaan bij elkaar zitten omwille van interesses. Het verbaasd me dan ook niets als het gesprek stilvalt. Enkel Lilly en Jona zeggen zacht iets tegen elkaar. Het is vreemd om te zien hoe ze hier met elkaar omgaan; niemand voelt schaamte als ze te dicht bij elkaar komen, niemand zal er ook ooit spijt van krijgen. Ik kijk naar het bord voor me waar dampende aardappeltjes op liggen en sla die er nog redelijk normaal uitziet. Eigenlijk is dat het enige normale dat ik tussen de rest heb gevonden. Ik eet maar heel langzaam terwijl de rest al na vijf minuten hun bord leeg hebben en naar me staren. Ik heb nog maar de helft van mijn sla op en merk op hoe iedereen me bekijkt. Snel werk ik de rest naar binnen, hoewel ik totaal geenhonger heb van de zenuwen, en het duurt dan ook niet lang of we gaan naar boven. De trappen zijn vermoeiend, maar ik geraak toch boven zonder hulp. Wel als laatste uiteraard. Terwijl iedereen zich naar rechts begeeft, loop ik als enige naar links en haast me naar mijn kamer. Hoewel het nog maar negen uur ’s avonds is, ben ik volledig uitgeput en ik kijk verdwaasd de kamer rond. Mijn hoofd voelt aan alsof het vier kilo is aangekomen de laatste paar uur en ik kan de waas er maar niet uit krijgen. Het voelt alsof ik in een droom leef. Met een zucht stap ik de lichte badkamer binnen en was me snel met koud water. Niets is beter dan koud water, hoewel ik nu liever in mijn harde bed thuis zou willen liggen. Zelfs nog liever dan het zachte bed in de kamer hiernaast. Ik trek de jurk uit en doe de kleerkast open die, zoals ik al verwacht had, helemaal gevuld is met kleren in mijn maat. Ze moeten gedacht hebben dat ik van wit houd, want alles is wit gemengd met lichte pastelkleuren. Het ziet er mooi uit, maar totaal niet vertrouwd. Achter een smal deurtje van de kast zit een lege ruimte waar je enkele hangertjes in kunt hangen. Mijn vader heeft me uitgelegd hoe deze dingen werken; je hangt je kleren erin en na enkele minuten zijn ze volledig gewassen. Dus ik hang mijn jurk erin en kruip dan in het veel te grote bed. Ik zou dit bed zelfs nog kunnen delen met twee andere personen. Ik zink weg in de zachte en luchtige kussens terwijl ik het zijdezachte laken over me heen trek. Ik merk dat iemand een klein raampje open heeft gezet en de koude lucht bezorgt me kippenvel op mijn blote bovenarm. Ik ril, maar ben niet van plan het raam dicht te doen. Met het laken tot over mijn oren opgetrokken val ik in slaap terwijl buiten de superiors die niet slapen, allerlei spelletjes doen in de vallende nacht.

Ik word gewekt door een bel op de gang en meteen hoor ik gestommel. Ik haast me uit het grote bed en voel de zon op mijn huid. Gisteren heb ik de gordijnen niet dicht gedaan, dus nu is het helemaal licht in mijn kamer. De jurk uit het wasgedeelte ruikt heerlijk fris, maar toch doe ik een andere aan. Deze heeft blauwgroene laagjes en een blauwe rand vanboven en ook onderaan. Hij komt tot net boven mijn knieën en snel zoek ik tussen de vele schoenen iets bijpassends. Dat is niet moeilijk; alles is wit of bruin met dezelfde pastelkleurtjes als de jurken. Ik kies sandalen uit en zoek een jas die erover past. Het lijkt me niet dat het ineens warm gaat worden vandaag, dus trek ik hem aan. Dan loop ik naar de spiegel en bekijk mezelf. Ik sta ervan versteld hoe mooi ik eruit zie in deze jurken, maar ook deze keer kijk ik beschaamd weg. Ik heb nooit graag naar mezelf gekeken en ik weet ook niet waarom. Gewoonte denk ik, of misschien omdat ik zo veel op mijn moeder lijk en het me aan haar doet denken. Ik zie de grote verscheidenheid aan make-up op de kaptafel liggen, maar negeer het. Ik ben nooit een fan geweest van make-up. Dan haal ik diep adem en doe de deur open, niet verder dan een kier. Superiors lopen in en uit de kamers, sommigen gaan naar anderen hun kamers om die personen te helpen met hun haar of om kleren uit te lenen. Als ze mij zien, lachen ze en lopen dan gewoon door. Ik ben blij dat ze niet meer zo staren, maar toch voelt het vreemd. Ik loop langzaam door de gang naar de trappen die al overbevolkt blijken te zijn door de vele superiors die graag een vroeg ontbijt hebben. Ik volg ze naar beneden. Terwijl de zonnestralen mijn koele huid verwarmen, zoek ik een plaatsje in de grote eetzaal. Ik moet niet lang wachten of er komen al enkele anderen om me heen zitten. Een meisje dat ik nog niet ken en zich voorstelt als Lydia gaat recht tegenover me zitten. Haar haar is kortgeknipt en staat in wilde plukken recht overeind terwijl haar gezicht zacht en aardig staat. Ze eet een appel alsof het haar leven bevat. Het geluid van de voeten van de zwijgzame leerlingen is nauwelijks hoorbaar op de stenen vloer en het licht van de kaarslichten maakt vreemde grijze schaduwen op alles. Ik heb net besloten om niets te eten als

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

11 mei 2014 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket