Vreemd land

30 mei 2014 · 9 keer gelezen · 0 keer geliket

Er gaat geen nacht voorbij of ik geraak hopeloos in allerlei dromen verward. Nu echter ontwaakte ik uit een niet alledaagse zinsbegoocheling. Ik had er de eerste dag een lange voetmars opzitten. Ik vond, in het donker en bek af, een hotel. Maar, zoals dikwijls in dromen gebeurt, wist ik langs geen kanten waar ik terecht gekomen was. Toen ik wakker werd, was het met een schok en pijnlijk helder, want ik lag effectief in een onbekende hotelkamer, echter niet dat onbekende dat elke hotelkamer heeft als je er voor de eerste keer binnenstapt. Het was wel identiek dezelfde kamer waarin ik de avond tevoren of enkele seconden geleden (een droom duurt maar een tijdsfractie, liet ik me eens gezeggen) mijn intrek genomen had, doodmoe. Het raam omvatte de totale muuroppervlakte van plafond tot vloer en van de linker tot de rechter zijmuur. Dat merkte ik aan het protserig gordijn dat over de hele breedte van de kamer dichtgeschoven was en zich gedwee in een flauw licht liet drenken, haast zeker ochtendlicht.

De spierpijnen van de tocht de dag te voren die me uit mijn slaap geroepen hadden, waren plots verdwenen. Ik zal dan toch nog aan het dromen zijn, probeerde ik me gerust te stellen. Meteen wilde ik het weten, met zekerheid. Opzij vond ik het touwtje en begon er aan te hijsen. Het gordijn week plechtig zwaar uit elkaar, ik moest denken aan het doek van een toneelzaal. Een mijlenver landschap kwam te voorschijn, een authentiek toneeldecor. Het panorama was kris kras met opgeschoten betonstaven, masten en staken bezaaid. Opzij lag een korenveld. Tussenin liepen rechtlijnige en verreikende rijen van naar boven gekromde palen voorzien van TL-buislampen. Het leken wel gestroomlijnde walviskarkassen, gepolijste visgraten in sierlijke bochten, spietsende spanten van een schip in aanmaak op de werf. Tientallen Eiffeltorens volgden keurig achter elkaar in het gelid, ze droegen kilometers lange hoogspanningskabels. Een mast stak rode lichtjes op zijn top in een voorbijzeilende wolk. De hoogste van de sensorische schelpen die een andere toren schraagde bereikte ongetwijfeld de donkere kant van de maan, berekende ik benauwd. Aan de horizon rees een verbrandingsoven uit de grond. Bovenop zijn schouw ruste een witte slaapmuts, een roerloze schuine wolk in evenwicht. Hijskranen winkelhaakten de lucht in driehoeken en trapeziums. Bij gebrek aan voldoende plaats verrezen nieuwe masten gemonteerd op deze die er al stonden. Gespannen keek ik toe en zag een constructie van ijzerspaken en balken uit het midden van een paardenstal de hoogte inrijzen.

Het hele arsenaal van lansen, speren en spiesen liep verder dan het blote oog zien kon. Het was duidelijk dat de bewoners een titanisch gevecht tegen de wildgroei leverden. Hier en daar waren ze er in geslaagd terrein te winnen op de in de zon blikkerende palissaden, hekken en afsluitingen. Een woning in opbouw was ver klaar. Ook de boom die ze ernaast kweekten gedijde weelderig. Er waren zelfs plekken te bespeuren waar een onvervalst bosje, bij nader toezien van zwarte elzen, essen en sleedoorn, op heldhaftige wijze tussen de PVC-gelederen overleefde. Op sommige locaties waren palen omgegooid en lagen roemloos te roesten. Een sliert populieren verving vermoedelijk een vroegere rij telefoonpalen. Dan weer zag ik hoe het metaal terrein probeerde te heroveren en torenhoge antennes zich als parasieten aan de schoorstenen op de daken van de huizen vasthechtten.      

Een droom, dacht ik opnieuw. Toen viel het mij in, hoogst waarschijnlijk had ik mijn verrekijker bij me. Tijdens het opensjorren van mijn rugzak bekeek ik de wanden van de kamer. Ook die konden me niet helpen om uit te maken waar ik aan toe was. Er hing een foto die veel weg had van het Himalayagebergte, ingekaderd en achter glas. Daarnaast hing een aquarel die een groep Afrikaanse dansers voorstelde, benen haaks als sprinkhanen, voeten plat tegen de grond. Na wat rommelen tussen spullen die ik herkende als de mijne, maar waar ik verder niets mee te maken had, vond ik hem. Meestal moest ik wat prutsen om de lenzen scherp te stellen, nu vlogen de beelden er zo in. Meteen kreeg ik de verre asfaltlinten in zicht. Ze slingerden zich als slangen tussen de pijlers door. En jawel, honderden wagens die zich voortbewogen, achteraan, traag als pissebedden. En anderen die vooruitschoten, dicht onder mij, als schichtige kakkerlakken.

Ik schrok en voelde het in mijn maag, ze bewogen. Alles zette zich in beweging. De rode lichten in de toppen van de masten flitsten aan en uit en de witte wolk werd in gecondenseerde lagen uit de schouw van de verbrandingsoven geperst en klom verder de lucht in. Door terug naar beneden te focussen kwam een meisje in zicht. Ook zij bewoog. Met wippende haarstaarten zwierde ze in een schommel die aan de dwarse stangen van een van die Eifeltorens achter in haar tuin ophing. Het was dus geen toneeldecor en geen droom, besloot ik paniekerig. Weer probeerde ik mijn onrust te sussen. Dat het echt was wat ik meemaakte was nog niet bewezen, want ook in mijn dromen bewogen de dingen, traag, zo droomtraag als de man, die nu een metershoge beuk aan het planten was tussen metaal afval. Plots brak een stem de alomtegenwoordige stilte. Ik verschoot me een ongeluk, tot ik merkte dat de klank uit het luidsprekertje van een radio in de muur kwam. 'Er ligt een betonnen paal over het hele wegdek van de autosnelweg, alle rijstroken zijn voor onbepaalde tijd afgesloten,' waarschuwde een donkere mannenstem. Ik probeerde ergens een knop te vinden om meer nieuws te krijgen, maar nergens was er een te bespeuren. Eindelijk moest ik maar eens weten waar ik terecht gekomen was. Beducht stapte ik naar de kamerdeur. Onderweg merkte ik dat er aan de zijkant van mijn schoenzolen opgesteven modder kleefde. Die tocht van gisteren was dus wel degelijk reëel, zonk de akelige gedachte in mijn knieën. Ik wikkelde aan de klink. Dat was toch al iets: ik was tenminste niet opgesloten. Blohartig stak ik mijn hoofd door de opening. Voor mij zag ik een lege traphall, voltapijt op de treden met blikken stootranden, proper gestofzuigd en versleten. Doodse stilte. Ik riep iets, en nog eens, veel luider. Maar alles bleef hersenschimmig stil. Hoe moet het nu verder? Vertwijfeld trok ik me terug. Naast de deur stond een schrijftafel, onder het blad vond ik een schuif. Daarin trof ik een toeristenfolder aan. Ik las: ‘Welcome! Visit Flanders, zijn huizen, zijn bomen!’   

 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

30 mei 2014 · 9 keer gelezen · 0 keer geliket