De Zanger

4 jun. 2014 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

In heel de stad hing zijn affiche, zelfs tegen afgebrokkelde gevels, klaar voor de sloophamer. Ook onder de grond. De metrotrein stopte, ik stapte uit en zag zijn figuur achter glas tegen de muren geplakt. De ar­tiest, schitterend in glitter, beroemd tot ver buiten de grenzen van het land, kondigde naast zijn uitgebreid repertorium een gloednieuwe song aan, pas enkele dagen tevoren ontworpen. Hij wou de titel niet kwijt. Het moest een verrassing blijven. Ik was erg nieuwsgierig en terwijl ik door de lange tunnelgang stapte om bovengronds te komen ver­heugde ik me al op een weergaloos spektakel later op de avond in de grootste schouwburg van de stad,.

Van ver vloeiden  gitaarklanken me tegemoet. De haveloze straatzanger stond zoals gewoonlijk tegen de witbetegelde wand van de tunnel, blootgesteld aan de niet-aflatende kille trekwind en lastige politieagenten. Zijn hond draaide voor de zoveelste keer achter zijn staart aan op zoek naar een zachte plek op de stenen vloer. De instrumentenkast stond te midden van de gang, opengeklapt, ik struikelde er haast over. Op het loshangend rood fluweel lagen geldstukken verspreid, door voorbijgangers van op afstand neergeworpen, haast verontschuldigend. Een deel ervan had hij er zeker zelf ingelegd, om zijn succes bij het publiek te laten blijken. Vlak voor hem bleef ik luisteren. Misschien was ik deze avond zijn laat­ste toehoorder. Hij had een wollen muts op, een flanellen bouwvakkerhemd en daarboven een dikke grijze overjas van het soort dat uitge­deeld wordt door het Leger des Heils. Aan zijn voeten stond een fles bier. Zijn lange haren hingen in reepjes en maskeerden zijn gezicht bij elke schokkende beweging. Als hij zijn ogen oprichtte, staarde hij vlak naast mij naar de muur tegenover hem. Bij het nazinderen van de laatste akkoorden keek hij verzaligd op, hij ontwaakte uit een droom.   

‘Fenomenaal, talent te over,’ riep ik hem verrast toe.  

Alvorens aan het einde van de tunnel de trap naar de uitgang te nemen, draaide ik me nog even om. Buiten de straatar­tiest die ongestoord verder zong was er niemand in de hele ruimte te bespeuren. ‘Voor wie staat hij nu muziek te maken?’ dacht ik bij mezelf. Misschien ziet hij, zonder zijn blik van een onbestemd punt op de witbetegelde tunnelmuur af te­ wenden, voor zich een barstensvolle zaal met een lange rij toeschouwers die tot op de trottoirs staan aan te schuiven.

            Ik repte me naar huis. Uit voorzorg nam ik het avondmaal vroeger dan gewoonlijk. Ik had nog geen ticket en trok ruim op tijd de stad weer in. Ik kwam inderdaad een uur te vroeg voor de aanvang van de voorstelling, maar er stond een onoverzienbare rij voor de ingang van de zaal aan te schuiven. Eindelijk kwam ik aan de beurt. Pal voor mij stond nog een zestigplusser hardnekkig te vechten om korting op het dure ingangsticket te krijgen. Het leek hem of de kassierster door haar weigerachtige houding een hold-up op zijn portefeuille pleegde. Dankzij de elektronische uitreiking aan vijf  parallelle kassa’s zat de zaal een kwartier vóór de aanvang afgeladen vol en waren de zijgangen met staande toeschouwers dichtgeslibd. Primai­re kleurenbundels dwarsten het duistere podium, doorboord door melkwitte transparante lichtbalken die rook, textielpluisjes en aan de huid geplakt vuil leken op te slorpen. Ineens daverde de ruimte onder een lawine. De wereldberoemde artiest kwam te voorschijn en huppelde in drie elegante sprongen naar het midden van de scène. Daarna werd het stil als in een onderaardse grot. Toen viel er een klank naar beneden, een kristallen druppel van een stalactiet die in een duizendjarig meer plenst. En dan nog een. Aan de manier waarop hij de snaren aansloeg om een laatste keer zijn instrument in overeenstemming met zichzelf en de kosmos te brengen, wisten zijn aanbidders welk lied hij zou aanhef­fen. Een kort zinsverbijsterend gejuich vulde de zaal. Nog voor de snaren het voorspel konden beëindigen, had de zaal reeds de eerste verzen ingezet. De cadans van de muziek regelde als een pacemaker de collectieve hartenklop en verdichtte de opgepakte lijven tot een monsterlijk lichaam dat hevig ging transpireren en zwalpen. Naakte armen aangedreven door de adem van de melodieën, maaiden gelijk wieren in de zeestroming van een mistige oceaan. Plots krulde damp uit de grond en onder een spot bloedrood licht steeg lava op uit de vulkanische bodem. De massa tilde de schouders op en huppelde op het ritme. De artiest wipte hoger en dreigde op een bepaald ogenblik uit zichzelf te springen. In de cimbalen en in de slurven van de saxofoons flikkerden izabelkleurige venussterren. Plots maakte de voetschijf van de microfoonstang zich los en rolde over de vloer de menigte in. Het gejoel werd hard als een muur. De artiest voelde dat het ogenblik gekomen was om zijn splinternieuwe song los te laten.

‘De Gebroken Vlerk,’ bulderde hij de titel door de microfoon. Meteen hield de zaal de adem in, de stilte van de oceaanbodem. Spontaan begon ik mee te neuriën. Verbaasd stelde ik vast dat hij de klanken zo uit mijn oren haalde. Ik kon zelf de muziek geschreven hebben. Na het slotakkoord hief hij de arm in de lucht en zijn hand viel theatraal opzij over de pols, een dode vogel. De menigte was niet meer te houden. Tieners zakten in elkaar, het hart gesmolten. Het buigend fenomeen vreesde voor opstootjes, indien hij naliet tot driemaal toe zijn nieuwste creatie te herhalen. Uit duizend ventielen huilde het collectief monster mee.

            Verhit stond ik weer op de straatstenen. Binnen in mij echoden de klanken luidruchtig na. Het kwam mij voor dat aan de overkant de gevels en die enkele schrale boom op een schildersdoek geborsteld waren en daar oud geworden, zo onwezenlijk verstild. De enkele mensen die me voorbijliepen keken me niet eens verrast aan. En ik die dacht dat ik nog nahuppelde. Naarmate ik de ingang van de metro naderde, stierf de wereld helemaal uit. Ik dook de grond in. Een lege grafkelder om mijn eigen begrafenis te beleven, godverlaten. Maar dan klonk bij het begin van de tunnel ineens de bekende melodie. Een paar meters voor hem bleef ik staan. Hij zong met de ogen dicht. Hij leed er kennelijk onder. Ik mikte het wisselgeld dat ik terugkreeg bij de aankoop van het ticket op het rood fluweel van de instrumentenkast. Glijmiddel om hem te benaderen en even zijn leven binnen te vallen.

‘Hoe lang sta je hier al op deze plek?’ vroeg ik hem.

‘Een halve eeuw’, antwoordde hij moe. ‘Ik moet ook pissen, daarvoor ga ik even naar boven. De stank die je waarneemt, ik zie het aan je neus, is niet van mij.’

‘Hoelang zing je dit lied al?’

‘Enkele jaren met tussentijdse onderbrekingen. Ik wissel af. Als ik mijn repertorium niet regelmatig verander, geven mijn vaste metropendelaars niet meer.’

‘Waar haalde je de muziek vandaan?’

‘Zoals ik zei, enkele jaren geleden. Ik hoorde de melodie in de tuin van een vriend. Ze viel samen met een vogel uit een boom.’

‘En de titel?’

‘De Gebroken vlerk.’                                                                                    

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

4 jun. 2014 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket