Vriendengesprek

11 jun. 2014 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

De cafetaria is bekleed met een brede laag sleet en om aan een koffie in een wegwerpbekertje te geraken duw ik de muntstukken herhaalde malen opnieuw in de gleuf, ze vallen er zo door. Ik weet dat Sandra lang naar mijn bezoek heeft uitgekeken.

'De dokter heeft mij het moederschap ontnomen.'

'Met een operatie?' schrik ik ongelovig.

'Ik bedoel, afgeraden. Hij beweert dat, moest ik kinderen hebben, ik gevaar loop ze tijdens een van mijn agressieve aanvallen dood te slaan,' zegt ze intriest, komt uit haar stoel en gaat een wafel uit de automaat trekken. Aan haar slome tred te zien zit ze onder straffe medicatie. Ze keert terug, kiest eender welke stoel uit, wankelt onopvallend en komt toch nog bij mij terecht. Haar cake met chocoladekorst naar binnen schrokken en honderduit praten, het gaat allemaal tegelijkertijd.

'Nu willen die gekken beletten dat ook ik echt vrouw mag zijn. Met welk recht?' fulmineert ze sloom.

Terwijl ze aan het praten is, vallen mijn ogen op een man, een veertiger die er hoogst waarschijnlijk dertig is. Hij zit in de andere hoek, de rug gekeerd naar de vensters en de open deur die uitgeven op een geschoren binnentuin met opgebonden stokrozen en een rij chamaecyparis die met hun streuvelgedraaide bladen een afgeleefde muur verdoezelen. De benen gekruist, twee blikjes frisdrank op tafel, rookt hij uit het openliggend pakje voor hem de ene sigaret na de andere. Zonder er nog deugd aan te hebben, gewoon omdat hij niet meer tevreden is met alleen maar lucht, die is leeg, niet de moeite om in te ademen, hij wil lucht met een smaakje.

'Marcel, heet hij,' zegt Sandra mijn blik volgend.

De omstanders die aan hem voorbijkomen, rakelings, met een  geplastificeerde wafel, een reep chocola, bruisend water, ze bestaan niet. Heel aandachtig luistert hij naar de andere tegenover hem. Ik zit in het verlengde enkele meters achter de rug van zijn gesprekspartner, die weet net als Sandra ook van geen ophouden. Maar Marcel zuigt alsmaar aan zijn rookstok, laat die andere doordrammen en praat niet. 'Misschien is dat wel zijn ziekte,' denk ik. Hoe moet dat immers in zijn werk gaan tijdens de dagelijkse sessies met de psychiater? Als hij zijn mond niet opentrekt, wie doet dan wat? En erger nog: wie is wie? Beamen, daarin is hij royaal, met schokbewegingen, afgewisseld door de schouders en de elleboog, het snokken van de nek, een trok aan de sigaret, een been opnieuw gekruist. Met dat mager scheenbeen en een te hoog opgetrokken broekspijp gaat de omslachtige tennisschoen als een botsauto op de kermis te keer. Het relaas dat hij beluistert, dat hebben ze kennelijk samen beleefd, een avontuur waar hij nu met een verholen glimlach van verre op terugkijkt, zo van nu zou ik het toch helemaal anders aanpakken. Zijn wenkbrauwen, twee triomfbogen in een vermoeid gezicht, verraden zijn verrassing, gebiologeerd als hij is door de  waarheidsgetrouwe biografie die de onvermoeibare verteller over hem weggeeft. Soms lijkt het er op of zijn blik verder reikt, langs of over de kop heen van de wauwelaar die voor hem aan het tafeltje zit en hij pal in mijn gezicht belandt, mentaal op adem komend om die tijd, die episode, dat epos klaarder voor de geest te halen en de beslagen details op te helderen. Want die klapekster ging er nogal lichtvoetig over, niet bewust van de gaten in zijn kaas. Maar hoe hij ook in mijn gezicht valt, hij ziet me niet. Ben ik voor hem decor, behangpapier? Maar dan wordt het verhaal echt spannend, ik zelf ga er helemaal in op en hoor Sandra, die alsmaar voort kankert, niet meer. Hij is volledig in de ban. Zijn autoscooter botst tegen een metalen tafelpoot, de schouder schokt, het been gaat de lucht in, de nek rekt zich uit en met de elleboog verricht hij emotioneel weerwerk, want de fabulant doet er blijkbaar een epische schep bovenop. Enkele aanwezige koffieslurpers kijken een moment  gefascineerd het gesprek aan. Dan komt er een ontlading, innemend knikken. Ja, hij weet het nog, zonder de gekruide details natuurlijk. Maar ja, blijkt hij de andere gerust te stellen, 't Is ook al weer zo lang geleden. Of niet soms? Want af en toe betrapt hij er zich op dat hij de zin voor de tijd aan het verliezen is. Hoe lang hij nu al in dit centrum zit? Daar kan hij niet meteen op antwoorden. Hij kijkt weer even naar mij, ziet me niet en begint met de vlakke handpalm de as van zijn sigaretten van het tafelblad te vegen, verplaatst met neerhangende pols een van de lege busjes prikdrank, kijkt geïntrigeerd  naar het verleden en schuift dan het andere blikje opzij, denkwerk van een schaakspeler. Dan steekt hij met de gloeiende peuk van de vorige een nieuwe sigaret aan, opgelucht, want zijn gesprekspartner is allang met zijn relaas verder gegaan, zonder een antwoord af te wachten. De groeven rond de mond trekken zich langzaam open. De glimlach die hij te voorschijn tovert is zo fijnzinnig dat hij zelfs de verteller die verder dreint ontgaat. Dan beginnen waarachtig haast wulps zijn ogen te wentelen om onmiddellijk daarna te  verharden. Ruzie om een vrouw?, daar lijkt het sterk op. Een tijdlang staart hij diep nadenkend voor zich uit, niet begrijpend hoe zo iets kon gebeuren. Hij wil een verklaring, verstart, kromt zijn handen tot vraagtekens. Zijn metgezel zet zich schrap. Wat gebeurd is staat op rekening van beiden. Ze zijn er met haar samen op uitgetrokken. En zo’n aanbod kon ze niet afslaan. Onrustig begint hij in de metalen kom van de zitting heen en weer te schuiven, hij lijkt wel last te hebben van madenkriebels in de aars, verwisselt voortdurend de benen over elkaar, haalt de chipszak naar zich toe die al leeg was voor ik hem in de gaten kreeg en wimpelt hem weer weg. Dan richt hij een arm dreigend naar de andere kant van de tafel. Toch dramatischer dan ik dacht? Is ze niet op hun aanbod willen ingaan? En heeft de andere haar daarom… Of is ze juist wel meegegaan en hebben ze haar onderweg…? Ze geven elkaar de schuld. Opgeladen met een overdosis agressie richt hij zich half uit zijn stoel en buigt zich over de tafel. Hij maakt aanstalten om zich op zijn maat te werpen. Een ogenblik denk ik er aan een verpleger te roepen vooraleer het gevecht uit de hand loopt. Op dit ogenblik zit er niemand meer in de zaal behalve hij en zijn metgezel, Sandra en ik. Maar dan kalmeert hij plots alsof hij een injectie gekregen heeft. Toch blijft hij gespannen de tegenstrever tegenover hem aanstaren. Ondubbelzinnig ziet hij uit naar een afrekening. Dat wordt dan een kluif voor de psychiater in de volgende uren, voorzie ik. Opeens schrik ik op. Het gerinkel van een bel scheurt als een alarmsignaal door de cafetaria van het psychiatrisch centrum.    

'Tijd voor het avondmaal,' zucht Sandra gelaten. De man in de hoek veert recht, verward, betrapt op een recidiverende overtreding, een dwangbuis waard. Hij kijkt rondom zich. Nu pas is hij zich bewust van onze aanwezigheid. Voor de eerste keer hoor ik hem spreken.

'Het zijn jullie zaken niet.' Haastig loopt hij naar de deur en beent naar buiten. Sandra en ik blijven helemaal alleen achter.

'De dokter gokt maar. Met welk recht? Een kind zou misschien juist mijn vlagen van agressie kunnen intomen,' insisteert ze.

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

11 jun. 2014 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket