Ergens halverwege hemel en aarde

14 apr. 2015 · 2 keer gelezen · 0 keer geliket

Maurice ging het restaurant binnen met een bos lichtroze pioenrozen, blij dat hij iets bij zich had om de blikken af te leiden van zijn slechte been. Met het boeket voor zijn borst baande hij zich een eigen weg door de verstilde, felverlichte ruimte. Een zestiger met leesbril loerde even boven de rand van zijn krant en twee geföhnde vrouwen lieten hun spie slagroombiscuit fluisterend links liggen, maar Maurice gebaarde van krommenaas en hield zijn blik strak gericht op het uitgebreide buffet, helemaal aan de andere kant van de zaal. Niet dat hij honger had, want hij had die middag zelfgedraaide gehaktballen in madeirasaus gegeten en dan laat hij zich altijd net iets te veel gaan. Maar hij was hier nu, en hij wilde vooral niet aanzien worden voor een vent die zijn tijd aan een lege tafel kwam uitzitten, dus hij nam een dienblad, veegde het achtergebleven afwaswater weg met de mouw van zijn anorak en zette zichzelf een koffie met melk en een stuk broodpudding met rozijnen voor. ‘Vier en een halve euro durven ze daar tegenwoordig voor vragen’, dacht Maurice, een beetje verbolgen, en hij pikte nog snel een zakje suiker mee, hoewel hij walgde van zoete bakjes troost.

 

Vanop zijn stoel aan het venster op de vijfde verdieping keek Maurice toe hoe mensen als mieren kwamen en gingen. Hij kon niet uitmaken wie ziek was en wie gezond, zoals dat ook op de begane grond niet zomaar van iemands gezicht af te lezen is. Hij zette zijn tanden in de zompige homp broodpudding en vroeg zich af of hij het vandaag zou durven. De pioenrozen had hij al, hij moest alleen nog zijn moed en het wisselgeld op zijn dienblad bijeenrapen, naar een willekeurige kamer stappen en met de bloemen in huis vallen.

 

Hij nam een zuinige slok van zijn koffie en zag het helemaal voor zich. Hij zou ‘GOENDAG’ lachen, zoals hij altijd deed bij om het even welke ontmoeting, en hij zou proberen expliqueren dat hij Maurice heette – Maurice zoals Maeterlinck, niet zoals de man achter Lucky Luke. Zijn slechte oren zouden hem wellicht weer parten spelen maar hij zou zijn best doen om niet te hard te roepen, kwestie van patiënt noch personeel levensbedreigende stuipen op het lijf te jagen. Daarna zou hij het boeket op bed leggen, iets articuleren in de trant van ‘want je bent het waard’ en vertrekken met het gevoel zijn tijd en teveel aan genegenheid goed te hebben besteed.

 

Buiten begon het te schemeren. Vanop zijn stoel op het vijfde, ergens halverwege hemel en aarde, zag Maurice meer en meer auto’s aan-, af- en achteruitrijden op de parking. Wilde hij werk maken van zijn wilde plannen, dan moest hij nu iets ondernemen. Straks waren de bezoekuren voorbij en had hij nog maar eens een dag verspild in dit klinische zelfbedieningsoord.

 

Voor de vorm nam hij nog een laatste slok koffie. Koud. Een beetje zoals het gezicht van de vrouw tegenover hem, die niet anders dan geconstipeerd kon zijn. Hij legde zijn handpalmen plat op het tafelblad en duwde zichzelf overeind. Zijn knoken knikten, de broodpudding borrelde luid in zijn onderbuik en in zijn hart schreeuwden teveel en tekort tegen elkaar op.

 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

14 apr. 2015 · 2 keer gelezen · 0 keer geliket