Alles komt goed

Jan
3 nov. 2013 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

Het slot opende niet meer zoals vroeger. Maar dat deden ook zijn ogen niet, 's morgens bij het ontwaken. Het waren de leeftijd en vast ook wel de zenuwen. Geen doel of afspraak was in gedachten zo bepalend geweest voor zijn verdere leven als dit. Met Jef heeft hij het er vaak over gehad, die vond het maar niets. Geen goed idee, dacht hij. Een doel mag nooit te veraf liggen, dan vergeet je in het nu te leven. "Kijk naar mij" zei hij, zittend in zijn namaak-Chesterfield die de volledige breedte van het raam overspande van zijn riante herenwoning aan de Amerikalei. "Het is dan wel mijn derde vrouw, maar ik geniet van elk moment. Verdriet en verlies, mijn beste gabber, zijn zure vruchten die je moet slikken en zo vlug mogelijk doorspoelen met een flinke borrel. Je mag zoiets vooral niet telkens herkauwen." Terwijl hij ineengedoken zat weg te glijden in zijn eigen onkunde stond Jef zelfgenoegzaam voor het raam in tegenlicht het leven te vieren. Ook zijn moeder vond het waanzin en egoïstisch. Dit kan je niet maken tegenover de mensen waarmee je verder moet, schreef ze hem ooit. Met haar moest hij al lang niet meer verder. Op haar begrafenis had hij het er nog over met zijn tante, van wie hij vermoedde dat het geluid van haar loszittend vals gebit, dat allang te ruim zat rond het verschrompelde tandvlees slurpender klonk dan dat van haar in koffie gedrenkte boterkoek. Zegevierend medelijden en spot was alles wat een zielige figuur als hij van zijn familie te verwachten had. Er lag een hoop papier voor de deur toen hij die eindelijk openen kon. Post die hij nooit had ingekeken. Net zoals hij dit huis niet meer had ingekeken de voorbije twintig jaar. Zijn notaris vond hem ronduit gek, spilziek en decadent. Voor één onnozele afspraak een huis twintig jaar leeg laten staan, verkommeren en verkrotten. Geen frank zou het nog waard zijn. De deur liep vast op een krant van daags na zijn vertrek. "Sid verdacht van moord op Nancy" titelde die. In het Chelsea Hotel, hij was er nog geweest, op zijn zoektocht naar een nieuw bestaan, of wat er de schijn moest van hebben. Verankerd in zo een loodzware belofte kon er van een nieuw bestaan natuurlijk nooit sprake zijn. Of het nu Amerika, China, de Noordpool of Antarctica was, na exact twintig jaar moest hij terug zijn. Hij maakte zichzelf wel telkens wijs die afspraak voor zich uit te kunnen schuiven en ondertussen gewoon van het leven te kunnen genieten. Maar schuldgevoel was het belangrijkste bestanddeel van dat leven geworden en met het vorderen van de tijd leken die twintig jaar meer een boetedoening voorafgaand aan de verlossing.

 

 

Moeder,

 

Voor het eerst sinds vele jaren zit ik deze morgen, een gewone morgen van een gewone weekdag, niet op de trein richting arbeid. Neen, ik kijk vanuit mijn hotelkamer op de Dam. In de verte zie ik Atlas staan, met die bol op zijn rug. Hij kijkt me aan met een troostende blik, die zeggen wil dat ook hij een heel gewicht te dragen heeft. Het lijkt mij eerder onwaarschijnlijk dat hij het ooit in zijn hoofd zou halen om ook maar voor één keer naar beneden te komen, de bol voor wat hij waard is op het plein achter te laten en bijvoorbeeld bij Marks & Spencer om de hoek een broodje gezond zou halen. Ook al zou het misschien geen van de winkelbedienden opvallen dat net hij komt binnen lopen om even te pauzeren. Ook al kijkt niemand zich een pijn in de nek om te controleren of hij er nog wel staat, met die bol op zijn rug, of hij zijn taak naar behoren blijft vervullen. Net zoals hij moet ik nu ook maar eens mijn eigen leed torsen en er niemand anders mee belasten. Dit meld ik je zonder enige trots. Morgen neem ik vermoedelijk het vliegtuig richting New-York. Westwaarts zoals dat een eeuw geleden al het geval was. Economische redenen liggen nu wel niet ten grondslag. Hooguit een baisse in mijn persoonlijke emotionele economie dan. Een ware depressie is het. Onvoorziene wendingen van de voorbije weken hebben mij tot deze vlucht gedwongen. Wat is er dan zoal fout gelopen? zul je je nu wel afvragen. Ook al ben ik je uitleg verschuldigd, ook al weet ik dat je elk detail, elk punt en elke komma zult willen weten, analyseren en nadien willen gebruiken om de noodzakelijkheid van mijn huidig gedrag te weerleggen, om me te overtuigen van de relatieve onbelangrijkheid van bepaalde gebeurtenissen. Toch kan niet alles worden uitgesproken, ook al niet omdat ik een beslissing heb genomen waarin ik niet wil worden tegengewerkt, ook door jou niet. Probeer gewoon te aanvaarden dat dit, hoe slecht ook, het beste is. Ik wil een tijdlang niemand tot last zijn. Wat vrij onmogelijk is, want natuurlijk zal ik sommigen tot last zijn door ze met vele vragen achter te laten, schuldgevoelens misschien ook. Maar als ik blijf zullen jij en Jef enzo me willen helpen mijn problemen op te lossen, en dan zal ik jullie nog veel meer tot last zijn. Ik beloof je op de hoogte te houden van mijn vlucht naar en door het wilde Westen en voor mezelf te zullen zorgen. Doe die ouwe knar van mijn vader de groeten en zeg hem dat alles betrekkelijk goed gaat. Langer dan twintig jaar blijf ik zeker niet weg.

 

Je Rudolf.

 

Nu twintig jaar later, stond hij er terug. Zijn moeder had hij nooit meer gezien. Behalve dan op haar begrafenis, maar dat zal haar wel zijn ontgaan. De aanblik van het huis was zeker niet bemoedigend. Hopelijk heeft het leven minder vat gehad op zijn vrouw. Als ze nu maar komt. Moedeloos door de gedachte aan wat hij boven zou aantreffen liep hij voorzichtig de trap op, die zich kreunend afvroeg wie er na al die jaren nog eens op bezoek kwam. Op de overloop leek het binnenvallend zonlicht door de dikte van het stof het aantal verstreken jaren te willen aangeven. Als jaarringen van een boom maar dan in millimeters hoogte uitgedrukt. De slaapkamer lag er nog net zo bij als toen ze waren vertrokken. Iets meer aangetast door de tijd, maar verder onaangeroerd. In de hoek lag nog een schoen als uitgeschopt in een bui van razernij. De beddenlakens waar ze het laatst in hadden geslapen lagen opgebold aan het voeteinde. Hij zou haar veel te vertellen hebben. Als hij maar de moed kon samenrapen. Twintig jaar niets, en dan plots een stortvloed aan woorden die de leegte die tussen hen zou gapen moest verbergen. Misschien zouden ze geen woord kunnen uitbrengen. Misschien zou hij haar niet meer kennen, herkennen wel, maar ze kon nu net zo goed een vreemde zijn, niets meer gemeen met wie zij toen was. Waarschijnlijk had het geen zin, alles reconstrueren vanaf zijn vlucht naar New-York. Een groot succes is die vlucht nooit geworden. Het eerste jaar in New-York was zijn meest luxueuze verblijfplaats kamer 245 van de YMCA, 5 West 63th Street. Een kamer van anderhalve meter breed met een bed, een TV en een bijbel. De badkamer was gemeenschappelijk en bevond zich twintig meter verder op de gang. Het meest was er te beleven beneden bij de cola-automaat en op het dak bij de schommel. Hij was zeker niet de enige die in de YMCA zijn vaste stek gevonden had. De kamer naast hem werd bewoond door Arnold, die er zijn volledige huisraad had binnengebracht, tot een fiets toe. Als Arnold de stad introk droeg die altijd een lederen draagtas met zich, met daarop de tekst: "I was a soldier in Vietnam, and I am Goddamn proud of it". Zijn verblijf in New-York zou hem minder goed doen dan gehoopt. Dat het nog erger kon ondervond hij later, in een hotel in de buurt van Times Square. Een majestueus gebouw, met een hal en trapzaal ter grootte van een voetbalveld, dat ooit de spiegeling moet zijn geweest van de uitstraling die een wereldstad als New-York heeft. Een eindeloze variëteit aan mensen, zeker niet de meest gefortuneerde, krioelden als mieren door elkaar. De lift had het reeds lang geleden laten afweten. De gespierde trap had zich al die jaren kranig weten houden en lachte alle bezoekers met een niet aflatende trots en sterkte toe. Zonder verpinken bleef die de te vele mensen dragen, nog steeds overtuigd van de grandeur van het gebouw waar hij deel vanuit maakte. Daartussen wrong hij zich een weg naar boven. Een grote kamer hadden ze hem gegeven. Voor minstens zes personen, met niemand te delen. De lakens dateerden vermoedelijk van de tijd dat de lift nog niet gedeprimeerd door de hoogbouw van het World Trade Center een vlucht naar de wolken ambieerde. En de Hudson rivier, die leek zich via zijn bad met dat World Trade Center te willen meten. Het stinkende sopje dat daarin stond zou hem de volgende dagen verbieden zich degelijk te wassen. Aan de kost komen in 'The Big Apple' bleek ook al veraf te staan van de op een zilveren blad aangedragen 'American Dream'. Weken waren gevuld met Up- en Downtown wandelen op zoek naar werk. Als latino rij je met een taxi en als Chinees run je een Delishop, maar een godvergeten Belg blijft een godvergeten Belg. Naar Jef schreef hij daarover regelmatig gezuiverde berichten, over de bedrijvigheid van de stad die in niets te vergelijken viel met Antwerpen. Over de uitdagingen die hem te beurt vielen, de moeilijkheden en de mogelijkheden. Ontdaan van elke negatieve noot gaven zijn brieven de indruk dat het elk moment zou gaan gebeuren, dat zijn leven nu wel eindelijk een nieuwe wending zou krijgen en hij het verleden achter zich zou laten.

Hij voelde zich niet alleen van haar, maar van het leven zelf verwijderd. Overgeleverd aan de goede wil van anderen was hij daar in New York. Nog meer dan een bedelaar, want die wist zich een weg te banen door de chaos. Die had zijn situatie in eigen handen en van zijn armoede een bedrijvigheid gemaakt. Iets waar iedere dag moest worden aan gewerkt. Hard gewerkt. Op diverse manieren, van het ledigen van vuilnisbakken tot het verzamelen van lege blikjes. Het was Big Business. Sommigen konden er zelfs hun creativiteit in kwijt. Zoals de 'Canman'. Op Colombus Avenue zat hij iedere dag, niet toevallig. Trouw wachtte de Canman de zakenlui op die de metro verlieten op de terugweg uit het Financial District. Met een glimlach die even wijd gaapte als de sneden die hij in de blikjes maakte, om ze te bewerken. De gekste dingen wist hij ervan te maken, zelfs een madonna met kind, die dan het geloof in Coca-Cola predikte. Vaak had de canman hem recht in de ogen gekeken met een dwingende blik. "Doe iets met je leven", moet hij hebben gedacht. "If you can make it here, you can make it anywhere".

 

Vanuit de slaapkamer keek hij nu door het raam, de achterbouwen die deze buurt zo lelijk maken overschouwend. Als een vlechtwerk lagen de daken van al die koterijen met elkaar verstrengeld. Het was niet anders dan toen. Met enige kwade wil kon je zo achteraan bij de buren binnenkijken. Al zou hij nu niet meer weten bij wie dat was. Velen waren wellicht verhuisd, naar een nieuw adres of naar hierboven. Uren kon hij vroeger zo naar buiten kijken, gadeslaan wat er zo allemaal gaande was in de buurt. Na enige tijd voelde hij dan haar ogen in zijn rug branden, ze vond het onbetamelijk, zijn gegluur. Veel was er vandaag niet te bekijken. Hij zette zich zachtjes neer op het bed, nam haar schoen en bleef er een tijd verstrooid naar kijken, als naar een medium dat beloofde een vorig leven opnieuw voor de geest te halen. Met die halfhoge hakken kon ze gracieus de kamer doorschrijden, alsof ze een patent had op elegantie. Bewust was het allemaal, en dat moest ook zo. Iedereen en alles bijtijds duidelijk maken dat zij de definitie was van schoonheid. En dat anderen maar beter begerig konden toekijken. Haar lichaam door haar midden van s naar z slaand. Er moest afstand worden gehouden.

Alles behoorde haar toe, nooit andersom, nooit eerder dan de dag dat ze te horen kreeg in verwachting te zijn. De gewilde dictator die haar leven zou gaan beheersen was eindelijk op komst. Het gevoel niet telkens te worden gediend maar nu ook te moeten dienen was haar dierbaar. Het gevoel voor iemand noodzakelijk te zijn zou haar gewillig maken. En hij die haar dat op komst zijnde kreng had geschonken, had het haar ook weer afgenomen. Het was een nul-operatie geworden, zoals zijn hele leven trouwens. Vergelijkbaar met het monopoliespel dat hij vroeger op winteravonden met zijn broer lag te spelen voor de haard. Nu eens was hij bezitter van de Nieuwstraat in Brussel en dan weer zat hij in de gevangenis, maar op geregelde tijdstippen moest er terug naar start worden gegaan.

De badkamer die net als de slaapkamer aan de achterzijde lag, was een ruïne. Vuile korsten afgebladderde verf lagen op de grond waar zij ooit met haar ranke benen tegen het wasbekken gedrukt had gestaan. Haar tanden poetsend met een haast van iemand die ook die dag weer de wereld zou veroveren, terwijl de zon goedkeurend neerviel op haar vaalwitte rug. Kijkend in de spiegel, om toe te zien of het verval nog niet was ingetreden. Of om zich verstomd af te vragen wat zij daar deed. Of het leven dan echt niet van plan was haar de voorkeursbehandeling te geven waar zij recht op had? Daar waar ze had staan pronken met haar buik. Draaiend op haar tenen, haar handen als steun. Frontaal en in profiel, kijkend hoeveel millimeter er die nacht was bijgekomen. Ze duwde hem dan vol trots en ongeduld vanuit haar heupen wat vooruit. Met zijn hand gleed hij langs het bekken dat nu ruw en gekerfd aanvoelde, op de spiegel lag een laag stof, die hem deed afzien van de gedachte te wachten tot zij plots uit het niets terug achter hem zou staan. Hij ging zelf even op zijn tenen staan, zijn buik zou nooit diezelfde gespannen verwachting uitstralen. Zijn buik zou nooit nog van iets verlost worden, hij was de drager van een leven en zou dat zijn tot het einde. Geen bol gespannen blinkend ding dat halsreikend uitkijkt naar een volgende fase, maar een opeenstapeling van lagen die de achterliggende periodes hadden geregistreerd.

 

Niets, niets had het hem gegeven en voor niets had hij geleefd. Al had hij dat veel eerder kunnen vermoeden, toch had hij zichzelf van het tegendeel proberen te overtuigen. Er moest wel een doel geweest zijn, maar telkens het dichterbij kwam ging het van hem lopen. Het was toen zo en het leek ook nu zo te zijn. Een traan gleed via de plooien in zijn wangen naar zijn bovenlip en gaf een zure smaak. Het huis kraakte evenveel als hij, en ze hadden beiden jarenlang leeggestaan. Wachtend op een nieuwe bewoner. Met het verbod om die binnen te laten, als die zich al zou aandienen.

 

Beste Rudolf,

 

Hier in Antwerpen schijnt de zon en dat doet ze voor iedereen. Het is me dan ook een raadsel wat jij daar miezerig loopt te wezen. Waarom jij je per se weer schuldig wilt voelen voor al het onheil dat zich in een mensenleven voordoet. Alsof je er plezier aan beleeft een leven van mislukkingen te leiden. Je vrouw was zwanger, en plots was ze dat niet meer. Big deal. Wat er precies is gebeurd weet ik niet en het gaat me ook niet aan, het interesseert me zelfs niet. Het mag nog vreselijk zijn wat er zich heeft voorgedaan, maar wat in godsnaam denk je te bereiken met aan de andere kant van de oceaan de zielepoot uit te hangen. Alsof je daarmee de situatie kunt redden, omdraaien of veranderen. Je ex heeft een nieuwe vriend, nieuw werk, een nieuw huis en dus een nieuw leven. Vermoedelijk denkt ze nog vaak aan jou en waarschijnlijk zal ze nooit vergeten wat er is gebeurd, maar dat ze nog enige wrok zou voelen tegenover jou, geloof ik niet. En wat ik zeker niet geloof is dat ze zich als een gehypnotiseerde idioot zou fixeren op die gemaakte afspraak om elkaar over twintig jaar terug te zien. Stom sentiment is dat, mijn beste vriend. Romantiek, maar geheel niet van deze wereld. Het enige wat je daarmee bereikt is aandacht, maar die gaat snel verslappen, het gaat zelfs vervelen. Het zou je veel meer sieren de gedane zaken achter je te laten en ondanks het leed dat het jouwe is geweest toch de moed te hebben om opnieuw iets van je leven te maken.

Je hebt reeds een doodgeboren kind en een moeder bij de pieren, als je wilt thuiskomen op een kerkhof blijf dan nog een tijdje ginder, maar indien je de mensen die je nauw aan het hart liggen nog wil terugzien kan je dat maar beter niet doen. Behalve je zelfmedelijden neemt niemand je iets kwalijk.

Vleiend zal dit briefje wel niet zijn, maar het is een welgemeende hart onder de riem en ik hoop je dan ook snel te mogen terugzien, en met een iets optimistischere blik dan waar je nu met je woorden en daden blijk van geeft.

 

Je beste vriend Jef.

 

Het was het laatste wat hij ooit van Jef had gehoord, nu ongeveer vijf jaar geleden. Zelf had hij ook nooit teruggeschreven, want er viel niet op af te dingen. Hij had volledig gelijk, zelf als hij schreef dat hij zich per se schuldig wilde voelen en daarom een leven van mislukkingen wilde leiden. Sterker dan zijn verlangen naar een onbekommerd leven was het.

 

Ontladen van verdere verwachtingen liep hij zo geruisloos mogelijk de trap terug af. Misschien was het nog goed zo, het huis voor een allerlaatste keer achterlaten en een punt zetten achter wat was geweest. Misschien moest hij maar voortmaken voor zijn vrouw toch nog zou komen binnenvallen.

Hij schopte nog wat post van voor de deur en opende een enveloppe die nog in de bus zat.

“Met droefenis melden wij u…”

Ze was hem weer eens voor geweest.

 

 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

Jan
3 nov. 2013 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket