Mary Lou

10 sep. 2015 · 1 keer gelezen · 0 keer geliket

 

 

Het bloed zit aan de binnenkant, op die muur die zelfs de ochtendzon verdragen blijft.

 

Perfect symmetrisch, was het gebouw. Zeven openingen aan de oostkant en zeven deuren die naar het westen zouden staren. Veertien zouden er komen, hokken voor verwende dieren, dacht ik ooit. Doch het gutste en grote spatten zitten er nu, tussen de tweede en de derde deuropening, tellende vanaf de zuidelijke gevel.

 

Ze beginnen gans onderaan en gaan zo omhoog, tot boven de blik van kinderen. Het rood is nu bruin en ziet diep in de porïen van het beton. Holle blokken grijs geen bakstenen en ook geen pannen. Golfplaten, Eternit ligt op de gordingen. De rest is als zo veel onafgewerkt gebleven, hamerslagen uitgesteld, niet allemaal.

 

Het is een open kot geworden voor een handjevol dolende kippen, met ook barbaries, de meeste heel chaotisch ingekleurd. Zwart. Wit. Knobbelig rood rond de ogen. Rust en evenwicht. Dat kende onze perelaar, die elke zomer weer zijn jefkes droeg, niets vermoedend, en tegen de stam stond eens per jaar de ladder, met een karkas, van een varken; Achiel was de man die altijd weer het slachten deed.

 

Diana. Ze kwam dat ene jaar wat koteletten halen en de vadergek, hij had haar kunnen overtuigen. Topless naast het zwijn, de tepels stijf vooruit.

Kunstfoto’s”, dat wist hij zeker, “rauwe schoonheid wordt weer vastgelegd”.

 

Moeder, good by heart, ze raspte. Nootmuskaat en snel, de dunne darmen moesten nog worden gespoeld, voor de braadworst terwijl ik wat in de emmer, door het rood had zitten roeren. Beuling ook. Die zouden we op donderdag al proeven, appelmoes erbij.

  

Diana zwaaide toen ze wegging, al het vlees strak in de broek, de koteletten in twee diepvrieszakjes. Moeder had de maand er netjes op vermeld. Enfin, volgende keer gewoon een keertje zonder varken, met een pasgeschoren poedel zonder kop. Niet dat ik zelf zoiets bedacht of dat ik glorieuze, glazende gleufportretten verzamelde.

Stoere praat, gewoon wat kutfoto’s die vader maar eens van haar nemen moest.

 

Maar niet op de poney! Dat was uitgesloten. Mary Lou dat was haar naam, Loulou het veulen dat ze kreeg. Loulou was stukken groter, vuisten hoger, Ome Willem en waarom? Een lumineus idee was er ontsproten, op een donkere nacht, uit het brein van mijn verwekker.

 

Die hengst, hij kon gewoon rusten, op zijn voorpoten staan toen hij erop gedreven was. Als een tank op stelten, de loop aan de onderkant, het doel te klein om kwaad te doen. Wat moest moest, ook later op de dag des onheils, toen moeder riep, dat ik niet helpen ging, dat er slachthuizen waren.

 

Mary Lou was kreupel, de gedachten van mijn verwekker, geheel bij hondenvoer, Achiel al vroeg ter plaatse en we trokken in de richting van het kot, van het grijze batiment zonder deuren.

 

Met de varkenshamer. Veel te klein, besefte Achiel, die goed wist dat ogen zelden zo lang tollen en wie ging er nu de sporen wissen?

Poriënbeton, fotografie, de kleefkracht van de beelden. 

 

Het was mij bijgebracht. Ik zie, ik hoor het vaak, door een deuropening, door een barst in een stille gevel, maar vraag me niet luidop te zeggen wat het is.

 

Het zijn die mokerslagen. Het zijn die doffe slagen. Het zijn die beelden, die niet sterven willen.

 

 

 

 

uit de reeks  'Roeland De Roover''

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

10 sep. 2015 · 1 keer gelezen · 0 keer geliket