de bus

LL Rigby
24 apr. 2016 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

De 26 was laat vandaag. Twintig minuten van het ene been op het andere. En wanneer de bus uiteindelijk arriveerde zat ze propvol, typisch. Na enig gewurm vond ik een plekje dat me voldoende stabiliteit bood, in de hoek tegenover de middendeur. Daar hield ik me rustig terwijl de andere mensen duwden en vochten om elke centimeter. Ik was gelukkig op mijn microruimte, tussen twee oudjes die uit hun mond stonken en die bij elk heen en weer geschuifel steen en been klaagden. Ik dankte de goden dat ik niet meteen een stoel had gevonden, de elementaire beleefdheid zou me immers algauw gedwongen hebben mijn zitje af te staan, waardoor ik alleen maar zou achterblijven met het verscheurende verlangen naar het reeds ervaren genot van het zitten.

Enkele haltes van geharrewar later vormden we uiteindelijk een clubje van vier daar in de hoek tegenover de middendeur. We hielden stand als de rechtmatige eigenaars van het verworven terrein: twee jongemannen, een tienermeisje en ik. We keken naar elkaar met ogen van erkenning en respect en steeds naar de anderen met een meewarige maar zelfvoldane blik. We genoten in stilte van onze superieure positie en waren niet zinnens onze privileges af te staan aan het eerste het beste oudje. (overigens was dat niet nodig want de anderen schenen niet in de gaten te hebben hoe comfortabel we daar wel stonden)

Mijn stilzwijgende observaties leidden me plots naar de rugzak van het meisje en ik zag dat de rits van het voorste zakje half open stond (je weet wel dat zakje waar je gemakkelijk je sleutels en portefeuille in kwijt kan maar dat doe je niet want iedereen weet dat je op die manier bestolen wordt). Ik twijfelde enkele ogenblikken of ik haar zou aanspreken – want ik spreek niet gemakkelijk een vreemde aan op de bus –, toch gaf ik haar uiteindelijk een zachte tik op de linkerschouder en zei “Zal ik je rits sluiten? Ze staat open” (Je moet weten dat het haar volstrekt onmogelijk was zelf haar rugzak te sluiten.) Eerst bekeek ze me met een wantrouwige en uit haar lood geslagen blik – typerend voor mensen die plots door een volslagen vreemde worden aangesproken – maar dan zei ze “Ja, ja, dank u… doe maar…” Ik sloot dus de rits en alles werd weer zoals het was: geduw en getrek, gezucht en wanhopige blikken rondom, wij de rust zelve, ieder aan zijn paal geschraagd.

Na een aantal minuten draaide het meisje zich met alle macht om, de paniek was op haar gezicht af te lezen. “Mijn portefeuille… mijn portefeuille zit daar in!” Ze wrong zich in een bocht en liet met veel moeite haar rugzak van haar schouder zakken en opende de rits. Van waar ik stond viel er geen portefeuille zien. Van waar zij stond blijkbaar ook niet. “Neeeeeeeeee…. !!!” klonk haar gesmoorde kreet, uitzinnig. Naïef als ik ben, zei ik haar “Rustig, het is vast niets, hij is er waarschijnlijk gewoon uitgevallen.” Maar in plaats van naar de grond te kijken, bleef ze mij stomweg aangapen en ging vervolgens verder “Nee, nee... ze hebben me bestolen… hier, nu net… het is op de bus gebeurd!”

Ze was zeker van haar stuk en ze had ongetwijfeld gelijk, maar ik bleef aandringen dat ze de grond zou afzoeken voor het geval dat. Er gingen seconden voorbij, ogenblikken van totale verbijstering in ons clubje van vier. In realiteit waren we slechts met drie beginnen te praten (het typische gesprek van “ach wat jammer”, “hoe erg voor je”, “ik vond het al vreemd dat je ritssluiting openstond, vandaar…” enzoverder.) De vierde stond daar maar, zonder een woord te zeggen. In het begin stond ik er helemaal niet bij stil, hij was waarschijnlijk verlegen en niet in de gewoonte in het openbaar gesprekken aan te knopen – net als ikzelf, uiteindelijk. Maar ergens halverwege de woorden en de blikken die we met z’n drieën uitwisselden, overviel me een vreemd gevoel dat me eens te meer bewust maakte van de aanwezigheid van de vierde. Zonder echt naar hem te kijken zag ik hem toch vanuit mijn ooghoek, hij bewoog niet.

Misschien was het meisje wel diegene die zich nog het minst van hem bewust was; op een bepaald moment stond haar blik op oneindig, alsof ze al bezig was het probleem verder op te lossen, daarbij elke gedachte over het hoe en waarom achter zich latend. Dan nam ze opeens haar telefoon uit haar zak, ze twijfelde duidelijk of ze nu niet of wel zou bellen, misschien naar haar moeder, mogelijk naar degene waarmee ze had afgesproken aan het einde van het bustraject. Ze besloot niet te bellen, nam haar rugzak stevig onder de arm en begon zich een weg naar voren te worstelen, richting buschauffeur. Ik kon moeilijk raden wat ze die precies te vertellen had, omdat ik ten zeerste twijfelde aan de invloed die de buschauffeur op het gebeurde zou kunnen hebben. Toch zag ik haar een lang gesprek met hem voeren, en van zodra hij het voertuig stilhield aan de volgende halte sprong het meisje van de bus.

En zo bleven we met drie achter in onze comfortabele hoek tegenover de middendeur, die ons plots lang niet meer zo comfortabel toescheen, en we dachten aan het gebeurde en voelden mee met het meisje. We waren ook dankbaar dat het deze keer ons niet was overkomen.

Ik zeg ‘we’ omdat ik eigenlijk niet wilde twijfelen aan de vierde, die nu zo plots de derde was geworden. Ik wilde mijn blik niet langs zijn broekszakken laten glijden, niet langs zijn te uitdrukkingsloos gezicht. Ik wilde niet denken aan wat ongetwijfeld de tweede aan het denken was.

Maar ik deed het wel.

Ik bedacht dat het op zijn minst vreemd was dat hij de enige was die geen woord had gesproken. Ik bedacht dat zijn hand precies ter hoogte van die ritssluiting was geweest gedurende de hele tijd dat we daar met ons vier quasi onbeweeglijk hadden gestaan (quasi). Ik dacht ook aan de tijd vóór we daar met vier waren beland, toen het meisje nog in de gang tussen het volk stond gedrukt, maar ik bedacht dat de mensen rondom haar toen allemaal oudjes waren geweest, afgezien van een Boliviaanse vrouw die druk bezig was met haar dochtertje. Ik dacht aan waarom ik niet kon zeggen tegen de derde “laat eens zien wat er in je zakken zit, voor het geval dat…”

Ik kon me niet van de twijfel bevrijden, uit pure elementaire beleefdheid, uit respect voor de vrijheid van het individu. Ik bedacht hoe vreemd het was dat iedereen onschuldig is zolang zijn schuld niet bewezen wordt. Er was immers een gemakkelijke manier om na te gaan of hij schuldig was of niet, hij zou de portefeuille nog bij zich hebben, zonder twijfel. Maar als zijn zakken leeg bleken te zijn, wat dan?

En toen bewoog hij zich. Hij verliet ons clubje, drukte op de bel, en enkele seconden later zagen we hem uitstappen. Ongetwíjfeld had hij dezelfde zure smaak in de mond als wij, ongetwíjfeld dacht hij na over hoe zoiets kon gebeuren in nauwelijks een ogenblik en zonder dat we het hadden gemerkt.

Maar misschien, heel misschien, was hij uitgestapt met een immens gevoel van overwinning, een glimlach van oor tot oor. Een inwendige glimlach in dat geval, want toen ik hem nakeek zag ik zijn immer uitdrukkingsloze gezicht in de verte verdwijnen.

Achter ons stopte nog een 26 – leeg.

 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

LL Rigby
24 apr. 2016 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket