een dag uit het leven van een dichter zonder muze

LL Rigby
24 apr. 2016 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

De klokken van de kerktoren verder op de heuvel slaan vier keer. Ik draai me nog een keer om en zucht. Gelaten knip ik het lampje boven mijn hoofd aan, waarom weet ik niet precies. Misschien dat, als ik naar het plafond, de gordijntjes, de spullen in mijn kamer kan kijken, ik dan wat afleiding krijg van het lawaai in mijn hoofd. Het is alsof er een feestje gaande is in mijn kop waarop ik niet ben uitgenodigd maar dat me desondanks wakker houdt. Muziek die vraagt om vertaald te worden op papier. De opzwepende tonen lonken me om de slapeloosheid om te zetten in creativiteit. Woorden. Halfzinnen. Een gedicht. Ik overweeg een kijkje te nemen op het feest en mijn notitieblok erbij te pakken. Maar ik merk dat ik geen zin heb om het toe te laten, wetend dat ik ervan zal genieten en dan van geen ophouden weet.

Kreunend hijs ik me recht en uit bed, richting wc. Terwijl ik langs de glazen achterdeur loop zie ik het schijnsel van de maan op de terrasstoelen in de tuin. Ik twijfel een seconde, maar grijp dan vastberaden de deurknop en stap op blote voeten de tuin in. De geur van oranjebloesem is overweldigend, de tuin ligt bezaaid met afgevallen witte blaadjes, wat de aanschijn ervan een sprookjesachtig waas verleent. Bleke blaadjes bedekken de bodem met bedeesde betovering… In de verte beukt de branding. Ik zuig de nachtlucht in die al een vleugje ochtend lijkt te bevatten. Minutenlang sta ik in het midden van de tuin, zonder mijn blik specifiek op iets te richten, zonder een wezenlijk scherpe gedachte. Ik zou ook gewoon op kunnen blijven en aan de dag beginnen, bedenk ik me. Hier wachten op het verkleuren van de lucht. Waarnemen hoe de geluiden schijnbaar ongemerkt veranderen. De nieuwe dag groeten. Ik moet er om lachen, want eigenlijk heb ik nog niet eens afscheid genomen van de vorige dag. Ik heb gisteren en morgen nog niet van elkaar gescheiden met ook maar een druppel slaap. Dat dan toch maar eerst even doen. Ik schuifel terug naar binnen, veeg nonchalant mijn voeten aan het tapijt en kruip weer onder de dekens.

 

Met een schok schiet ik wakker, een luid gebrom doet het plafond en de wanden trillen. Vroem vroem vrooeeemmmm. De zware motor van de buurman. Waarom hij dat ding steeds vijf minuten lang stationair laat draaien en daarbij regelmatig vol gas geeft is me een raadsel. Ik draai me om naar de wekker, zie dat het nauwelijks twintig over negen is en vloek luid.

‘Het is godverdomme zondag!’

In een impuls spring ik uit bed en ren de deur uit richting buren. Maar ik heb geen schoenen aangetrokken en het pad is modderig. Ik twijfel of ik er toch door zou lopen, maar dan moet ik zo meteen mijn voeten wassen voor ik weer in bed kan. Zucht. Nog terwijl ik met mezelf sta te overleggen zie ik de buurman zijn oprit afrijden op de motor. Hij ziet me niet staan en is al de hoek om voor ik kan zwaaien. Ik foeter in mezelf en heb plots zin om ergens tegen te schoppen. Tegen beter weten in ga ik naar binnen en kruip weer onder de dekens.

Gauw genoeg moet ik echter plassen en voel ik mijn maag knorrend om aandacht roepen. Ik ga plassen, trek een trui aan over mijn slaapkledij, wrijf mezelf in de ogen en ga de keuken in. Koffiezet aan, radio aan. Dit wordt weer een geweldige dag.

 

Ik voel me niet in staat om iets productiefs te doen, laat staan om rechtop te zitten. Gewapend met een volle koffiekan en een dvd leg ik me languit op de bank. Ergens ver weg op de achtergrond hoor ik de overblijfselen van het feestje in mijn hoofd en overweeg nogmaals om er een kijkje te gaan nemen, maar ik voel me totaal leeg, een vod. Geen heldere gedachten of zin in creatieve bezigheden. Zelfs de witte blaadjes in de tuin komen me nu idioot over. Grrr. TV aan, dvd in de lader, play. Mentale slaap in de vorm van hollywood trash. Laat me allemaal met rust.

Halverwege de film gaat de telefoon. Schoorvoetend sta ik op van de bank en zoek het kleinood tussen de rommel op de keukentafel. Frank. Ik laat de telefoon overgaan en wacht tot het geluid ophoudt. Ik neem de telefoon mee tot aan de bank zodat ik de volgende keer niet hoef op te staan. Alleen hoop ik van harte dat er niemand meer belt. En zeker Frank niet. Ik weet niet wat ik van hem moet denken en nog minder van wat er tussen ons is gebeurd. Nu is zeker niet het moment om daar over na te denken. Een korte biep geeft aan dat er een bericht is ingesproken op de voicemail. Ik negeer het en druk weer op play.

Na de film zit ik nog een half uur naar het zwarte scherm te staren zonder me te bewegen. Ik weet dat ik in actie zou moeten schieten, Lonneke komt straks en ik kan me zo niet aan haar vertonen. Lonneke mag dan mijn beste vriendin zijn, ze is ook zo’n meid die er altijd irritant goed uitziet, zodat ik er zelf als een lelijke slons tegen afsteek. Ik zou er haar bijna om gaan haten. Ze komt straks mijn camera ophalen, ik hoop dat ze niet te lang blijft, haar vrolijkheid zou kunnen verslensen onder de hoge druk van mijn depressie. Of erger nog, ze zou mij er mee kunnen aansteken.

 

Lonneke waait als gewoonlijk met vrolijke zwier mijn huis binnen, geeft me een zoen en een warme knuffel.

‘Gaat het wel met je?’, vraagt ze met een diepe frons.

‘Hm-hm. Hoezo?’, antwoord ik ontwijkend. Ik wil niet alweer het negatieve element zijn en zeggen dat ik me kut voel. Maar ik zou beter moeten weten, Lonneke kijkt dwars door me heen.

‘Het gaat niet, ik zie het aan je. Is er iets gebeurd?’

‘Ach Lon, ik heb gewoon slecht geslapen, dat is alles.’

‘Tja, romantische avontuurtjes brengen slapeloze nachten met zich mee, hè’, voegt ze er met een ondeugende knipoog aan toe.

éHeel grappig. Nee, ik heb alléén in bed geslapen vannacht. Nuja, in bed gelégen. Frank zie ik vanmiddag weer, er is een feestje bij Rob.’

‘Rob, dat is die van daar op de hoek, toch? Is het zijn verjaardag ofzo?’

‘Nee hij gaat een paar weken weg. Typisch hem, elke reden is goed genoeg voor nog een feestje.’

‘Om hoe laat moet je daar zijn?’

‘Euh, om vier uur geloof ik. Hoezo?’

‘O, tja, ik had gehoopt dat je me nog even zou willen helpen met die fotoshoot. En ik zou je computer ook nog even willen gebruiken daarna. De mijne doet weer raar.’

‘Natuurlijk, schat, geen probleem. Zeg maar wat ik moet doen’, zeg ik vrolijk, dankbaar om de aangeboden afleiding. Ik had me al afgevraagd hoe ik de dag weer zou doorkomen en waar ik de energie zou halen voor dat feestje. Na een paar flinke teugen Lonneke voel ik meteen weer de mogelijkheden van de dag door mijn aderen stromen.

 

Ze wil dat ik poseer voor haar foto’s maar ik hou de camera stevig in mijn handen geklemd. Ik ben dan misschien uit mijn slaapkleren geraakt – Lonneke is hoog bezoek voor de slonzen van deze wereld – maar voel me toch nog te verkreukeld om model te staan voor wat dan ook. Maar ook als fotograaf valt het me niet makkelijk, Lonneke is heel precies in wat ze wil en hangt het moeilijke model uit. Ik bijt op mijn tong, beseffend dat het niet haar buitensporige eisen zijn die me doen tandenknarsen, wel het slaapgebrek en het komende weerzien met Frank. Ik zet door en probeer me middels een portie gemaakte vrolijkheid ook werkelijk een beetje op te monteren.

Wanneer ik de volgeschoten memory card in de computer schuif merk ik dat het zijn effect heeft. Ik voel een acute aandrang tot dronkenschap en lichtzinnigheid. Het is inmiddels drie uur en ik stel Lonneke voor een aperitief met me te drinken. Ze weigert en zegt dat ze nog veel werk heeft met het organiseren van de beelden. Ik haal mijn schouders op, neem een fles witte wijn uit de koelkast en zoek de opener in de la. Net op dat moment biept de telefoon. Een bericht van Frank. Of ik zijn voicemail heb gehoord. Of hij alvast zal langs komen voor een aperitiefje?

Ik lieg dat ik nog werk heb met Lonneke, ik zie hem wel bij Rob om vier uur. Ik voel me nog niet klaar om mijn gevoelens onder ogen te zien. Onder invloed van een laagje alcohol gaat het vast beter. Lonneke zit te werken, ik drink en rook aan een fiks tempo. Voor een keer kan ik me niet laten afleiden door digitale impulsen, gezien Lonneke nu de computer, mijn bron van verslaving, bezigt. Ik observeer haar en laat mijn gedachten de vrije loop. Ze is zo geconcentreerd dat ze mijn gestaar niet opmerkt en ook mijn hersenen niet hoort kraken.

Ik daarentegen wel, de muziek wordt weer luider, flarden feestgedruis wakkeren een onderdrukte tinteling in mijn wezen aan. Ik denk terug aan de Bleke Blaadjes en laat mijn geest vrij rond dwarrelen langs beelden en rijmwoorden. Ik schrijf niks op omdat ik voel dat het maar losse flarden zijn, ik zeil om de essentie heen. Wanneer een beeld van Frank voor me opdoemt weet ik dat ik de kern daarin moet zoeken. Maar ik wil het niet en duw het visioen van me af. Mijn gedachten laten dat echter niet zomaar gebeuren en gaan de strijd aan.

Maar waarom dan niet? Waarom deze mooie romance niet als inspiratie laten dienen?

Omdat het geen romance is. Het is alleen seks tussen twee eenzame volwassenen.

Ach kom op, het is echt wel meer dan dat.

Nee. En zelfs als het dat was, er is geen plaats voor in mijn leven. En al zeker niet in het zijne. Volgende maand gaat hij terug naar zijn vrouw en kinderen in Duitsland.

Waarvan hij al tijden vervreemd is, dat weet je best.

Maar hij blijft niet hier, het is maar tijdelijk.

So what? Wil dat zeggen dat je niet oprecht mag genieten? Dat het in zichzelf niet waardevol kan zijn?

Hm.

Ik besef dat ik iets van mezelf vrij moet laten, ergens een deur op een kier moet zetten om dat genieten toe te laten. Ik weet dat het kan, maar ik weet ook wat er gebeurt als die deur steeds verder en verder gaat openstaan en alles zomaar binnen en buiten laat en de stroom van mijn wezen en het zijne daardoor op volle kracht laat vloeien.

Niet denken aan morgen, je leeft toch alleen vandaag?

Tja. Dat cliché is een waarheid als een koe, maar ook een zware last die ons altijd weer verplicht tot lichtheid. Hoe kan je verbinding aangaan en ze daarna weer zonder problemen doorsnijden? Ik begrijp dat het mogelijk is, maar het lijkt zo’n verspilde energie. Eerst vastmaken, dan weer doorknippen. Beter gewoon alles zo laten. Toch?

 

‘Waar zit jij in ’s hemelsnaam met je gedachten?’, zegt Lonneke met een schalkse lach om haar mond.

Ik ontwaak uit mijn gemijmer en zie dat ik het glas wijn in mid-lucht vasthoud en met mijn andere hand een sigaret boven de asbak laat zweven. Versteend in de tijd. Ik glimlach schaapachtig naar Lonneke maar antwoord niet.

‘Hoe laat is het eigenlijk?’

‘Vijf over vier.’

‘Shit, ik had er al moeten zijn.’

Een golf stress spoelt door mijn lichaam. Ik wil me nog even voor de spiegel opkalefateren, ik moet nog een fles wijn uitzoeken, ik moet mijn gedachten nog op een rijtje krijgen. Weten wat ik tegen Frank zal zeggen, hoe ik op hem zal reageren. Zucht. Ik besluit dat het kalf al verdronken is, helderheid van actie of gedachten zal er vandaag niet meer zijn. Dan de chaos maar omarmen en rustig nog een glaasje wijn drinken. Lonneke nipt mee van mijn glas, ze is even naast me op de bank komen zitten.

‘Niet teveel denken hè jij.’ Ze raadt alweer mijn inwendige kronkel. ‘Die Frank lijkt me een leuke kerel, sexy ook. Geniet er nu gewoon van. Je hebt het verdiend hoor.’

Ik kijk haar aan, geef haar een zoen als antwoord en lach haar breed toe. Ze heeft gelijk, natuurlijk heeft ze gelijk. Oké. Hop. Ik pak de eerste fles wijn die ik vind in de kast, trek mijn jas en mijn schoenen aan en vertrek richting Rob, met nog een knipoog naar Lonneke.

‘Niet te hard werken hoor! En als je weg gaat laat je de deur maar los.’

 

Het feest bij Rob blijkt een redelijk ingetogen vroegdiner te zijn. En ik die inmiddels zin heb in een portie uitbundigheid. Dan maar drinken en stiekem naar Frank kijken. We hebben elkaar begroet met een nette zoen op de wang, omdat niemand in het gezelschap van onze scharrel weet en we dat zo willen houden. Het zorgt voor een zekere spanning, die me aangenamer smaakt dan ik had verwacht. We gaan regelmatig samen een sigaret roken buiten en geven elkaar dan stiekem een zoen. Alsof we pubers zijn. Tussen het zoenen en de nicotinehalen door, probeert Frank met me te praten. Op zijn eigen, afstandelijke manier weliswaar. In halfzinnen. Zelf doe ik er, geheel tegen mijn natuur in, het zwijgen toe.

‘Ik heb je heel graag, weet je… als ik twintig jaar jonger zou zijn… Ik bedoel maar, ik vind je echt… Ik heb het echt fijn met jou…’

Ik ben dankbaar dat hij blijkbaar geen reactie verwacht, ik observeer hem in stilte. Hoe hij rondjes loopt terwijl hij praat. Hoe hij nooit naar me kijkt, alsof mijn aanwezigheid niet relevant is voor zijn boodschap. En dan zoent hij me weer en gaat naar binnen.

 

Ik had tijdens het aperitief een jointje gedraaid dat ik in mijn pakje sigaretten had gestopt. In plaats van uitbundigheid verlang ik ondertussen naar de gevreesde lichtheid. Het totale loslaten en deinen op de golven van de dag. De wijn helpt, maar ik ben ongeduldig en steek het jointje op. Verlangend neem ik diepe halen die ik wegspoel met grote slokken van de heerlijk frisse wijn. Rob komt het terras op en zegt dat het tijd is voor dessert. Hij snuift de geur van marihuana op en trekt een wenkbrauw omhoog, alsof hij wil zeggen ‘Jij? Dat had ik niet van je gedacht.’

Ik laat het dessert van kersentaart voor wat het is en bedien mezelf rijkelijk met meer wijn. De avond lijkt zich in slow motion voor mijn ogen verder te ontrollen. Alsof ik er geen deel aan heb, maar toch beter dan de andere aanwezigen begrijp wat er zich allemaal afspeelt onder het gelach en het geklets. Wat de werkelijke beweegredenen en onzekerheden zijn van eenieder. Rob die, smakelijk lachend om een idiote grap van Frank, vork na vork van de kersentaart naar binnen schuift. Een volle mond bij wijze van antwoord op nietszeggend gezwets. Eeuwig de gezellige gastheer, die Rob. Wat zou hij zonder de achtergrondmuziek van zijn lallende vrienden moeten? Eenzame cholesterolkaters beleven, keer op keer.

Mijn scherpheid van geest registreert de plots overdreven dronkenschap van Frank. Hij heeft een monoloog aangevat die maar weinig samenhang lijkt te hebben, maar waar hij zelf schijnbaar veel voldoening uit haalt. Ik zie de meewarige blikken van de toehoorders, het brave geknik terwijl ze hun gedachten stiekem andere oorden laten opdwalen. Die van hun eigen sores. Ik zit als versteend het tafereel gade te slaan, niemand lijkt zich te storen aan mijn observaties. Ik geniet van het onzichtbaar zijn en speur gezicht na gezicht af. Wanneer mijn blik op Frank valt kan ik een scheut medelijden niet onderdrukken.  Zelfs ik luister niet naar zijn verhalen. Ik heb ze dan ook al duizend maal gehoord. Dat is nu eenmaal wat Frank doet. Verhalen vertellen over zichzelf, over vroeger, over wat dan ook. Altijd met de blik op een plek ver achter je. Alsof hij het hier en nu wil bezweren en nog even op een afstand houden.

Ik besluit hem even met de neus op het huidige moment te drukken en sta abrupt op met de mededeling dat ik huiswaarts ga. Zondagavond, morgen weer vroeg op. Een platitude die nergens op slaat, ik hoef namelijk nergens voor op te staan en dat weten de aanwezigen ook. Maar ze gaan zo op hun eigen denkwerelden dat ze het graag voor waar aannemen. Frank lijkt uit zijn trance op te schrikken en vergeet meteen de draad van zijn verhaal.

Een beetje stuntelig komt hij recht uit zijn stoel en zegt: ‘Dan ga ik ook maar. Het was gezellig Rob, dank voor het eten!’

Ondanks de algehele dronkenschap vrees ik toch een beetje dat het iedereen meteen duidelijk is dat hij met mij mee naar huis gaat. Maar mijn geest schommelt net zo snel weer de andere kant op – leuk neveneffect van de drugs – en ik denk ‘Ach wat doet het ertoe’.

Ik voel een plotse aandrang om Frank weer in het hier en nu te krijgen middels een flinke portie mijzelf, naakt. De fantasie speelt zich echter enkel in mijn hoofd af en we lopen in stilte naar mijn huis. Frank komt binnen alsof hij thuis is en zijgt neer op de bank. Ik ga onmiddellijk de slaapkamer in en kleed me volledig uit.

Ik roep naar hem: ‘Ik ben naakt, ik kruip onder de dekens!’

Hij komt de slaapkamer in en stapt op het bed toe. Hij streelt mijn gezicht, drukt een zoen op mijn lippen en zegt: ‘Ik ga naar huis, dat is vast beter.’

Ik wil hem vastgrijpen en hem toeschreeuwen dat hij moet blijven, dat ik ontzettend naar hem verlang. Maar ik zeg niks en laat hem gaan. Ik voel dat ik hem eindelijk wil toelaten, de deur gaat op een kier. Of hij blijft of niet doet op zich niet ter zake. Er komt tocht door de kier en binnenkort zal ik willen weten wat er aan de andere kant van die deur zit. Dat hij nu gaat voelt haast als een overwinning. Ik kan hem laten gaan omdat ik nu weet wat hij al langer weet: hij komt weer terug en klopt zich desnoods suf op mijn deur. Wat zal hij verrast zijn te merken dat die al open staan, de volgende keer als hij komt.

De volgende keer… De gedachten tollen en galmen in mijn kop. Maar die is stoned en dus hoogst onbetrouwbaar. Waar dacht ik net aan? Hm. Ik geeuw en herinner me dat ik een flinke portie slaap in te halen heb. Ik draai me om naar de wekker en zie dat het nauwelijks tien uur is. Heerlijk, een extra lange nacht.

 

De komende uren zweef ik in een roes maar slaap niet echt. Om half twee is de roes uitgewerkt en ben ik klaarwakker. Het duurt even voor ik de geluiden op de achtergrond herken als het nog steeds lopende feestje in mijn kop. Ik klauter uit bed, rook een sigaret op de bank en pak mijn computer bij de hand. Niks notitieblok, niks aanmodderen. Het echte werk. Dansen tot ik erbij neerval.

 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

LL Rigby
24 apr. 2016 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket