De eerste.

9 mei 2016 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

 

De eerste.

 

De overwinnaar, de eerste, de beste, de gefortuneerde.

Zonder lauwerenkrans, zonder trofee, zonder oorkonde.

Wie zou ooit vermoeden dat ik had gemoord. Gemoord om te overleven.

Gemoord had, om … het leven.

We waren met zovelen. Tweehonderdvijftigduizend, of zo.

Waarom ik? Wat heb ik de wereld te bieden dat al die anderen het onderspit moesten delven?

Ik kijk naar mezelf in de spiegel. Niet meer van de jongste, geen genie, geen fotomodel. Niet eens fotogeniek. Wat heb ik tot op heden gepresteerd dat zo belangrijk is? Buiten op deze aardkloot rond lopen.

Ik keek naar een foto van twee lachende jonge kinderen die aan de muur hangt.

Mijn, of beter, onze kinderen. Ik en mijn man hebben er ook potentiële moordenaars van gemaakt.

 

Herinneringen aan een leven hiervoor overspoelden me.

In den beginne...

 Ja toen. Vertrokken al die anderen, soms met twee. Ze verdwenen in een stroom van bloed. Afgevoerd als rioolwater. Elke maand werd er gewikt, geschikt.  Wie zou de volgende zijn?

 Ik wisselde van gedachten met een lotgenoot.

 

‘Wat denk je? Wie gaat de uitverkorene worden?’

‘Geen idee. Eerlijk gezegd, ik zou het niet erg vinden.’

‘Wat erg vinden? Te vertrekken of te verdwijnen?’

‘Maakt me niet uit. Alles is beter dan zo opeengepakt te zitten. Ik wil eens iets anders zien, meemaken. Misschien win ik wel het groot lot?’

Ik lachte.

Een optimist! Zo hoor ik het graag.’

Een ander moeide zich in het gesprek:

Je hebt optimisten en doordouwers. Ik heb het meer voor de laatste soort. Doordouwers komen er uiteindelijk wel.’

Ik keek haar geringschattend aan.

‘Laat me gissen… jij bent er zo eentje.’

Ze knikte ernstig.

Ik laat me door niets van mijn doel brengen. Wat er voor gedaan moet worden, zal gebeuren.’

Ik haalde mijn wenkbrauwen op.

‘Zelfs moord?’

Als dat nodig is.’ antwoordde ze zelfzeker.

Jij niet?’' vroeg ze smalend.

Ik dacht even na.

Ik ben er het type niet voor. Denk ik,' zei ik onzeker.

Er ontstond plots beroering.  Een golf van opwinding trok door de groep.

Het is zover!’ riep iemand.

Er werd geduwd en getrokken om tot bij de opening te komen.

Een groot zwart gat doemde voor me op. Ik werd plotseling opgeslokt door het duister en voortgestuwd tot in een soepele tunnel.

Ik hield op met me voort te bewegen.

 De stilte en het totale duister werkten op mijn zenuwen.

Werd ik paranoïde of was ik werkelijk niet alleen? Mijn zenuwen tot het uiterste gespannen, de oren gespitst als een hond, wachtte ik. Daar was het! Als een natte dweil op parket schoof het dichterbij. De nachtmerrie klampte zich aan mij vast. Ik gilde en mijn belager begon te gieren van het lachen.

‘Coucou!’

‘Ik kende die stem…de doordouwster!’

‘De optimist!’ klonk het aan mijn zijde.

Ze stootte me opgewonden aan.

We hebben bezoek.’, fluisterde ze.

Nu al?’ vroeg ik verbaasd.

Nu al,'  herhaalde ze blij.

Met snelle bewegingen kwamen ze dichterbij, tot ze ons konden omringen, binnendringen en verdelen.

We eisten, we smeekten, we vochten voor een eigen onderkomen in de vlezige grot van het leven. Ze brachten ons naar de arena, waar we rivalen werden.

Ongenadig werden we aan elkaar geklonken in een hoekje zo groot als een kathedraal. We werden sterker tot de kathedraal onze gevangenis werd.

 

 Gelaten verdroeg ik de schimpscheuten, de nijdige porren en de hatelijke opmerkingen van mijn medegevangene.

Je wordt té vet!’ zei ze hatelijk.

Ik word niet vet. Ik ben voorbereid op de momenten van schaarste.’

Ze schaterde het uit.

Stomme trut! We zijn de belangrijkste spelers! Ze gaan ons écht niet verwaarlozen.’

Ze plaatste een voet in mijn maag die me de adem afsneed. Ik draaide haar verontwaardigd mijn rug toe.

 Ze had gelijk. Ik had moeite met bewegen. Het werd hoe langer hoe moeilijker om als eerste het voedsel te bemachtigen. Er volgde weer een ellenboogstoot. Ik voelde me stilaan als een bonte koe. Of erger nog, een levende boksbal. Vermoeid rolde ik me op en trachtte te slapen. Ze bleef schelden en stompen tot ze zelf te moe werd, veronderstelde ik.

 Met een zucht viel ik in slaap.

 

Ik droomde van een levende machine met armen als tentakels die me stilaan wurgde en voelde échte ademnood. Met een schok werd ik doodsbang wakker. De wurgende tentakels deden nog steeds hun werk. Ze had een lus rond mijn hals gedraaid en sleurde er als een gek aan.

Sterren kon ik niet zien, toch ging het heel firmament aan mijn gesloten ogen voorbij. Ik worstelde. Gebruikte mijn vetmassa en mijn laatste kracht om aan de lus te ontsnappen. Ze moest me uiteindelijk lossen.

Ik voelde aan mijn beurse keel.

‘Je bent gek!’' hijgde ik nog na.

IK?’  krijste ze. ‘Ik weet wel wat je van plan bent!’

‘Ik ben helemaal niets van plan, gek wijf. Wat bezielt jou?’

Ze kromp samen als een adder voor de aanval.

‘Je wilt me versmachten met je vet!’

Ik bleef mijn eerste reactie herhalen:

Je bent gek! Stapelgek!’

Razend ondernam ze een twee poging. Ze was vlug en glad als een aal.

Ik, enkel sterk. Sterk en doodsbang!

 Vanuit de allereerste gevormde cel kwam het oerinstinct naar boven. Overleven!

Met mijn vadsigheid duwde ik haar in een hoek en greep onze voedsel- lus vast met mijn mollige handen. Ik was te sterk, ze moest loslaten.

Koelbloedig wond ik de lus rond haar hals en begon te trekken. Het was zij of mij!

Kaïn en Abel, helemaal opnieuw.

Ze keek me met grote bange ogen aan… tot ze braken.

Mijn daad bleef niet onopgemerkt. Rumoer en felle lichten zetten onze gevangenis in lichterlaaie. Ruw werd ik uit de moederschoot bevrijd die ons al die tijd het leven schonk.

 Nog zwak van de strijd jammerde ik krachteloos tegen mijn beulen die me zo ruw behandelden. Mijn adem stokte en toch bleef de mishandeling voortduren. Ze ranselden me verder tot ik begon te krijsen. Ik kon terug ademen. IK had gewonnen! En toch voelde het aan als een enorm verlies.

‘Het spijt me.’, prevelde ik in gedachten.

Het speet me echt! Ik had graag een zus gehad.

 

Mijn gedachten keerden terug naar het nu en glimlachte naar de foto aan de muur. Daar hing de reden van mijn bestaan. Misschien zijn mijn twee dochters net als Barnabas, goede moordenaars?

Survival of the fittest. Nature finds a way, of puur geluk…

Wie zal het zeggen waarom de ene cel overleeft en de andere niet?

In alle bescheidenheid. Ik voel me bevoorrecht.

 Zijn er nog anderen die mijn mening delen?

Vermoedelijk wel, maar waarom houden ze niet op elkaar te bevechten?

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

9 mei 2016 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket