Lezen

Mijn seksverslaving is de schuld van mijn grootmoeder

   Oma loopt door de moestuin die meneer Wanders onkruidvrij heeft gemaakt. Er is niemand anders te bespeuren. Ze roept mij bij zich. Ik sta wat verder naast de schommel die heen en weer slingert onder de grote eik. Ik heb een vlieger opgelaten en wacht op de juiste windvlaag. Eén vinger hou ik in de lucht. Om de richting te bepalen. Op de tippen van mijn tenen raak ik tot aan de wolken die zo laag hangen dat ze op een verdwaalde mistbank lijken die zich van uur heeft vergist, zich nestelt in de restanten van de dauw die aan de hibiscus is blijven kleven.  Oma roept mij nogmaals. Mijn naam klinkt hypnotiserend met een langgerekte ‘pfff’, uitgesproken zoals alleen zij dat kan telkens wanneer ze zegt dat er honderd pfennig in één mark gaan.    ‘Pfff. Pfff.’    Alleen zij kan de intonatie van een slangenbezweerder zonder gebit het best benaderen, haar stembanden ertoe aanzetten mijn gedachten binnen te dringen. Als een rattenvanger mij hersenloos lam te leggen, gewillig te kneden en alle nieuwe onschuldige gedachten uit te wissen alsof er nooit sprake is geweest van eerdere, vergiftigde hersenspinsels.    Wanneer ik bij de serre, waarin tomaten en komkommers vrij spel hebben, halt hou, lijken er uren te zijn verstreken. Ik draai mij om en staar naar de lucht achter mij. In het ijle niets. Mijn vlieger is verdwenen. Ik voel mij misselijk worden. Braak het blauwe bessensap, dat ik tijdens het vieruurtje bij het stuk vers gebakken stuk appelcake heb gedronken, uit. Mijn mond brandt, het speeksel heeft zich met het gegiste goedje gemengd en is zo zurig dat het glazuur van mijn voorste tanden ruw aanvoelt. Ik adem in en draai mij terug om. Oma komt vanachter de mesthoop vandaan. Ze heeft het rieten mandje met de aardappelschillen tussen haar voorschoot en buik geklemd en legt haar hand op mijn schouder. Ze kijkt over de velden die aan de moestuin grenzen en overgaan in een groen sparrenwoud.    Ze zegt dat het ons geheimpje is, dat niemand dit hoeft te weten. Ik zwijg, tel ondertussen maïskolven die op barsten staan. Het zijn er opmerkelijk meer dan vorig jaar. Misschien kan ik met oma morgen als vieruurtje popcorn maken? Geen zoute, maar die met suiker want die hebben een helende werking, brengen rust in mijn hoofd.    ‘Ooit zal je het begrijpen,’ gaat ze verder. Ik knik en pink een traan weg. Ik wil haar vragen of ik een nieuwe vlieger krijg, maar blijf zwijgen als vermoord. De velden zullen mij vannacht in slaap zingen. Zachtjes zoals het melodietje dat ik vanmorgen van een Duitse kinderserie heb opgepikt en nu als een oorworm aan mijn gemoed vreet.    In de waan dat dit alles een spel is, ga ik op mijn rug liggen en maak, zoals ik dat doe wanneer het gesneeuwd heeft, met weidse arm- en beenbewegingen een modderengel in de omgewoelde aarde naast de prinsessenbonen. Tussen de aardbeien kan het voorlopig niet meer, nu oma ze in weckpotten in de kelder heeft gestockeerd. Ik sluit mijn ogen en zie opnieuw maïskolven. Ik tel, tot ik er honderd heb. Dat moet volstaan om morgen popcorn mee te maken.

Sascha Beernaert
29 1

Fantoomkater

Naast zijn matras op de houten vloer word ik wakker met mijn ziel in de vorm van een zwart kleed opgetrokken tot onder mijn oksels. Voorzichtig adem ik de kamerlucht in door mijn neus om poolshoogte te nemen van mijn toestand.  Geen kater, wel een leegte op die plaats. Een fantoomkater, bedenk ik. Het brengt me naar de bodem van een zwembad zonder water.  Langs de trap naar beneden komt mijn droom terug.  Ik was in een miniatuurhuisje geweest, de verf aan de muren was donkergroen en bladerde af rond de miniatuurramen. Zelf moet ik een miniatuur van mezelf geweest zijn. Net zoals Vicky Pollard en haar dochter die op het tuinmuurtje zaten achteraan met een miniatuurijsje. Als ik vroeg waarom ze zo naar me lachten zei Vicky dat ik het me allemaal heb ingebeeld. Toen moet ik wakker geworden zijn. Daar ligt hij, in foetushouding, in zijn groene zetel met een hand onder zijn hoofd en zijn andere hand tussen zijn benen. Zijn boxershort die al honderd jaar te lang gedragen was deed me in gedachten google-searchen naar de herkomst van het woord. Aan de spanning in zijn armen zag ik dat hij niet dood kon zijn.  In zijn keukenkasten zoek ik naar persoonlijkheid. En ik durf het me alleen met mijn kop in de kast af te vragen, of ik het me zou kunnen hebben ingebeeld.  In een wijnglas van gisteravond laat ik water lopen uit zijn kraan. Het water dat zonder gêne stroomt herinnert me aan de seks die we gisteravond hadden. Nog voor ik er van drink duw ik het glas zacht tegen mijn mond. Zijn kussen zal ik nooit vergeten. Het glas voelt als zijn lul. Hij had niets anders dan lief voor me geweest. Vastberaden, dynamisch en keihard lief. Een beer in het wild, in eigen nest.  Ik ga even bij hem zitten, maar het lijkt hem alleen nog dieper in slaap te wiegen. Ik voel aan de volle koffietas naast hem op de grond terwijl ik mijn ogen op zijn gezicht hou. Warmer dan mijn vingers. Misschien zit hij in een miniatuurhuisje met miniatuursletjes uit één van zijn miniatuurpornofilmpjes.  Zijn kat wil naar buiten. Ik trek zijn hoodie aan en ik ga mee. In zijn tuinhuis zoek ik naar de sigaretten die hij voor zijn vrouw had verstopt. Ik vind ze direct in zijn alaambak, maar geen aansteker. Ik rook niet, maar had wel eens willen proeven van zijn vrouw te zijn.  Door het vierengedeelde raam van het tuinhuis bewaak ik met mijn wakkere ogen hoe hij zoekt naar zijn bewustzijn. Op zo’n afstand van alles en achter glas heb ik me altijd veilig gevoeld. Ik teken een levensgrote smiley in de condens op het glasraam. Was ik maar boven gebleven, en was hij maar bij me komen liggen. En deden we alles maar nog eens opnieuw. Hij zit nu rechtop en staart in zijn koffie.  Het begint te sneeuwen tussen ons. Er zijn nog sigaretten voor een hele dag en bij de tuinkaarsen vind ik lucifers. Ik blijf hier tot hij me vindt. Misschien was ik maar zijn verbeelding.     

Fanny Wildemeersch
43 2

Een verhaal over marginaliteit, verval & herval

  Jan was de dagen alweer vergeten waar hij stuiptrekkend over de vloer wriemelde in een hagelwitte rivierlange gangspartelend . naar zijn kamerdeur de enige deur in het gesticht met een papier PAL in het midden van het deuroppervlak geplakteen simpel blad met als simpele functie dat hij de ingang van zijn kamermakkelijker zou terug vindenwat er op het papier stond speelde totaal geen rol het ging om het papier & voornamelijk dat zijn voordeurin zijn nieuwe tijdelijke woonstin zijn tweede verblijfzich dus onderscheidde van de andere patiënten hun gevangeniseen wit licht in de vorm van een A4  Oh Jan de ellenlange dagende tijden van bedwelming de zinvolle zinsverbijsteringhet platliggen onder atypische antipsychotica & robuuste bijzondere benzo’s overleven op ingedikte melk soep die altijd hetzelfde smaakt& ongezoete pudding suiker is te pijnlijkdoet zijn kapotgeknarste kiezen kletteren& zelfs in het zottenkotkan je de dag van vandaagniet bij de tandarts terecht   Hij was de dagen al vergeten waar hij zichzelf vervloekte voor de zoveelste verslaving & voornamelijkom van die verslaving af te geraken Jan is chronisch terminaal verslaafd Hij was de dagen al vergeten waar hij een halve eeuw oud werd op dezelfde afkickafdeling hij was de dagen al vergeten waar hij nog goed at goed fastfood atvadsige vetzakkerij buchtvan ketens met epilepsietriggerende logo's & interieurde glimmende goudgele bogen Mcdo spek voor zijn bekJan is een McBro& natuurlijk de gouwe ouwe Quick Jan is ook een echte Vlaming  Hij was de dagen al vergeten dat de heroïnewaas wegtrok & hij weer kon vertellen over de gouden jaren negentig de hoogdagen van The Stone Roses het vergeten one hit wonder van die tijd I wanna be adoredI wanna be kapotgesmoordFool’s gold Jan’s a fool and old Hij was de dagen al vergeten waar hij het positieve inzag van zijn job als dokwerker roken als een turkkon er ten allen tijde ge ontmoet wel ne man of vier vijf dagelijks& er valt goedkoop handel te drijven zowel de legale als de illegale middelen alleen collega Timmekedaar had hij het niet zo meete nuchterletterlijk& figuurlijk Jan was de dagen al vergeten van minispinnetjes die vliegensvlug krioelden over zijn ganse bovenlijf  de flitsende schaduwen die hem achtervolgde in de gemeenschappelijke garage& die vreemde Marrokaanse verslaafde die zich verstopte in de koffer van de kanariegele bakkersautoa junk in the trunk Jan was de dagen alweer vergetenvan leven rondom kromme verroeste lepels & kapotte naaldende bunsenbrander die het te vaak niet deed& aluminiumfolie voor rond zijn vingers te draaiende lelijke luster in de living van zijn dode omamet centimeterdik ducktape er rond gewikkeldJan had niet zo graag camera’s in zijn lichtvoorzieningen  - wat deed de brandweer daar ook alweer toen ? - Jan was de dagen al vergeten waarin hij niet zat vastgeroest in vervelend cynismemaar in zijn bloednuchtere wereld lag dat dichtbij vervelend realisme Jan was de dagen alweer vergeten dat hij terug zijn eigen moeder herkende zij herkent hem nu al lang niet meervoor de zoveelste keer  Jan was weer te druk bezig met andere dingen zoekend achter datgene wat het snelste geeft sloffend & slenterendlangs de bouwbevallige bruingebladerde appartementsblokken aan den Beerschot het kiel de uitgeholde kies in het smoelwerk van Antwerpen de nagel aan burgemeester Bartje zijn doodskist & paljas Van Grieken zijn golden ticket het kiel met zieldie plek aan de randstadwaar de schimmel op het gemiddelde badkamerplafond meer leeft als de gehele buurt bij elkaar die plekwaar de doordeweekse inwoner nog in nihilisme gelooft & waar gentrificatie nooit in de mond zal genomen worden maar eenieder die het waagtzal het weten  Hier minachten ze den Tourist want die man is van de Seefhoek & hoe kunt ge in vredesnaam zo teren op de miserie van een ander Sukkeleir ! alleen het kiel is real Hier in deze broeihaard voor de verworpenen der aardeis het kaffee op de hoek de trekpleister voor allerhande leven hiërogliefen die graag praten over den tijd van toen ‘Kaffee bodemloos’een zweterig zuiphol voor discussies over GSM gebruik Julliette gaf er eens een saflet aan Antoinettewant ze had haar angst weer teveel gevet op het internet kletterende gesprekken over non-binaire mensen & wokers                      – wat dat ook mag wezen - heen en weer gaand breinverkeer over al die mottige buitenlanders die ons land komen inpikken één bruisende boel van betweterigheidhet spel staat er nog & het leeft er nog maar hier verstaat men onder leven liefst zo snel mogelijk het huidige moment vergeten & het gemekker oh het gejank van de gemiddelde klantover hun verdriet doordrenkt met drank hier in dit kruipkotgroot hol zijn de oudste stukken meubilairde mensen die er de krukken warm houden oud & antiekauthentiekhun mentaliteit geurt ouder als dat de gemiddelde mens leven kanboerkesglazen bifiweusten oplosroycosoep & Oxo de Pitjesbak de beeldbuis de sigarettenbakken op den toog echtheid is hier belangrijker als beleefdheid hier weet men wat men wilt & wat men niet wilt hier hebben de mensen een mening die teltJan tussen de Jannen met de pettenhier kleuren de straten vijtig tinten grijs & vijftig tinten spierwit hier loopt geen Marokkaan , neger of tsjoef uit Borgerroco rond & diegene die er dan toch rondlopen zijn even halfdood als Jan in zijn ontwennigsperioden van weleer even diep even ver weg even ver van alles vandaan de blikken bier in de kant de zakken weed op het speelplein de gebroken spiegels in de brievenbus & paars veel te veel paars  Jan is geen vrijdenkend man & al die getikte geitenwollensokkendragende yogasnuivers mogen naar Deurne-Noord  Jan is geen ecologisch levend man maar heel zijn woonst ligt bomvol brol stinkend afval gerolde sigarettenpeuken & het geurt er naar ammoniak & penetrante putlucht Jan leeft op zijn eigen manier in een containerwoning desondanks zijn afschuw voor groen Hij had het weer veel te druk met staren naar het plafond in het scheve & schrijnende appartement dat hij had geërfd van grootmoederlief smack daar moest hij het tegenwoordig weer van hebben smack de coke die je kan roken daar diende je niet voor te prikken & na jaren kon hij zelfs niet meer in zijn voeten prikkenJan kent er al effe iets van een Junk in hart & nieren een Junk in menselijk verval een held in escapisme een held in herval oh zijn eeuwig junkieverdriet ! Jan nam de dingen terug zoals ze altijd al waren geweest Jan was het weeral maar eens niet verleerd 

Schrikkentist
11 0

Veldboeket

Vrijdag 10 november, 3u47, toonde het schermpje van de digitale alarmklok. Helena lag klaarwakker en met wijd open ogen in bed. Een luid gebonk had haar gewekt. Net nu Thomas op zakenreis was en ze voor het eerst een nachtje alleen sliep in hun nieuwe huis.  Ze vloekte stilletjes. Een beveiligingssysteem hadden ze overwogen maar uiteindelijk toch niet geïnstalleerd wegens te duur. Ze hadden zich immers al laten verleiden door een luxueuze sofa met bijhorend eikenhouten salontafeltje. Misschien was het de investering toch waard geweest? Nu lag ze daar. Alleen. Angstig was ze niet, eerder ongerust.  Zou er iemand beneden zijn? Zou een inbreker er met de mooie designsofa en het tafeltje vandoor zijn?  Ze overwoog vanuit bed de politie te bellen. Helena, doe niet zo kinderachtig, waarschijnlijk is het gewoon Rémy die van de kast is gesprongen. Zo sprak ze zichzelf moed in en besloot te gaan kijken.  Voorzichtig gleed ze vanonder het warme dekbed in haar pantoffels, griste haar badjas van het haakje aan de slaapkamerdeur en baande zich een weg naar de trap. Trede per trede sloop ze naar beneden, zorgvuldig de plekken vermijdend waar het hout zou kraken. Rémy, haar geliefde grijze Chartreux, lag vredig te ronken in zijn mand. Hij was het dus niet geweest. Vanop de laatste traptrede keek ze rond. In de ruime living met open keuken was niets of niemand te bespeuren. Alle meubels stonden ook nog keurig op hun plaats. Had ze gedroomd, zich het geluid gewoon ingebeeld? Ze voelde een koude windvlaag en rilde. Nu werd ze wel bang.                                                                                                                                        Plots zag ze dat de schuifdeur naar de tuin op een kier stond, net breed genoeg om de nachtelijke bries binnen te laten. Dat had ze zich alvast niet ingebeeld. Gauw trok ze de deur in het slot. Ze keek nog een keer rond in het lege huis. De maan zorgde voor juist voldoende licht om te zien dat alles rustig was.  Helena liep naar de keuken, vulde een glas met kraantjeswater en besloot terug naar bed te gaan. Vermoedelijk had Thomas de schuifdeur niet goed gesloten na zijn laatste sigaret. Ze voelde zich nu eerder geërgerd en best wel kwaad. Haar nachtrust verstoord voor niets voor zo’n prul. Ik geef Thomas onder zijn voeten als hij thuiskomt.   Na een halfuurtje woelen en draaien, viel ze uiteindelijk terug in slaap. Pas toen ze de volgende ochtend nog half slapend beneden kwam om koffie te zetten, merkte ze de enorme vaas met prachtig boeket veldbloemen op in het midden van de salontafel. Had die er vannacht ook gestaan? Plots hoorde zachte muziek. Your Song van Elton John. Hun liedje. Was dit wat ze dacht dat het was? Ineens voelde ze beweging achter zich. Twee sterke armen namen haar stevig vast. Ze draaide haar hoofd en zag het gezicht van haar lieve Thomas. "Ja, ja, ja !!!" Helena riep het nog voor Thomas iets kon vragen of zeggen. Hij lachte breed. Zijn nachtelijke plannetje was dan toch gelukt.

Melanieke
1 0

Over tijd

Het is begin november. Ik wacht al weken op een pakketje, zo moeilijk is dat toch niet. De bezorging is niet van een hoog gehalte maar zit wel dringend op het pakketje verlegen. Het kost me zelfs een vrije dag want ik zou deze zaterdag werken. Ik heb er speciaal een vrije dag voor genomen. Gelukkig kon ik met iemand ruilen op het werk. Vandaag moet het pakje bezorgd worden en wacht rustig af. Buiten is het guur en windkracht acht staat op het menu. Het is eigenlijk geen weer voor de postbode om een pakje te komen brengen. De eerste regendruppels melden zich op mijn raam van de woonkamer. Mijn schoenen staan voor de kachel om te drogen. Ik kijk voortdurend op mijn horloge. Rond deze tijd komt altijd de postbode langs. Is de man soms wat verlaat of heeft een ander zijn dienst overgenomen? Met mijn benen op de tafel geniet ik van de kruidnootjes die volop in de winkels liggen. Plotseling hoor ik de deurbel als ik in mijn luie stoel zit en ren naar de voordeur. Door het raam van de voordeur zie ik een mijter en een staf! Sinterklaas komt hoogst persoonlijk mijn pakje brengen. De zon breekt spontaan door. Niet veel later staat de hele straat voor mijn deur om een glimp op te vangen van de Sint. Joelende kinderen willen allemaal op de foto met Sinterklaas. Wat een happening in de straat. Het lijkt wel of ik de loterij heb gewonnen. Alleen voor een pakketje wat te laat is bezorgd. De Sint kijkt mij aan met zijn volgroeide baard en een plak snor. Ik sta oog in oog met de Goedheiligman. Sinterklaas ziet er moe uit en mompelt wat. Ik zeg tegen de beste man: ‘Het is toch nog geen Sinterklaas.’ De Goedheiligman antwoordt met een zware stem: ‘Het is een kwestie van tijd.’ Zonder gêne en ongevraagd gooit de Sint een handvol pepernoten naar binnen. Buiten voor mijn deur hinnikt voortdurend het oervervelende paard Ozosnel. Geef mij het paard Amerigo maar, de oude rot. Amerigo en de Goedheiligman waren een onafscheidelijk duo op de daken waar ze samen de vreemdste capriolen uithaalden. Sinterklaas overhandigt mij het veel te laat bezorgde postpakket. Zelfs het pakketje is verpakt in sinterklaaspapier. Het wordt van kwaad tot erger. Tot slot deel ik aan de Sint nog een sneer uit: ‘Pepernoten in de schappen in augustus is ook zo overdreven.’

Jan Sluimer
30 0

De stand van de middenstand part II

Karolien hoorde het slot klikken. Ze probeerde nog een spurt tot de deur maar haar vermoeide benen sneden haar de adem af. Gespannen keek ze rond zich heen. Omgeven door karkassen zakte de moed haar in de schoenen. Een koelcel openen van binnenuit kan niet. Er was niemand meer in de winkel of het atelier en thuis wachtte niemand. Haar ouders zouden haar op termijn wel beginnen missen, daar was ze zeker van en sowieso: als de beenhouwerij morgen niet opengaat en de eerste klanten, altijd dezelfde klanten, voor een gesloten rolluik staan zal er alarm geslagen worden. Allemaal te laat natuurlijk. Tegen die tijd zou de kou die zich als een sluipmoordenaar rondom haar manifesteerde haar helemaal hebben ingepalmd. Zoals een zeeman een zeemansgraf krijgt zo krijg ik ook wat me toekomt met deze mindere tijding, dacht Karolien. Omdat ze de koude voelde dacht ze onwillekeurig aan ijsberen. Ze dacht, beroepsmisvorming, in één moeite door wat er met een ijsbeer te doen viel. Zou ze er paté van kunnen maken? Ijsberenpaté. Heerlijk op een toastje tijdens de feestdagen. Ze moest lachen bij die gedachte. Ijsberenpaté verkoopt niet, daar was ze zeker van. Geef het kind een naam en het verkoopt, zei haar vader steeds. Haar pa was ook een beenhouwer geweest, een spekslager feitelijk. Zij was enig kind, het lag voor de hand dat zij de zaak over zou nemen en zo gebeurde ook. Na haar opleiding in Maria Spermalie te Brugge begon ze te werken bij vader. Stiekem droomde ze van een traiteurzaak maar daar kon volgens hem geen sprake van zijn. Niemand zat te wachten op steeds dezelfde, veel te zoute en anderszins weinig smaakvolle schoteltjes. De magnetron was een hype die dra over zou zijn. Traiteurs hadden geen toekomst. Wel mocht ze een nieuwe naam voor de slagerij bedenken. ‘Het gewassen varkentje’, doopte ze haar eigen zaak. Ze vond het jammer de iedereen in de buurt toch bij Versluys bleef zeggen. Haar vader, Erik Versluys, had destijds geen moeite gedaan om een originele naam te bedenken. Ze zag haar adem wolken. Ze stelde zich voor dat ze een schoorsteen was. De gedachte alleen al maakte dat ze het iets warmer had. Een schoorsteen in een voor het overige volledig bevroren omgeving hoe zou die zich voelen? Eenzaam waarschijnlijk. Karolien was ook eenzaam, ze gaf het voor het eerst toe. Niet enkel nu. Al een hele tijd. Tussen mes en vlees zit weinig menselijke warmte weet Karolien. Ze was graag bemind geweest door een man. Een sterke kerel die haar zacht op het bed legt en met zijn liefdesdolk haar vurige onderwereld ontsteekt. Terwijl ze zich een beeld probeerde te vormen van hoe die man er uit zou moeten zien, wreef ze over het karkas van een varken. Alles aan dat karkas was stijf. Stijf en hard. Ze wilde iets hard. Ze wilde iets hard in haar. Diep in haar, wilde ze. Dieper en dieperen sneller en sneller. Ze hijgde, ze krijste als een gnoe. Bij de laatste slag blies ze haar laatste adem uit, met wat rest van het ooit fiere dier nog in haar.

Thomas De Mulder
10 0

De Vergissing

De Vergissing.  Onder een koepel van felle sterren dwaal ik eenzaam door de mistige omgeving van het kerkhof. Vroeger zouden mijn ledematen vloeibaar aanvoelen van angst maar nu kan ik enkel aan haar denken. Het gif dat in mijn aderen stroomt is moordzuchtig. Een hels verlangen dat mijn honger, of laat ik het beter uitdrukken, mijn dorst nooit zal stillen. Haar blik van pure walging toen ik mijn duivelse aard bekend maakte, deed mijn naïeve hoop in duizenden stukjes vallen. De gedachte om haar kinderwens in te ruilen voor het eeuwige leven brak niet alleen haar hart maar had de reflectie van onze tweeling-zielen vernietigd. De vloek van de bekendmaking. Wie de gift niet in ontvangst wilde nemen om welke reden dan ook zou verdrinken in de dood. Ik vocht nog tegen mijn bloeddorstige drang maar mijn scherpe tanden doken in haar vlees. Het warme bloed gutste in mijn keel. De pure, engelachtige smaak van haar bloed overstemde de marteling van afwijzing en haar afschuwelijk gekrijs. Op mijn koude knieën smeekte ik nadien dat ze ook van mijn bloed zou drinken maar met haar laatste kracht op haar lippen spuwde ze de met bloed doordrenkte fluimen in mijn gezicht. Toen kwam het besef. Ik had hetzelfde moeten doen tegenover mijn maker. Met zijn transparante ogen en zijn diepe warme stem had hij me verlokt. De openbaringen van de mensheid, het ontdekken van nieuwe eeuwen, het eeuwige leven en de gave om tussen nachtelijke wolken te duiken en weer op te stijgen hadden me verblind voor de wens van mijn dierbaarste ziel. Nu zit ik opgescheept tot het einde der tijden met de maker die me enkel kennis kan schenken. Maar geen liefde. Nochtans had hij me onder het deken van de nacht gewaarschuwd. Niet alle zielen kunnen door het venster van de voordelen kijken. Een uil krast terwijl mijn glazige tranen op haar grafsteen breken. De fysieke pijn die ik daar bij voel, stelt niets voor tegenover mijn versplinterde ziel. In films huilen vampiers bloed of zijn ze niet in staat om te wenen maar de werkelijkheid toont onvoorstelbare waarheden. Sommige van onze krachten bezitten wel een logica want we zijn verwant met vleermuizen. Net als hen bezitten we een sonarsysteem waardoor we bliksemsnel kunnen reageren. En qua geuren, ruiken we meestal de stank van wat dan ook maar dan vertienvoudigd. De heerlijke geuren zoals die van de witte rozen die voor haar grafzerk in het bleke maanlicht schitteren, kan ik niet meer waarnemen. Enkel bloed kan mijn reukorgaan nog op een etherische wijze prikkelen. Ik ben nu een van de schepsels die de heerschappij deelt van de nacht met mijn soortgenoten. Vaarwel mijn lieve Sigrid.     

Mainscript
0 0

Life is pain au chocolat

Ik nam een kartonnen doos en sneed met een breekmesje de zijkant eraf. Met een zwarte alcoholstift blokletterde ik PARIS op het afgesneden stuk. Ik twijfelde of ik een hartje als puntje op de i zou zetten, maar bedacht dat het niet noodzakelijkerwijs mijn kansen op een lift zou vergroten en besloot om het niet te doen.  Het was een typisch herfstige novemberdag waarop je zonder op je horloge te kijken niet kon weten of het ochtend, avond of gewoon pal op de middag was. De afgevallen bladeren en de modder opgespat van tussen de straatstenen vormden een massa als papier-maché waarin de afdrukken van mijn voetzolen nog tot de volgende stortbui zichtbaar zouden blijven. Ik stapte naar de oprit van de autostrade. Ik had niets meer bij dan de kleren aan mijn lijf, de muts op mijn hoofd en een rugzak met een enkele propere slip en een toilettas met onbeduidende inhoud. Natuurlijk was er ook het kartonnen bord. Parijs, oftewel het New York van Europa, de stad die nooit slaapt en waar al je dromen uitkomen. De oprit was een haakse bocht naar rechts met aan de rechterkant ervan een parkje met niet meer dan wat gras en op regelmatige afstand van elkaar wat bomen. Er was geen speeltuig of een bank waardoor het vooral werd gebruikt als hondenwei en als het binnenste van een spiraal leek te worden opgevreten door de bocht die het hele lapje groen omsloot. Onder een boom vatte ik post, het bord voor mijn borstkas gedrukt alsof ik een statement wilde maken. Een auto vertraagde. Ik zag in de rode Ford Fiësta een man en een vrouw naar elkaar kijken. De vrouw schudde haar hoofd alsof het een teken was om te acceleren en weg waren ze. De man had er niet onaardig uitgezien. En ik net iets te veel wat de vrouw betrof. Een monovolume stopte. Vader, moeder en op de achterbank twee dreumesen van een jaar of vier. Uit de luidsprekers klonken de jankende stemmetjes van K3. Papa draaide aan de volumeknop, terwijl mama het woord nam. Ze konden me meenemen tot in Rijsel. Met een half oog op de kleuters, bedankte ik vriendelijk. Het teleurstellende oooh vanop de achterbank werd door het opgaande raampje gesmoord. Een grote, zwarte Range Rover parkeerde zich gezwind voor mijn neus. Het passagiersraam ging naar beneden en half leunend over de middenconsole een lichaam, een arm die de deur van binnenuit al voor me opende. Met mijn rugzak op mijn schoot ging ik aarzelend op de lederen fauteuil zitten. Het leek of de rugleuning me omarmde en mijn dijbenen werden gestreeld door het zitvlak. Ik keek opzij, recht in zijn ogen. Een brede glimlach die zijn tanden ontblootte, begroette me. "Parijs?" vroeg hij terwijl de richtingaanwijzer knipperde en hij al bezig was in te voegen. Ik knikte in de bocht van de oprit.  Hij zou die maand nog zevenenvijftig worden, wou niet veel kwijt over zijn relatiestatus - die zonder trouwring beslist een situationship was - en had een job waar hij wel een uur over had verteld maar waarvan ik de eigenlijke inhoud niet echt begreep. Hij moest ervoor in Parijs zijn en het was waarschijnlijk goed betaald.  Zijn huid was gaaf en gebruind, hij was kalend en had zijn baard netjes getrimd. Hij droeg een zwarte, klassieke merinowollen trui met daaronder een netjes gestreken wit linnen hemd en een beige chino. Zijn handen rustten relaxed op het stuur. Hij vertelde over zijn eerste huwelijk, zijn vorige relaties, zijn kinderen, zijn werk en vroeg mij helemaal niets. Ik was er en luisterde. Ik knikte, zuchtte mee en stemde in. Na een uur of twee zei ik dat ik moest plassen. Hij stopte bij een tankstation en terwijl ik op het toilet zat, kocht hij twee chocoladebroodjes die we in de auto opaten. Ik gooide het papieren zakje in de vuilbak en we reden verder. Het begon te regenen en de ruitenwissers zwiepten heen en weer op de enorme voorruit. Ik viel in slaap. Toen ik wakker werd, stonden we stil. Het regende intussen zo hard dat ik niets zag behalve het water dat met gulpen over de ruiten stroomde. "Ik wou je niet wakker maken," zei hij, "maar het is onverantwoord om verder te rijden." Om zijn woorden kracht bij te zetten, legde hij zijn hand op mijn been. Ik keek van de hand, naar zijn gezicht en weer terug. Hij glimlachte bijna verontschuldigend en ik kon niet anders dan zijn gebaar bevestigen door ook mijn hand op zijn been te leggen. In een zwarte Range Rover, op een parkeerstrook ergens tussen Antwerpen en Parijs, zaten we met gekruiste armen minutenlang naast elkaar. Ik weet niet meer wie het eerst bewoog. Het doet er ook niet toe. Zijn hand bewoog naar de rand van mijn jeans terwijl de mijne zijn kruis omklemde. Met een enkele beweging haalde hij de knoop uit het knoopsgat en trok hij de rits omlaag. Mijn schaamhaar kwam in een klein toefje vanonder het elastiek van mijn slip. Hij boog zijn bovenlichaam over de middenconsole en terwijl hij zachtjes in het vrijgekomen vlees beet, schoof hij via een hendel mijn stoel traag naar achteren. Met de hiel van mijn ene voet ontdeed ik mijn andere voet van een schoen, ik stak mijn bekken omhoog en duwde mijn jeans en slip omlaag. Hij keek op en ik knikte. Met zijn tong tussen wijs- en middenvinger befte hij me ritmisch klaar. Terwijl mijn onderbuik nog naklopte, stapte hij uit en niet veel later zat hij doornat op zijn knieën voor me. Ik legde mijn voeten op het dashboard en met een druk op een knop voelde ik mijn bovenlichaam onderuit en tegelijk naar beneden zakken. Gulzig kwam hij bij me binnen. Zijn hardheid klopte in mijn binnenste. Bij elke stoot kreunde hij zacht. "Ik ga komen," fluisterde hij in mijn oor. Schokkend, met gesloten ogen en rechte schouders kwam hij klaar. De stortbui was over. Hij ritste zijn gulp dicht en ging terug achter het stuur zitten. Een klein uur later reden we langs de Seine. Ter hoogte van de Eiffeltoren zette hij zich aan de kant, boog hij over me en opende de deur. Ik griste mijn rugzak nog vanonder de passagiersstoel voor hij even gezwind vertrok als hij gekomen was. Zijn roman werd een bestseller. Wist ik dat hij ook schreef en dat dit schamele kortverhaal verbleekt tegen zijn relaas. Ach, eigenlijk is seks met geen woorden te beschrijven. Ook de zijne niet.

Véronique Scheyvaerts
17 0

boekenfestijn

Soms moet je meanderen. Soms wil je niets, en wordt net daardoor alles mogelijk. Is vrije wil niet helemaal niets willen?In elk geval, je voeten brachten je naar het boekenfestijn. Een naam dat even hoogstaand klinkt als terug opgewarmde frieten.Natuurlijk kwam ik je het liefst tegen in een andere keten (liefst van al geen keten), maar zo is het tegenwoordig. Je dreef als het ware tussen de commerciële boeken. Marvel stage four. Je wachtte nietsbeseffend op de vonk.De vonk dat de cilinders in je hoofd op en neer deed bewegen.  Ik stelde een vraag, je zei niets. En ja, je antwoordde me op automatische piloot, net als je voetstappen bestuurd werden door een joystick. Maar tegelijk bracht het je geest terug naar je lichaam.Ik stelde een vraag. Je zei niets.Ik ging verder. Je stond stil. Je werd wakker. Hier begon je film. Vandaag was de eerste bladzijde uit je dagboek. Ineens was je een lichaam. Jij was helemaal jij. Ik daarentegen glipte langs een wolk menopauze en zocht een boek van een Japanse schrijver. Hij was heel populair. Hoewel hij volgens mij maar één verhaal schreef, schreef hij vele boeken. Misschien was dat het leven, bedacht ik. Eén ding goed kunnen, het duizend maal herhalen.Misschien is kunst wel een slaaplied, en iedereen heeft dezelfde droom. En deze ideeën spookten door jouw hoofd;- Hoe zou de eerste mens die besefte dat de aarde rond was zich voelen?- Wat als al die tijd verkwist op pornosites zou gebruikt worden voor het schrijven van liefdesbrieven?- En dan, wat is een relatie?Zou je bij jezelf in de auto willen zitten? Wat is eigenlijk een vreemde anders dan een familie die je nooit hebt gehad. Is religie niet een oude vorm van ordehandhaving? Een allesomvattende wetboek dat een fantastisch wezen creëert in de geest van de mens? Je stond er ettelijke minuten, want zulke gedachten hebben tijd nodig.Ik keek je nog smalend aan. Ik wist niet eens zeker wat het betekende, maar ik dacht het. Dat ik smalend naar je keek.Jij keek naar de uitgang. Je moest weg uit die boekenwinkel. Je was uit-ge-meandert. Jij was veranderd.

Stelselmatig
8 0

Ik zal blijven dansen in het donker.

De maan glundert aan de hemel in haar volheid. Het is koud. Het is stil. Alleen het knisperen van het vuur is hoorbaar. Duizend ogen staren naar me. Daar sta ik in het licht van de maan, de duisternis in geprezen. Mijn gezicht getekend door de marteling die ik doorstaan heb. Bloed en angstzweet druipt van mijn gezicht. Ik word gedragen naar de offersplek. In elkaar gezonken raakt mijn naakte lichaam het natte gras. Mijn vrouwelijkheid geschonden, misvormd en toegetakeld. Ik word omgeven door een menigte. Ik hoor ze fluisteren met angst in hun stem "Het is zij, het is zij die de nacht lief heeft, zij die danst in het donker." Niemand durft me aan te kijken. Mijn ogen blauw, doordrenkt van tranen kijken wanhopig rond. Jullie zijn mijn buren, vrienden,…. Er is niets anders te zien dan bange mensen in schapenkleding. Uitgeput kijk ik mijn lot toe terwijl mijn lichaam trilt en schokt van angst. De warme zoete geur van het brandende vuur bereikt mijn hart met tederheid. Ik word herinnerd aan alle vuren die ik mocht ontsteken. Ik word herinnerd aan mijn kracht. Ik duw mezelf recht op mijn gehavende benen. Met mijn armen wijd opengesperd roep ik de menigte toe: "Ik ben het, ik ben Daisy, zij die met het donker danst!" Geschrokken roept de menigte me toe: “Het is je laatste optreden heks!” “Wat is je laatste wens?” wordt me gevraagd van de man in het zwart. Hij die meer donker in zich heeft dan ik ooit zou kunnen bevatten. Hij die mijn kleding van me afscheurde en mijn lichaam tekende als dat van een heks. “Ik stap zelf in het vuur,” zeg ik. Er is veel geroezemoes in de menigte: "ze zal ons vervloeken, ze is gek, ...". Ik stap mijn lot tegemoet. Bij elke stap voel ik de natte aarde onder mij, ik huil tranen van vele. Ik wandel het vuur in en roep mijn laatste woorden: “Ik ben Daisy, zij die danst met het donker, zij die de godin van de nacht is. Zij die heks word genoemd.”  De man in het zwart zegt lachend tegen me: “Je bent niet sterk genoeg om het vuur te trotseren!” Ik kijk in de ogen van degene die rond me staan en roep hen toe: “Ik ben niet sterk genoeg om het vuur te trotseren. IK BEN HET VUUR!! Ik zal jullie blijven achtervolgen, in dromen zal ik bij jullie zijn. Ik zal huilend aanwezig zijn, iedereen zal me horen tot het einde der tijden.” In het midden van het brandstapel vermengd mijn lichaam zich met de zoete geur van hout. Ik roep, ik schreeuw! Voor al die voor me gingen en al die na me zullen komen. Ik roep, ik schreeuw! Ik ben de stem van velen. Mijn stoffelijke resten worden meegenomen op de grote wind. Ze zal generaties reizen tot mijn verhaal in eerbied wordt verteld.  Ik ben de godin van de nacht.  Ik zal blijven dansen in het donker

Daisy
0 1

morgen later

     Er is een onmogelijkheid. Weids van zicht, smal in gebaar, het is soms hoe een zijden handschoen in kaarsvet ligt. Of, ze ziet het overal, in dit gebonden moment van iets onbegrijpelijks ligt alles aan iets als aan een banket van niets dringt zich dieper aan haar in dan wat ze bekijkt.    Hoe daar, kwam die kleurrijke knikker terecht in die ijsemmer, hoe hier, die dofzwarte jurk blinkend van gemorste champagne en welke hand tekende die perfect krijten cirkel, dat O’ken waaruit alles gemikt werd?    Wie werd zo dronken dat oude spelletjes werden bovengehaald, om de pijn in de knie die niet langer hinkelen kan te voelen, wie wilde zo graag van bekeken jong beleefd jong maken, wie is de onbeleefdste gast dat zij hem binnenliet.    Er is een onmogelijkheid. Nu het voorbij is en krampachtig puin de eigen plek probeert te herinneren, van voor ze het zover liet komen.    Er is een onmogelijkheid, hoe klein moet hij wel niet geweest zijn, om er aantrekkelijk genoeg uit te zien en zich door de spionkop in de deur een weg naar binnen te slijmen.    Welk sentiment veegde de pionnen van het bord dat er geen dobbelstenen meer aan te pas kwamen, was het dat ze ervoor al zat, in de sofa, zoals ze er nu in zit, in de sofa, hand die nog denkt een ijsgekoeld glas vast te houden.    Uren van niet te plooien elleboog, uren van tintelend, slapende benen onder zich in getrokken, uren van hoe lang valt wat dan ook nog te koesteren en dan, het ochtendgloren en de herhaling van precies diezelfde vraag.       Er is een onmogelijkheid. In het groter groeien in de gang, en geen oog vullen. Een lift voelen wachten, op hem, al het neergaan van de trappen niet genomen. Brandblusser onder laag stof. Een rode schouder van niemand wil erop vertrouwen.   Hij ziet de ongebonden veters van een déjà vu, sluipend door het tapijt, een korenveld op zoek naar randen vol klaprozen. Ooit had hij door zijn knieën gebogen en het herstel in ontvangst genomen. Nu laat hij ongeduldige vingerafdrukken achter op een besmeurd chromen pijl, gelijkvloers is al te laag voor al het beneden dat hij is. Vademen diep te kijken in zijn hooghoed. Een extra split in zijn pandjesjas. Niemand aan de balie die hem vraagt hoe het was.   Hij had er toch extra voor betaald. Zeker van de uitkomst, zeker van het sentiment, het was helemaal niet als weddenschap bedoeld en indien zo begrepen, dan waarom niet voor gemakkelijk geld op post gebleven, hij weet het niet.   Een enorme glazen gevel staart hem aan, wazige bollen ter waarschuwing, loop niet dwars door me heen. De security guard die thans tegen hem opbotst.    Er is een onmogelijkheid. In de holte van een hal, en kunst zo groot en breed tegen de muren uitgesmeerd, dat elk beoogd ontzag wegkrimpt in het groene licht van Dienstuitgang.    Er is een onmogelijkheid, hoe groot moet zij wel niet geweest zijn, om er aantrekkelijk genoeg uit te zien en zich zonder de kamer te verlaten in heel zijn wereld plaats te vinden.   Welk grondplan dat ze nooit betrad drukte alles blauw en hem, een wit lijntje erin dat niet weet welke kluis het vormgeeft of wat erin te stoppen.    Hij staat op straat, benen die nog denken dat ze terug naar binnen kunnen, voeten die uit schoenen stappen en hard beton dat wil weten hoe vlees voelt, wanneer de dauw geen aanknopingspunt vindt.    Uren van antwoorden gesmoord, uren van op weg naar huis weet hij niet waar gebleven, uren en nog haalt het ochtendgloren er geen woord bij dat nog weet wie eigenlijk wat wil zeggen.   Er is een onmogelijkheid die straalt. Licht dat vergeet bij de zon te halen. Maan die zich van kreupele lantaarnpaal vergist. Weg die terugkomt, wagens in een file.        

Bas Tuurder
12 0

Brooddronken, deel 2, hoofdstuk 10

10   Kwart voor vier. Gepiep. Het alarm. In de kamer naast die van hem. Jimmy drukt zijn hoofdkussen tegen zijn oren. Het onvermijdelijk gedreun op de geplaagde balken van het huis, met linoleum er over, komt dichter.  ‘Werk aan de winkel!’ roept Reginald, vanuit de deuropening. ‘Ge kunt zien dat ge binnen vijf minuten beneden staat, of ’t zal uwen besten niet zijn!’ De zware stappen klinken weer verder. De trap krijgt de volle laag. De accordeondeur gaat open en wordt heel hard dichtgegooid, zodat het huis er van davert. Alsof het huis zelf ook schrik heeft van Reginald of de gevolgen voor Jimmy als hij niet spoorslags beneden is. Het is donker in de overloop. Jimmy knipt het licht aan en wrijft zich de slapers uit de ogen. Hij strompelt naar beneden. Voetje voor voetje gaat hij richting de trap. Zijn arm zoekt de leuning. Als hij van de trap zou donderen, denkt Reginald vast dat hij het met opzet heeft gedaan en krijgt hij er nog een pak rammel bovenop. Zijn hoofd draait. Zou hij dan toch niet beter eens nippen van het flesje… Neen, denkt hij, hij wordt niet zijn vader. Hij is niet zijn vader. Hij is halverwege de trap wanneer de accordeondeur openvliegt. ‘Is het tegen uw kloten misschien, lamzak?’ vraagt Reginald. ‘Toen ik uw leeftijd had hé, zat ik in Brussel rond dat uur al brieven te sorteren.’ Jimmy gaapt. ‘Ja, met een stuk in uw kloten petanque spelen, zeker.’ ‘Niet te arrogant hé, manneke!’ ‘Ge weet geeneens wat arrogant zijn betekent,’ zegt Jimmy, ‘ge gebruikt het gewoon omdat het stoer klinkt en op agressief gelijkt.’ Reginald geeft Jimmy een klap tegen het achterhoofd. ‘Hoor ik u nog? En wast u. Ge stinkt.’ Een kattenwasje later zit Jimmy aan de ontbijttafel. Het hele gebeuren is een identieke herhaling van wat zich op 24 december, zijn eerste werkdag, afspeelde. De fles cognac die soldaat wordt gemaakt. Het doosje Caprice des Dieux. Dáár zit de verandering, denkt Jimmy, het stuk kaas is iets kleiner dan maandag. Misschien is het zelfs een ander, dat al zo verminderd is. Reginald ademt Caprice des Dieux, als het geen whisky of Camelsigaretten zijn. Het lijkt alsof maandag zo veraf is, en het is nog maar drie dagen geleden, denkt Jimmy. De tafel wankelt terwijl brooddozen worden aangesleept om gevuld te worden. Jimmy slaat een elastiek rond zijn oude brooddoos van Petit Beukelaer, die hij nog heeft van toen hij nog naar school ging – wat waren die jaren zoet – maar die ook zijn beste tijd heeft gehad. ‘Moet ge geen teugsje hebben?’ vraagt Reginald terwijl hij met de fles zwaait. Jimmy denkt dat als hij ook een dronkaard zou worden, hij het perfect met zijn vader zou kunnen vinden. Met z’n tweetjes zich in de vernieling drinken. Wat een feest, denkt hij. ‘Neen.’ ‘…’ Reginald vult nog twee glaasjes die hij achterover kapt. Daarna is zijn heupfles aan de beurt. ‘Tegen de delirium,’ zegt hij, terwijl hij de kurk op de fles duwt. ‘Kom, we zijn weg. Morgen staan we vijf minuten eerder op, treuzelaar.’ Ze staan allebei recht. Een nieuw ritueel ontvouwt zich. Eéntje dat zich nog vaak zal herhalen, zolang Reginald werkt. En vast na zijn pensioen ook nog, omdat hij er plezier in schept de dromen en verlangens van zijn zoon te vertrappelen. Jimmy wandelt naar de kaai, waar hij zijn fiets heeft gesloten. Hij staat er nog. Hij opent het slot en slaat zijn been over het zadel. De pijn, die voorheen sluimerde, steekt de kop op. De tocht naar het postkantoor wordt aangevat. Wanneer het tweetal door de Jakob Van Arteveldestraat rijdt, richting de Groeningekouter, zijn er al, of nog, mensen op de baan. Jongelui, niet ouder dan éénentwintig jaar, die rotzooien en tegen de bomen in het park pissen. ‘Hey, facteur!’ roept één van hen, ‘moet ge werken, dé?’ Het groepje vindt het dolkomisch, alsof ze denken de grap van de eeuw uitgevonden te hebben. ‘Bende lamzakken,’ zegt Reginald op nauwelijks hoorbare toon, ‘in mijnen tijd, het zou geen waar geweest zijn. Studenten, luiszakken. Om op te spuwen.’ ‘Billy is ook student, pa,’ zegt Jimmy. ‘Juist daarmee. Ik ben blij dat ik één van mijn zonen heb kunnen redden van een leven vol… lamzakkerij.’ Het duo komt aan bij het postkantoor. De grote metalen schuifpoort gaat opzij voor de twee mannen en verbergt zich langs de zijmuur van de garage. De fietsen worden in de kleine onoverdekte parkeerplaats achtergelaten. Reginald wandelt naar Jimmy’s vervangpostfiets. Hij trekt een paar keer aan de rem. ‘Ge gaat wel een beetje bendiger mogen zijn met uw frings,’ zegt hij, ‘anders gaat ge niet toekomen met uw toelage, ne keer dat ge uw eigen velo hebt.’ ‘Hoe weet gij dat? Heeft Bruno weer niet kunnen zwijgen?’ Reginald draait zich naar Jimmy. ‘Het is heel simpel. Als ge meerdere keren per maand door uw fringkabel zit, gaat ge mogen bijleggen. Iedere maand krijgen we een toelage voor herstel van onze fietsen. En als ge bendig zijt op uw fiets, dan hebt ge er aan over. Anders moogt ge bijleggen.’ De twee Sabbes gaan het kleine trapje omhoog naar de lift, die weer buiten dienst is. ‘Godverdomme, hé,’ zegt Reginald terwijl hij de liftdeur op een vuistslag trakteert, ‘die klotelift is er weer aan. Bende. Dan gaan we maar met de trap moeten, hé, godverdomme.’ Ze vatten de lange tocht naar de postmannenzaal die op de tweede verdieping ligt, aan. Wanneer ze op de eerste verdieping aankomen, passeert Louis van de nachtsortering, met een pan van een gereputeerd merk in de hand. Overduidelijk verdonkeremaand. ‘Maken die hier nu al eiers gereed ook, in de nacht?’ vraagt Jimmy. ‘Neen. Hoogstwaarschijnlijk is dat een pan uit een pak die geweigerd werd. Maar als ge verstand hebt, schoolmeesterke, houdt ge uw bakkes daarover. De nacht, dat is één blok en als ge die gasten begint te kloten, gaat ge mogen véél keer naar andere casiers hun post brengen en die van u ophalen. Want ze gaan alles verkeerd steken, als ge gaat gaan janken tegen den inspecteur, die daar toch al garantie van weet.’ ‘Maar dat is toch diefstal?’ zegt Jimmy, terwijl ze de trap naar de tweede verdieping nemen. ‘En dan. Denkt ge dat ik nog nooit eens de regels heb overtreden?’ antwoordt Reginald, ‘vergeet niet dat ge eigenlijk niet moogt gokken als ge bij De Post werkt.’ ‘Ooit schrijf ik hier een boek over,’ zegt Jimmy en hij duwt de deur van de postmannenzaal open. De rook prikt in zijn ogen. Dit went nooit. ‘Ooit,’ zegt Reginald, ‘gaat gij een vaste ronde hebben. En gaat ge vast benoemd zijn. Maar zet dat boek maar uit uw kop, schoolmeesterke.’ Hij gaat naar zijn werkpost, Jimmy naar die van dienst 18. Daar aangekomen, legt Jimmy zijn brooddoos op het tafelblad. ‘Gaat ge eens uw stuitendoos elders leggen,’ zegt Bruno, die net alle werkposten heeft geleegd, ‘goeiemorgen.’ ‘Goeiemorgen.’ Jimmy neemt een pakje brieven in de hand. Bruno staat aan de kant, kijkend hoe Jimmy te werk gaat. ‘Is het vandaag niet uw feestdag?’ zegt Bruno. ‘Neen, ik verjaar op Kerstdag.’ ‘Ja, neen, ge hebt hem dus niet vits?’ Jimmy kijkt niet meer, zijn ogen gefocust op het raster voor hem. Het gaat hem steeds beter af en meer en meer poststukken vinden in één keer de weg naar het juiste gat, al is the proof of the pudding nog steeds in the eating en wordt de kwaliteit van de voorbereiding afgetoetst aan de lengte van de postronde. Hoe meer omrijden en hoe langer op baan, hoe slechter de voorbereiding. ‘Neen, Bruno, ik heb hem niet vits.’ Bruno lacht. ‘Den achtentwintigsten is ’t onnozel kinderkesdag hé,’ zegt hij. ‘Dat zou grappig zijn, Bruno, mochten we vandaag den achtentwintigsten zijn. We zijn vandaag den zevenentwintigsten.’ Bruno gaat naar de muur het dichtst van de werkpost, waar een wulpse, naakte dame zich rond de decembermaand kronkelt. ‘Ah ja. Tiens,’ zegt hij. Door de grote ramen die qua hoogte de volledige postmannenzaal beslaan, maakt het ochtendgloren zijn intrede. Het is de luwte tussen twee feestdagen door, quasi net in het midden doorsneden op 27 december, met Kerstavond achter zich en Oudjaar voor zich, ontwaakt de stad in een ritme van pseudo-normaliteit. De late beslissers wat eindjaarinkopen betreft, zij het nu eten of cadeautjes, liggen nog in hun bed, maar de leverancier van het hotel recht tegenover het postkantoor bezet de hele baan met zijn vrachtwagen, iets wat de weinige chauffeurs die op dit ontiegelijk uur al op baan zijn, maar weinig zint. De draaiende motor van de vrachtwagen verstomt het geluid van de toeterende burgermannetjes, maar ook de radio in het kantoor. Even iets anders dan kerstmuziek, denkt Jimmy. Nu de radio stiller staat, is het gewrijf van de brieven die in volgorde worden gestoken en het kletteren van de sorteerblokken goed hoorbaar, met af en toe het gekraak van een forse wind en de opmerking dat de mollen aan het blaffen zijn. Postman José zegt dat de mollen aan het kraaien zijn, maar hij is van Ieper. In Kortrijk blaffen de mollen. Tot groot jolijt van de minder mature collega’s. Chef Rik komt achter Jimmy staan. ‘En, hoe stelt ge ‘t?’ vraagt hij, op een toon waarvan Jimmy terecht vermoedt dat het geen peiling is naar de vooruitgang van zijn opleiding, maar een poging om het ijs te breken om hem met een opdracht op te zadelen. ‘Bwa. Dat gaat, hé.’ Jimmy kijkt niet om en houdt zijn blik op zijn brieven gericht. Weversstraat twee, vier, zes, acht, tien, zesentwintig, tweeëndertig, tweeëndertig A en tweeëndertig B. Dat stuk van de straat is gesorteerd en Jimmy slaat er een elastiek rond. ‘Sabbe, ge moet kijken naar mij als ik tegen u bezig ben.’ ‘Sorry, chef,’ zegt Jimmy en hij draait zich richting chef Rik. Chef Rik glimlacht, waardoor er wat assen van zijn sigaret op de grond vallen. ‘Weet gij de Watertorenstraat zijn, Sabbe?’ vraagt hij. ‘Ja, dat weet ik zijn,’ antwoordt Jimmy. ‘Ja, wie?’ ‘Ja, chef.’ ‘Ge gaat Ringo uit zijn bed moeten gaan bellen,’ zegt Rik, ‘hij is hier nog niet.’ Bruno onderbreekt. ‘Kan er niemand anders gaan, chef?’ vraagt hij. Chef Rik schudt het hoofd. ‘Neen, hij moet gaan. Ik kan niemand missen.’ Bruno zucht. ‘Hoe moet ik hem de kneepjes van ’t vak leren als gij hem iedere keer van mij wegtrekt?’ ‘Ik stel geen vragen,’ antwoordt Rik, ‘ik geef orders. Directe orders. Zwijg als ge mij tegenspreekt of ’t is een model 9. Kunt ge oud en nieuw gaan vieren in X.’ ‘Ja, chef. Ge hebt het gehoord, hé, Jimmy. Teure maar Ringo gaan wakker bellen. Watertorenstraat 24. En doet uw wanten aan, ’t is beestekoud buiten.’ ‘Oké, Bruno,’ antwoordt Jimmy. ‘En niet treuzelen want er ligt hier nog werk voor u. Ik weet perfect hoe ver het is van hier tot aan de Watertorenstraat.’ Jimmy beent de postmannenzaal uit. Hij neemt zijn postfiets en rijdt de Grote Markt door de Leiestraat naar beneden, over de Leie naar het toepasselijk genoemde Overleie, op weg naar de Watertorenstraat. Het is koud, hij is nog niet over de brug in de Budastraat of zijn handen worden al gevoelloos. Wanneer hij aankomt in de Watertorenstraat, aan het huis waar hij zou moeten aanbellen, zet hij zijn fiets aan de gevel. Het is nog steeds donker en de straatverlichting doet het niet meer zo goed. Jimmy drukt op de bel. Er hangt een blaadje onder de belknop, maar het is te donker om te kunnen zien wat er op gekrabbeld staat. Er komt geen reactie. Jimmy klopt met gebalde vuisten op de deur. Het licht op de eerste verdieping knipt aan. Een man schuift het gordijn van het raam een ietsje opzij. Daarna dooft het licht weer uit. Jimmy probeert nog eens door met zijn fietssleutel op het raam van de benedenverdieping te tikken. Geen antwoord. Onverrichterzake springt Jimmy terug op zijn fiets en rijdt langs het Astridpark terug naar het postkantoor.

Miguel
9 0