jesses jozef ik ben nog niet uitgeteld
en voel al een wee
toe maria
houd het alsjeblieft nog even
zijn zopas vertrokken
dat kun je vergeten
die kleine heeft zijn kopje
al voor mijn deur gezet
d’r is hier nergens een hospitaal
maria lieve schat
laten we samen puffen
en samen puften ze
en de ezel pufte mee
aan de hemel verschenen d’engelen
en ook zij puften mee
het is niet meer te doen
onmogelijk om op een ezel
een heiland te baren
en zie
het begon ook nog te sneeuwen
koud was het en glad
ze waren weer eens te laat met strooien
in de verte brandde een vuurtje
met dekzeilen als tenten en
vreemde figuren als vleermuizen eromheen
de ezel liet maria
in hun handen en in die van jozef zakken
van plastic maakten ze een bedje
dicht bij het rokend vuur
maria zuchtte en kreunde
ga er maar eens aanstaan
als vrouw in een kamp van fladderende zeilen
kou vreemde vleermuisogen
en jozef die krijste
dat het kopje kiekeboe speelde
en samen persten ze
jozef de vreemden, zij persten
en d’engelen aan de hemel
ook zij persten mee
kletsend klotsend met vruchtwater
pletste de kleine op een yogamatje van rubber
ze wikkelden hem in een kaftan
een hond op drie poten likte zijn teen
de kleine bleef maar schreeuwen
aan de tepel met hem zei jozef gedwee
en gekruld als een zuigend wormpje werd er rondom hem heen gezongen
in allerlei talen
eenzelfde ritme eenzelfde melodie
in een canon van ontheemden
en d’engelen aan de hemel ?
…
zij neurieden op de achtergrond mee