Het gebouw

19 mrt. 2018 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

Alle gesprekken vallen stil als mevrouw Baetens de kamer binnen sluipt. We doen zelfs geen moeite om te verbergen dat er op haar gewacht werd. Ze schuift langzaam naar de enige vrije stoel en kijkt niemand van de aanwezigen aan. Ze krult een haarlok rond haar vinger en trekt even haar neus op. Ik vraag me af of ik haar een zakdoekje moet geven. Haar gezicht is verrassend jong van dichtbij en haar grijze ogen blinken een beetje. Het lijkt alsof ze de strijd op voorhand al heeft opgegeven.

 

“Koffie of thee?” mompelt de syndicus, die erin slaagt zelfs een simpele vraag als een agendapunt te laten klinken. Mevrouw Baetens schudt kort haar hoofd.

“Stukje cake?” vraagt zijn vrouw.

“Ken je iedereen of moeten we even een rondje doen?” De vraag komt van mijn nieuwe bovenbuurman die maar een paar weken geleden naar het gebouw verhuisd is. Het valt me weer op dat hij een aangenaam kabbelende stem heeft, zoals iemand die bij de radio werkt.

Roos wacht niet op een antwoord. “Misschien komen we best meteen ter zake.” Roos woont met haar man René in het appartement naast mij, op de derde verdieping. Ik kom haar bijna altijd tegen als ik de deur uitga. Ze ligt op de loer, zeggen mijn vriendinnen. Soms heb ik het gevoel dat Roos beter op de hoogte is van hoe mijn dagen eruit zien dan ikzelf. Als ik ’s nachts thuis kom, zo stil mogelijk, kan ze me de volgende dag altijd vertellen hoe laat ze me gehoord heeft. Altijd later dan ik dacht.

 

Roos was de eerste die me aansprak over mevrouw Baetens maar ze is dan ook de enige bewoner van het gebouw waar ik regelmatig mee praat.

“Sofie, wat vind jij van dat geblaf?”

Ik keek haar verbaasd aan. Welk geblaf? Het overkwam me vaker dat ik niet begreep wat Roos bedoelde omdat ze te weinig geduld had om de noodzakelijke context mee te geven.

Ze zuchtte. “Dat geblaf onder ons. Die nieuwe vrouw van het tweede heeft een hond. Een keffer. Er zijn al sinds vijftien jaar geen honden toegelaten in het gebouw.”

Terwijl ik dacht dat ik het nooit vijftien jaar zou uithouden in het gebouw gaf ik eerlijk toe dat ik nog geen geblaf gehoord had.

Roos draaide met haar ogen. “Misschien ben je gewoon te weinig thuis om het te horen.” René gaf me een knipoog zonder dat ze het zag.

 

Ik zie dat het Roos moeite kost om te wachten terwijl de syndicus zijn papieren rangschikt en na luid gekucht aan zijn aankondiging begint.

“Sinds vijftien jaar zijn honden niet toegelaten in het gebouw. Al vijftien jaar heeft geen enkele inwoner… (Hier laat hij een pauze vallen)… het verbod met de voeten getreden.”

Het hoofd van Roos wipt op en neer bij elk woord van de syndicus, haar man René roert geconcentreerd in zijn koffie.

“Vandaag zijn we met de inwoners van het gebouw bijeen gekomen om te beslissen wat er met de hond van mevrouw Baetens dient te gebeuren.”

“Pruts,” fluistert mevrouw Baetens.

“Juist,” vervolgt de syndicus, “wat er met Pruts dient te gebeuren.”

Ik hoor opnieuw de stem van de nieuweling. “En mogen wij dan zoiets beslissen?”

“Uiteraard Sam, dat is de democratie van het gebouw.”

 

Het is een week geleden sinds ik mijn nieuwe buurman, die blijkbaar Sam heet,  voor het eerst tegenkwam op de trappen. Ik sleurde drie tassen vol boodschappen naar boven omdat de lift alweer buiten dienst was. Ondertussen had ik het afgeleerd om 10 minuten geërgerd op de knoppen te blijven drukken en begon ik meteen gelaten aan mijn lange reis naar boven. Op de tweede verdieping hoorde ik beneden iemand fluitend de trappen oplopen. Terwijl ik me afvroeg of de syndicus in een zeldzame goede bui was, stak de nieuweling me voorbij.

 

“Hey!” riep hij opgewekt. “Hulp nodig bij die boodschappen?” Voor ik kon antwoorden had hij twee zakken vast en liep verder fluitend de laatste trap op. Hijgend zette hij de zakken neer voor mijn deur. “Kook jij vanavond voor het hele gebouw?”

Ik lachte. “Ik krijg vrienden over de vloer. En ik denk niet dat ik de mensen van het gebouw een plezier doe met thaise curry.”

“Volgens mij zijn chilipepers zelfs niet toegestaan in het gebouw.”

“Uiteraard. Ze moesten maar eens in brand schieten.”

Mijn buurman giechelde en even leek hij jonger dan hij eruit zag. “Ik ben wel jaloers dat je vrienden bereid zijn om naar dit oord te komen. Ze moeten je wel graag zien.”

 “Ze vinden vooral mijn eten lekker.” En ze hebben waarschijnlijk medelijden met me omdat ik me niets beter kan veroorloven, ging ik in gedachten verder.

“Ik heb wel genoeg voor een extra portie als je wilt.”

Hij schudde zijn hoofd. “Ik trek naar de stad vanavond. Ik kan niet koken dus ik heb geen troeven om mijn vrienden naar hier te krijgen. Maar een andere keer graag.”

Ik kon nog net “oké” mompelen voor hij de trappen verder opliep.

 

“Wie wil er graag zijn verhaal doen over de situatie?” vraagt de syndicus.

Ik ga zelf zo ver mogelijk achteruitzitten. Stella, de Portugese onderbuurvrouw van mevrouw Baetens, neemt als eerste het woord. Volgens Roos heeft Stella een maand geleden haar maag laten verkleinen, al is het resultaat voorlopig nog niet zichtbaar. “Ik vind het een schande. Dat beest keft en blaft de hele nacht, ik hoor het ’s nachts over en weer lopen en vorige week vond ik een plas urine voor mijn deur.”

Roos knikt. “En hondendrollen in ons tuintje!”

Sam en ik kijken elkaar even aan. Het tuintje van het gebouw is een donkere koer waar de afvalcontainers staan en je dus sowieso beter eerst kijkt waar je je voeten zet.

Afi van het gelijkvloers, een Ghanees die volgens Roos in een slachthuis werkt en nauwelijks Nederlands praat, neemt zijn derde stuk appelcake. “Ik geen probleem met haar.” Hij wijst naar mevrouw Baetens. “Geen probleem met hond. Ik hoor geen hond.” Mevrouw Baetens glimlacht even naar hem om zich dan snel weer te verstoppen achter een sluier van haarlokken.

 

“Naar hem moeten we niet luisteren! Hij zet zijn televisie zo luid, natuurlijk hoort hij de hond niet blaffen. Mijn kinderen worden er wakker van. Ze kunnen ’s nachts niet slapen, ze hebben hun nachtrust nodig om naar school te gaan.” Britt is de volgende die zich mengt in de discussie. Ze heeft twee jonge kinderen die bij mooi weer proberen om klokhuizen door de open ramen te gooien. Volgens Roos gaan de kinderen van Britt de helft van de tijd niet naar school.

 

De syndicus schudt opnieuw zijn papieren terwijl Roos haar man René iets toefluistert. “Komaan, zeg het dan,” sist Roos. “Nee Roos,” René blijft star naar zijn koffie kijken.

Roos haalt diep adem. “René is allergisch voor honden,” en kijkt de kring mensen rond alsof daarmee het laatste woord gezegd is.

“René hoeft toch niet in de buurt te komen van de hond?” mengt de vrouw van de syndicus zich in het gesprek.

De ogen van Roos worden groter. “En wat als ze elkaar tegenkomen in de lift? Als René slechts enkele minuten in de buurt van een hond doorbrengt, zwelt zijn keel vanbinnen op en kan hij amper nog ademen.”

Sam kijkt bedenkelijk. “Dat lijken me zeer vreemde symptomen voor een hondenallergie.”

Roos haalt opnieuw adem en ik schud woest mijn hoofd naar Sam. Hij beseft niet dat hij zojuist een vijand voor het leven gemaakt heeft. “En jou moeten we geloven?”

Ze kijkt de tafel rond en wijst naar Sam. “Hij heeft zijn studie geneeskunde na twee jaar opgegeven omdat hij niet in een dode wilde snijden. En zo iemand moeten we geloven?”

 

De syndicus schraapt zijn keel en bladert nog steeds in zijn papieren, waarvan me niet helemaal duidelijk is waarvoor hij ze nodig heeft.

“Laat ons overgaan tot de stemming. Hiervoor hebben we van iedereen een stem nodig. Moet de hond weg of mag de hond blijven?”

“Pruts,” fluistert mevrouw Baetens opnieuw. “Inderdaad,” vervolgt de syndicus, “deze stemming betreft het blijven of verwijderen van Pruts.”

“Mogen we ons onthouden?” vraagt Sam. “Dat mag,” zegt de syndicus, “maar dan gaat je stem automatisch naar de meerderheid.”

Voor de eerste keer spreekt René. “En zij?” Hij knikt naar mevrouw Baetens. “Mag zij niet eerst haar argumenten geven om Pruts te laten blijven?”

De ogen van Roos puilen steeds verder uit. “Het zal mijn mening niet veranderen, dus wat maakt het uit!”

De syndicus blijft consequent naar zijn papieren staren, alsof hij hoopt daar het antwoord te zullen vinden. Uiteindelijk brengt hij uit: “Het mag. Als zij het wilt, mag het.” Hij kijkt verontschuldigend naar Roos: “Ook dat is democratie.”

 

De kring kijkt nu afwachtend naar mevrouw Baetens die zo mogelijk nog dieper onder de tafel zakt.

“Mag ik toch een tasje thee?” fluistert ze naar Sam, die haar thee inschenkt. De vrouw van de syndicus schuift haar een stukje appelcake toe.

“Ik weet dat Pruts teveel blaft. Ik zou meer met haar moeten gaan wandelen, dan zou ze minder blaffen. Maar ik kom weinig buiten. Ik wil proberen om meer buiten te komen. Ik heb zakjes om hondendrollen op te ruimen.”

Ze duwt een lok haar achter haar oren en kijkt met haar grijze ogen de kring rond.

“Ik heb niemand, alleen Pruts. Als jullie stemmen dat Pruts weg moet, zal ik doen wat jullie zeggen. Maar zij is het laatste dat ik nog kan verliezen.”

 

De vrouw van de syndicus verbreekt de stilte. Ze is een slanke, blonde en steeds verzorgde verschijning, zelfs als ze ’s avonds het afval buitenzet. Ik weet weinig over haar, wat betekent dat Roos weinig over haar weet.

“Ik begrijp eigenlijk niet waarom we hier zijn. Ik heb de hond ook al wel eens horen blaffen. Maar er zijn andere dingen die me meer storen. Afi, jouw televisie staat inderdaad enorm luid en je mag wel eens kritisch nadenken over welke programma’s je kiest. Roos, jij sorteert je afval niet. Aluminium hoort niet in de groencontainer. En Britt, ik heb jouw oudste zoontje zien plassen tegen de voordeur van Stella, dus dat raadsel lijkt me wel opgelost. Volgens mij kunnen we nog veel democratische stemmingen organiseren. Ik zal wel cake bakken. Iemand nog een stukje?”

Afi steekt schuchter zijn hand op.

Roos schuift haar bord weg en kijkt naar de vrouw van de syndicus. “Jouw cake is te droog.”

“Haar cake is goed!” reageert Afi.

De syndicus klopt op tafel. “We zijn hier niet voor de cake van mijn vrouw. En liefje,” hij wrijft even over haar arm, “jouw ergernissen zijn nu niet belangrijk. Iemand heeft een stemming aangevraagd en dan voeren we de stemming uit.”

“Wie heeft eigenlijk de stemming aangevraagd?” vraagt Britt zacht.

“Dat is geheim,” zegt de syndicus, “een voorzorgsmaatregel om wraakacties te voorkomen.”

 

Ik weet dat ik niet de persoon ben die graag haar nek boven het maaiveld steekt. Dat is vermoedelijk de reden waarom ik nog steeds in dit gebouw woon, tussen deze mensen, in een uithoek van de stad. Maar ik herken de zeldzame momenten die het leven ons gunt om een verschil te maken. En dan kan ik gerust bekennen dat ik de meeste van deze momenten zachtjes heb laten passeren. Ik kwam als kind al niet graag uit mijn luie zetel om de ijskar tegen te houden. Maar als mevrouw Baetens op haar haren begint te kauwen en haar grijze ogen nog meer blinken is het zelfs voor mij moeilijk om te zwijgen.

“Mag ik een voorstel doen?”

De hele tafel kijkt naar mij, de syndicus lijkt in verwarring gebracht. “Zolang het relevant is voor de stemming is dat toegestaan Sofie.”

“Waarom geven we mevrouw Baetens en Pruts niet nog even de tijd? Als Pruts minder blaft als ze meer gaat wandelen, moet mevrouw Baetens misschien beloven meer buiten te komen. En als dat moeilijk is voor haar kunnen wij misschien af en toe met Pruts gaan wandelen? Ik zou er niets mee inzitten.”

Stella draait met haar ogen. “Dat is toch de omgekeerde wereld. Dan moeten wij zorgen voor iets dat niet van ons is? Ik moet er toch ook niet voor zorgen dat de kinderen van Britt binnen hun behoefte doen.”

Britt zucht. “Het spijt me Stella, ik heb ze misschien niet altijd onder controle. Maar ik vind het een goed voorstel. Ik wil wel met Pruts gaan wandelen als zij - ze knikt even naar mevrouw Baetens - eens op die kinderen van mij wilt letten.”

Ze zwijgt even en zegt dan zacht: “Misschien moeten we Pruts eerst wat beter leren kennen. Misschien stoort haar geblaf ons dan niet meer zo hard.”

Iedereen kijkt naar Roos die met brede armgebaren haar ongeduld duidelijk maakt. “Gaan we nu nog stemmen of blijven we de hele middag discussiëren over een stomme hond?”

 

Na de stemming lopen Sam en ik samen de trappen op. Ik druk met mijn vingers op de bulten in het behangpapier, Sam tokkelt op de leuning.

“Mooi voorstel,” zegt hij uiteindelijk.

“Misschien ga ik wel in de politiek,”

“Dit was moeilijker dan de politiek.”

“Ik weet dat de stemming geheim is, maar wat heb jij gedaan?”

Sam grinnikt. “Ik zeg niets, ik ben niet van plan met de hond te gaan wandelen.”

Ik hoor beneden het gezoem van de lift. “Hij werkt terug.”

“Ach,” zegt Sam, “Ik ben de trappen nu gewoon.”

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

19 mrt. 2018 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket