Stormachtig (oefening spanningsboog)

Anemos
8 nov. 2020 · 19 keer gelezen · 2 keer geliket

“Niemand binnenlaten! Echt niemand!” Daar moest ik het mee doen. Ik hoorde Pierre de trappen afrennen, bijna over zijn voeten vallend en nog vaag vloekend verdwijnen. Een kwartier nadat we hier binnenkwamen, was de elektriciteit uitgevallen. Het gebouw bewoog dreigend.

De jongen  aan de salontafel probeerde zijn eerste stapjes te zetten. Wat was hij blij, met zijn handjes voor zich uit, enthousiast naar mij lachend. Voelt hij dan nog niets van het naderende onheil? Hoe heet hij ook alweer?

Ik verbaasde me over het volle vertrouwen dat hij had. Hij wees naar de muur achter de televisie. Daar hing een foto van zijn opa met hem op schoot. Verder waren de muren leeg. Het appartement zag er vrij kaal uit, met enkel een oude krakende zetel en een salontafeltje in de living. De eetkamer leek een kampeerterrein met uitgeklapte campingmeubeltjes en één kinderstoeltje. In de slaapkamer had ik enkel de koffer neergeploft zonder echt op te letten. Hopelijk stond er wel  een tweepersoonsbed én een kinderbedje. Hier was duidelijk nog werk aan de winkel.

Ondanks de vreemde situatie werd ik toch warm dat hij een foto van zichzelf en zijn kleinzoontje had opgehangen. Wat wist ik eigenlijk nog weinig van hem.

Pierre had beloofd snel terug te zijn, ‘gewoon even naar de winkel voor proviand’. Het onweer was veel sneller. De wolken verzamelden zich rond dit penthouse, dat vooral uit glas leek te bestaan. Gordijnen hingen hier niet. De eerste flits verlichtte de grote ruimte. Een schaduw tegen de muur kwam en ging, snel als de bliksemflits zelf.

Enzo  - zó heette hij – verstijfde.  De volgende seconde bevroren we gelijktijdig bij het knetteren van de donder. De jongen viel ter plaatse neer. Was het zijn verbazing van het vallen of het schrikken van de donder? Hij begon te roepen, zijn eerste woordjes al: “Oopaa”. Maar opa was er niet. Ik zat hier, zijn vriendin, met zijn kleinkind dat ik vanmorgen pas ontmoet had. Van een verrassing gesproken.

Ik wilde hem oppakken en troosten, maar hij stampte met zijn voetje naar mij. Hij gooide zijn hoofd in zijn nek en krijste met een volume waar enkel de stormwind beter kon. Waar is dat lieve jongetje van vanochtend?

Het onweer zwol snel  aan. De zwartgrijze lucht dreigde te ontploffen. De wolken barstten open om hun lichtsabel doorheen de kamer te zwaaien. In de spiegeling van het brede raam zag ik mezelf opschrikken. Geen wonder dat Enzo zo schreeuwde. Ik zag eruit als een vampier met mijn bleke gezicht en nog rood gestifte lippen. Die uitgelopen oogschaduw deed er nog een bangelijk schepje bovenop.

Met een papieren zakdoek beperkte ik de ergste schade. Hij werd stilaan kalmer. Ik slaagde erin zijn handje vast te pakken zonder dat hij weerstand bood. Hij kneep zelfs in de mijne bij de volgende bliksemflits. Hij schoof dichterbij. Ik waagde het hem op te pakken. Hij liet het toe. We konden elkaar troosten. Hoe kan Pierre zo’n lief jongetje alleen laten bij iemand die hij nog nooit eerder gezien had?

Ik streelde zijn rugje. Hij vlijde zich tegen mijn schouder. Zo wandelde ik over en weer in het appartement tot de storm langzaam afnam.

Ik praatte met hem. “Donder niet meer boos. Kijk! Hij vliegt weg.” En “Bliksem ook niet meer boos.”

“Weg,” zei hij en wees onhandig met zijn vuistje naar buiten. De wolken werden lichter grijs. Het dreigend bewegen van het dakappartement minderde. Alleen de regen kletterde nog op het terras. De elektriciteit was terug. Het licht kon weer aan.

Een andere onrust bekroop me. Hoe moest ik Enzo aan eten helpen? Drinkt hij ’s avonds babymelk? Wanhopig trok ik toch de ijskast open. Groot was mijn verbazing. Enzo juichte: “Tatje”. Patatjes, inderdaad. Er stond allerlei proviand hier. Pierre hád al boodschappen gedaan. Hij had zelfs al enkele maaltijden voor zijn kleinzoon bereid. Of in elk geval meegekregen. De jongen herkende de potjes. Ik zette hem aan de campingtafel in het kinderstoeltje en gaf hem een koekje. Mijn handen vrij om zijn eten op te warmen.

In gedachten overliep ik de dag, de verrassende ontmoeting met zijn kleinzoon, de strandwandeling, de vertederende zorgzaamheid, het vrolijke lachen, het speelse haasten toen de wind opstak. Zo kende ik Pierre niet. Enzo at intussen gulzig van zijn ‘tatjes’. Toen de grootste honger gestild was, mocht hij zelf proberen.

Ik zette de tv aan. Er was nieuws over de stormschade. Pierre zal nu wel snel hier zijn. Enzo amuseerde zich. Schattige jongen toch, zich helemaal onder de patatjes gewerkt.

Dan! Een pas binnengelopen bericht. Beelden van zwaailichten, combi’s, een tentje en Pierre die  geboeid werd afgevoerd. Ik was ontzet. Ik greep instinctief naar mijn mobieltje.  Een sms van hem, al van een uur geleden: ‘Ik was het niet. Zorg AUB voor Enzo.’

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

Anemos
8 nov. 2020 · 19 keer gelezen · 2 keer geliket