Eva Linden

Gebruikersnaam Eva Linden

Teksten

Weerwolven van Waraine

Proloog   'Hallo, is daar iemand?' Haar stem klonk angstiger dan ze zou willen. Ze draaide rondjes om haar as in een poging te zien wie haar besloop vanuit het struikgewas. Was haar voorgevoel juist, of bedroog haar intuïtie haar? Een konijn schoot van achter een boomstam tevoorschijn. Zijn pupillen waren enorm verwijd en hij zag er doodsbang uit. Hij spurtte onder haar benen door en verdween tussen de struiken aan de andere kant van de open plek. Ongerust slikte ze een brok in haar keel weg. 'Hallo?' fluisterde ze nogmaals. Vlakbij haar knapte er een droge tak. Ze keek om, maar er was niemand te zien. Wie speelde er een spelletje met haar? Had ze maar naar de anderen geluisterd en zich verdedigd, in plaats van koppig haar eigen zin te doen. Als ze de anderen had weten te overtuigen van haar gelijk, was ze nooit in deze situatie verzeild geraakt. Het werd steeds donkerder. Opeens hoorde ze een krakende stem die zo zacht was dat ze niet eens zeker wist of hij echt was, of dat ze het zich alleen maar verbeeldde. 'Wie bij de hond slaapt, krijgt zijn vlooien,' mompelde de stem. 'En wie in het gezelschap van de Wolf vertoeft, moet het ontgelden.' De laatste drie woorden klonken meer als het gegrom van een beest. Ze hapte naar adem toen ze de stem herkende. 'Nee! Jij!' Ze deinsde achteruit en struikelde over een boomwortel. Net op tijd wist ze zich recht te houden en draaide zich om. Ze begon te rennen en liep recht de grot in. Ze wist dat het erg dom was om zichzelf in te sluiten, maar er was niets anders dat ze kon doen. De anderen hadden gelijk gehad toen ze haar waarschuwden. Ze had niet naar hen geluisterd, en nu was ze op de vlucht voor iemand die ze als een vriend had beschouwd. Een vriend die haar wilde vermoorden. Ze rende voor haar leven.   Hoofdstuk I Gabriël drukte nerveus zijn nagels in zijn handpalm, zo hard dat de afdrukken ervan in zijn huid achterbleven. Er was iets ernstigs mis met de situatie waarin ze verzeild waren geraakt. Hij voelde zich ietwat ongemakkelijk, en dat kwam niet alleen door het feit dat er een onbekend meisje voor de deur van hun vakantiehuis stond. Ze droeg een donkere zonnebril en kauwde verwoed op een stuk kauwgom, waarmee ze af en toe een bel blies en die liet knappen. Nee, Gabriël kreeg vooral de kriebels van de mysterieuze sfeer die er tussen de eeuwenoude naaldbomen hing. Alsof ze geheimen met zich meedroegen die het daglicht niet mochten zien. Een waarschuwend gebonk ontstond in zijn hoofd. Gabriëls beste vriendin veegde het zweet van haar voorhoofd en nam het woord. Ze heette Guinevère, wat nogal een ouderwetse naam was, alsof hij recht uit een roman over ridders en jonkvrouwen kwam. Ze werd door iedereen Ginny genoemd, een vrolijke afkorting van haar naam die goed bij haar paste. 'Wie ben jij?' vroeg Ginny ruw aan het onbekende meisje dat zich voor de deur van hún vakantiehuis had geïnstalleerd. Gabriël, Christopher en zijzelf hadden deze vakantie al weken geleden geboekt. Ze konden er niets aan doen dat de poetsdame zo traag was en ze wilden nú naar binnen. 'Wie ben jij, en wat doe je hier?' Hijgend zette ze haar reiskoffer neer en probeerde op adem te komen. Ze hadden het hele eind van het station naar het vakantiehuis gelopen, daarbij de zware last van hun koffers en rugzakken met zich meetorsend. Ze hadden een stukje naast het water op de zeedijk gelopen, en waren via een smal, kronkelend paadje naar de top van de klif geklommen. Het onbekende meisje zette haar zonnebril af en rolde met haar ogen. Met de punt van haar hooggehakte schoen duwde ze tegen de koffer van Ginny. Er bleven enkele natte grassprieten kleven, alsook een veeg modder. Het meisje staarde naar Ginny's versleten, tweedehands koffer alsof het ding elk moment kon ontploffen. Ginny kreeg het onaangename gevoel dat ze zich vergist had: het meisje was geen poetsdame, en ze leek al helemaal niet geflatteerd was door Ginny's onbeleefde vragen. Uiteindelijk richtte het meisje haar blik op Gabriël en kleedde hem uit met haar ogen, figuurlijk natuurlijk. Ze volgde iedere beweging die hij maakte en keek ongegeneerd naar zijn borstkas en zijn middel, die gelukkig gehuld werden in een t-shirt. Ze blies een roze kauwgombel en liet die knappen. 'Mijn naam is Shania. Ik ben uitgenodigd door een vriend en logeer deze week in dit vakantiehuis,' beantwoordde ze Ginny's vraag. Ze weigerde Ginny aan te kijken en bleef haar blik op Gabriël richten. Shania's ogen waren zwaar opgemaakt en de rest van haar gezicht had een laag oranje make-up gekregen. Pas na een minuut of wat sloeg ze haar ogen neer. Nu prutste ze met haar lange, roodgelakte nagels aan de riempjes van haar hoge hakken. Ginny keek naar Gabriël en zag dat diens mond open hing van verbijstering. Na een paar seconden besefte ze dat ze zijn houding kopieerde, en klapte ze haar kaken op elkaar. Eindelijk liet Christopher van zich horen. 'Kijk, dit is onze factuur. Er staat een routebeschrijving op en het adres klopt.' Hij haalde een verkreukeld papiertje uit zijn zak en streek het glad. Hij duwde het ding in Gabriëls handen en die controleerde het huisnummer nogmaals. Misschien hadden ze zich vergist? Hij tuurde met samengeknepen ogen naar het papiertje. Nee, het adres klopte. Verder was dit ook het enige huis in deze straat, dus ze konden zich niet vergissen. 'Mijn vríénd heeft dit huisje gehuurd,' beet Shania Ginny toe. Ze duwde zichzelf overeind, haar handen steunden stevig op haar kingsize koffer. 'En jíj staat op ons domein, dus maak dat je wegkomt!' Boos maakte ze een wuivend handgebaar dat niets aan de verbeelding overliet. Door die beweging liet Shania haar handtas per ongeluk los en het ding plofte op de grond. Shania schrok van het rammelend geluid: hopelijk waren haar parfum- en nagellakflesjes niet gebroken door de impact van de val. Haastig bukte ze zich om haar spulletjes op te rapen. Waar bleef Anthony? Als hij er was, zou hij dat klerewijf wel eens even duidelijk maken dat ze niet welkom was op hun date. 'Waar heb je het over?' vroeg Ginny verbaasd. 'Dit huisje is gereserveerd voor mij, Christopher en Gabriël. We vieren het einde van de examens.' Ze wees naar de twee jongens die aan haar zijde stonden. Christopher was een stuk groter dan Ginny, met halflang blond haar dat netjes gekamd in de plooi lag. Uiterlijk zag hij er kalm uit, maar schijn bedriegt natuurlijk. Hij had nog geen woord gezegd, maar vanbinnen kookte hij misschien wel. De jongen wiens gezicht rood aangelopen was, heette Gabriël. Hij was kleiner dan Christopher maar droeg zijn donkere haar in piekjes, waardoor ze ongeveer even groot leken. Gabriël tuurde met samengeknepen ogen naar de routebeschrijving die hij in zijn hand had, alsof hij een schatkaart probeerde te ontcijferen. 'Shania, ken ik jou van ergens?' vroeg de lange jongen plotseling. Zijn stem was zacht en bemoedigend, alsof hij Shania nog een kans wilde geven. Ieder ander zou hem meteen vertrouwd hebben dankzij de manier waarop hij sprak, maar Shania bekeek hem met een schampere blik. 'Ha, ha. Je denkt dat je mij kent? Dat zou je wel willen, hé?' Shania snoof minachtend en duwde haar zonnebril nog verder omhoog. Verder negeerde ze de anderen en tuurde in het rond. Tussen de bomen door zag ze de glinsterde zee, een heel stuk lager dan de klif waarop zij zich bevonden. Waar bleef Anthony toch? Ze haalde diep adem. Wat moest ze doen? 'Ik vrees dat jullie het mis hebben,' zei ze uiteindelijk. 'Anthony zou nooit liegen tegen me.' Met haar lange nagels grabbelde ze in haar tasje en haalde er een verfrommeld stuk papier uit. Ze vouwde het open, duwde het onder Gabriëls neus en snauwde: 'Kijk dan. Het staat er zwart op wit: uw reservatie loopt van vrijdag 5 juli tot vrijdag 12 juli. Kan je soms niet lezen? Ik denk dat jullie beter jullie koffers kunnen pakken en als de bliksem terug naar het dorp gaan.' De woorden hadden haar lippen nog niet goed en wel verlaten of er kwamen twee jongens het bos uitgelopen. De linkse was groot en breed, de rechtse klein en mager. Ze zagen eruit als Laurel and Hardy, en Gabriël moest zijn best doen om niet in lachen uit te barsten. De jongens liepen naar het groepje ruziënde tieners toe. Ook zij sleurden beiden een zwaar uitziende rugzak met zich mee. De kleinste van de twee had eveneens een reiskoffertje bij zich. De breedgeschouderde jongen glimlachte in eerste instantie nog, maar die lach verdween als sneeuw voor de zon toen hij zag wie er voor het vakantiehuisje stond. Zelfs de kleine jongen kreeg een blik van herkenning op zijn gezicht. 'Bram, is dat niet dat gestoord wijf? Shania?' vroeg hij aarzelend. Hij wees naar de geblondeerde vrouw die op haar hoge hakken stond te wiebelen. Ze waren nog ruim buiten gehoorafstand, maar Bram gebaarde dat hij zijn mond moest houden. 'Hou je mond, Koen!' Bram wilde Shania niet uitdagen of een ruzie uitlokken. Vooral niet zo vroeg op de avond, wanneer de donkere nacht nog voor hen lag. Bovendien had hij geen zin in het oneindige gebekvecht van Shania, zeker niet na een dag als vandaag. Sinds die ochtend was alles misgegaan. Bram en Koen hadden zich allebei overslapen, en als klap op de vuurpijl was hun reservewekker ook niet afgegaan. Uiteindelijk was het al na tienen toen ze eindelijk wakker werden en beseften dat ze vandaag met de jeugdbeweging op dropping zouden vertrekken. Toen ze zich haastig aangekleed en ontbeten hadden, bleek dat de rest van de groep zonder hen vertrokken was. Ze hadden hen gewoon achtergelaten. Zoals verwacht reageerde Koen nogal hysterisch door alle mogelijke rampscenario's op te sommen, maar Bram had de touwtjes in handen genomen. Ze waren op eigen houtje naar het station gelopen en hadden de trein naar Waraine genomen, in de hoop dat hun vrienden daar op hen zouden wachten. Bram en Koen liepen steeds dichter naar het ruziënde groepje toe. Wat was er aan de hand? Waarom stonden er zo veel mensen voor het vakantiehuis? Uiteindelijk kon Bram de aanwezigheid van Shania niet langer negeren. 'Hoi, Shania,' begroette hij haar op een zo neutraal mogelijke toon. Shania rolde met haar ogen en kneep haar handen tot vuisten. Haar lange nagels prikten venijnig in haar handpalmen. 'Wat doe jíj hier?' blafte ze. 'Kom je mijn vakantie verpesten? Heb je je afstotelijke vriendje meegebracht zodat jullie me samen het leven zuur kunnen maken?' Met elk woord werd haar stem hoger van woede. Waar blééf Anthony? Wat had dit circus te betekenen? Ze keek naar Brams gezicht met de blauwe ogen en de vriendelijke lach. Ze kon zichzelf er niet van weerhouden om terug te denken aan de tijd toen hij haar liefdevol aankeek. Haar blik gleed onwillekeurig naar zijn met een grappige quote bedrukte t-shirt, waarachter een gespierde borstkas verscholen zat... 'Koen en ik waren verdwaald. We hadden geen plek om te slapen,' meldde Bram droog. Zijn kalme stem rukte Shania uit haar dagdroom. Het duurde een paar seconden voordat ze besefte dat ze eigenlijk ruzie met hen stond te maken. Ondertussen ging Bram verder met zijn uiteenzetting over waarom Koen en hij hier waren. 'In het dorpje kwamen we een of andere vreemdeling tegen die zei dat we in zijn vakantiehuisje konden slapen. Hij zei dat er momenteel geen gasten waren en dat...' De klap waarmee Shania tegen de brievenbus schopte deed Bram zijn woorden inslikken. 'Niet waar!' schreeuwde Shania stampvoetend. 'Je liegt! Je liegt dat je zwart ziet! Jullie zijn me gewoon gevolgd om me te pesten! Jij en dat rotjong wilden me gewoon in het oog houden!' Ondertussen waren er twee jongens en een meisje opgedoken aan het einde van de weg. De nieuwkomers naderden snel en keken verbaasd op toen ze ontdekten dat er een hele groep mensen bij hun vakantiehuisje stond. Het nieuwe meisje viel op door haar gigantische krullenbol en haar brede lach. De jongens hadden beiden donker haar dat in pieken alle kanten op stak. Ze waren alledrie knap, elk op hun eigen manier. 'Wat doen jullie hier?' vroeg het meisje vrolijk. Haar glimlach was tot nu toe niet van haar gezicht verdwenen. Ze trok de band van haar rugzak een beetje hoger. 'Ga me nu niet zeggen dat jullie dit vakantiehuis óók geboekt hebben,' gromde Shania. De nieuwkomers keken haar vragend aan: ze wisten natuurlijk niet wat er zich de voorbije tien minuten afgespeeld had. 'Dit zou het begin van een grappig verhaal kunnen zijn: een groepje jongeren die per ongeluk hetzelfde vakantiehuisje op hetzelfde moment geboekt hebben,' merkte Christopher op. 'En die elkaar niet kunnen uitstaan,' voegde hij er stilletjes aan toe. 'Klopt, hém kan ik zeker niet uitstaan.' Shania priemde met een lange, roodgelakte nagel naar Bram. Die haalde zijn schouders op en mompelde iets dat Shania niet verstond maar dat verdacht veel klonk als 'idem dito'. 'En wie zijn jullie?' De nieuwkomers staarden met open mond naar Shania. De twee jongens luisterden naar de namen Zeke en Viktor, en het goedlachse meisje met de krullen heette Helen. Nog voordat ze zichzelf hadden voorgesteld, stampte Shania gefrustreerd tegen haar koffer. Die viel omver en de ritssluiting vloog open, waardoor het pad naar het vakantiehuis bezaaid werd met make-upspullen en ondergoed vol kanten frutsels. Shania sloeg een kreet van ergernis en probeerde haar spullen zo snel mogelijk bij elkaar te graaien. Bram lachte haar uit en raapte een gevallen slipje van de grond. Shania griste het ding woedend uit zijn handen en verstopte het snel onder een topje. De situatie met het verkeerd geboekte vakantiehuis begon uit de hand te lopen. Hoe kon de eigenaar zich zo vergist hebben? Zeke voelde aan dat hij moest ingrijpen voordat de boel ontplofte. 'Ho!' riep hij uit. 'Laten we allemaal even kalmeren.' Hij keek de groep rond en zag overal gelaatsuitdrukkingen die ergens halt hielden tussen boosheid en verbazing. 'Het lijkt erop dat er sprake is van een misverstand. Er moet een fout gemaakt zijn bij de registratie van de boekingen en dat is niemands schuld, behalve misschien die van de eigenaar van het vakantiehuis. Of misschien staan er wel meerdere vakantiehuisjes op het terrein?' hij gluurde hoopvol naar de ruimte achter Shania, maar daar bevond zich toch echt maar één vakantiehuis. Shania klakte afkeurend met haar tong en keek demonstratief de andere kant op. Ze durfde niet meer op haar koffer te gaan zitten en sloeg daarom haar armen over elkaar terwijl ze rechtop bleef staan. Bram mompelde iets over 'wachten op de bus' en Koen lachte luid. Zeke stak zijn handen omhoog in een sussend gebaar en probeerde iedereen tot kalmte te manen. 'Het is niet onze schuld dat we hier met z'n...' Hij telde snel even alle gezichten. 'Met z'n negenen zitten,' besloot hij. 'Ja, die jongen heeft gelijk,' beaamde Bram. Hij schopte tegen een steentje en keek vanuit zijn ooghoek naar Shania. Hij hoopte dat ze niet zou ontploffen van woede, want hij wist hoe ver ze kon gaan als ze kwaad was... Hij knakte met zijn vingers en schraapte zijn keel. 'Dit is gewoon een misverstand. Niemand probeert de vakantie van iemand anders te verpesten.' Koen knikte driftig en zei dat de eigenaar zich vast vergist had van datum. Wat kon er anders gebeurd zijn? Iedereen knikte begrijpend en stemde in met wat Zeke en Bram zeiden. Iedereen behalve Shania, die nog steeds met haar armen over elkaar geslagen stond en weigerde de anderen aan te kijken. De woede die ze uitstraalde was zelfs voelbaar voor de anderen. Bram deed een poging om haar uit te leggen waarom hij en Koen waren opgedoken bij 'haar' vakantiehuis. 'Luister, Shania... Koen en ik deden mee aan een dropping van de jeugdbeweging. We hadden ons overslapen en de groep was al vertrokken. We besloten er in ons eentje op uit te trekken, maar onze poging om hen achterna te gaan, mislukte jammerlijk.' Hij dacht terug aan het moment toen het tot hen doordrong dat ze hun groepsleden niet zouden vinden. 'Uiteindelijk waren we zo erg de weg kwijt dat we naar de zeedijk toeliepen. Daar kwamen we iemand tegen die vroeg of we verdwaald waren. En of we misschien de nacht wilden doorbrengen in een van zijn buitenverblijven.' Bram maakte een hoofdbeweginkje naar het vakantiehuis. 'Ja,' vulde Koen aan. 'Hij zei dat het huisje deze week vrij was.' Vanuit het niets sprong Shania op Bram af en begon hem te krabben en te slaan. 'Je liegt,' krijste ze uitzinnig. 'Je wilt mijn relaties gewoon dwarsbomen, jaloerse vent!' Bram greep de polsen van Shania beet en duwde haar van zich af. In zijn nek stonden krassen waaruit bloed opwelde. Koen stond erbij met een krijtwit gezicht maar deed niets om zijn vriend te helpen. Gelukkig wist Bram hoe hij Shania moest aanpakken en was hij sterk genoeg om haar in toom te houden. Ook de anderen bewogen zich niet, behalve Viktor, die een stap vooruit zette. 'Shania, je kraamt onzin uit. Laten we kalmeren en erover praten.' Viktors sussende toon had het effect van een rode lap op een stier. 'Hou je mond of ik ruk je tong eruit!' brulde Shania. Zwaar ademend liet ze zich op haar rechtopstaande koffer zakken. Ze probeerde zo voorzichtig mogelijk te zijn, want ze wilde niet dat haar ondergoed een tweede keer tentoongesteld zou worden voor de buitenwereld. Waar zat Anthony? Ze wachtte ondertussen al meer dan een uur op hem. Waarom had hij de sleutels van het vakantiehuis niet onder een steen gelegd of zo, dan kon ze al naar binnen gaan terwijl hij onderweg was. Met haar duim en wijsvinger drukte ze hard op haar slapen om de hoofdpijn die opkwam te onderdrukken. Een eindje verderop plofte Ginny neer op een platte steen. Ze bukte zich en wroette met haar vingers in een hoge graspol, alsof ze daar een schat had gezien. Shania had Anthony nog nooit in het echt ontmoet, maar ze hadden veel online gechat en foto's uitgewisseld. Ze had hem vertrouwd, anders was ze nooit naar Frankrijk gekomen voor hem. Waar bleef hij? Ze werd hoe langer hoe kwader. Hoe durfde hij haar zo voor schut te zetten? Een schrille kreet reet haar trommelvliezen aan stukken en bezorgde haar een pijnscheut in haar hoofd. Ginny schreeuwde opgewonden en zwaaide vrolijk met de sleutels van het huis. 'Ze lagen gewoon verstopt naast de brievenbus! Nu kunnen we naar binnen!' Ze liep naar de voordeur toe met de rinkelende sleutelbos in haar hand. 'Goed zo,' zei Viktor met een behoedzame blik op Shania. Ze waren nog steeds op hun hoede voor een woede-aanval. Viktor keek vlug weg toen hij haar gezicht zag, dat op onweer stond. 'We zullen onze koffers naar binnen brengen en kijken of er iets te bikken valt. Alea acta est.' Viktor strooide wel vaker Latijnse spreuken in het rond. Op Zeke en Koen na keek iedereen verbaasd: ze kenden geen Latijn. 'De teerling is geworpen,' vertaalde Zeke. Viktor keek enigszins beteuterd, want hij vond het net leuk dat niemand zijn uitspraken begreep. Alea acta est. De teerling is geworpen. Viktor greep het handvat van zijn rugzak, zwaaide het ding over zijn schouder en liep het vakantiehuisje binnen.   Meer lezen? Volg Eva Linden op haar Facebookpagina

Eva Linden
36 0

Alpengloed

Alpengloed Het is donker en stil om ons heen. Als ik nog minder kon horen en zien dan ik nu doe, zou ik denken dat ik dood was. Maar dat ben ik niet. Ondanks alles wat Mila en ik hebben meegemaakt, ben ik nog steeds springlevend.Zoals te verwachten viel, zitten de Yua ons op de hielen. Ik moet ons hier zo snel mogelijk vandaan zien te krijgen, met of zonder behulp van lucide krachten. Maar hoe?Het is ondertussen bijna een jaar geleden sinds Mathis en Mila elkaar voor het eerst ontmoetten. Zij aan zij gingen ze de strijd aan met de Yua, vreselijke wezens die de droomwereld in hun macht hebben. Toen de Yua hun 'Ultieme Nachtmerrie' tegen Mathis inzetten, stierf hij in een droom en werd droomdood.Sindsdien zitten Mila en hij vast in de Grijze Zone, ergens tussen dromen en waken in. Slagen de twee erin om de Yua te verslaan en te ontsnappen uit de droomwereld? Of wordt alles één grote nachtmerrie?'Alpengloed' is het spannende vervolg op 'Maanziek' (2016) waar de lezer nog dieper doordringt in de duistere krochten van de droomwereld. Lees hieronder het eerste hoofdstuk...   I. Opgesloten   Het is donker en stil om ons heen. Als ik nog minder kon horen en zien dan ik nu doe, zou ik denken dat ik dood was. Begraven in de duisternis, in een geluidsdichte kist. Niemand die me komt zeggen dat het allemaal wel goed zal komen. Niemand die me vraagt om vol te houden, al is het maar voor even.Maar ik ben niet dood, of toch niet in die betekenis van het woord. Ondanks alles wat Mila en ik de afgelopen weken hebben meegemaakt, ben ik nog steeds springlevend. Bovendien liggen we niet in een doodskist, maar zitten we in de auto. De duisternis wordt doorbroken door twee stralende lichtbundels, de koplampen van het voertuig. Helemaal stil is het ook niet, het gezoem van de motor vormt een monotoon achtergrondgeluid voor deze autorit. De stemmen op de radio die net nog vrolijk aan het kwetteren waren over files en weersvoorspellingen, zijn al een tijdje geleden overgegaan in een nietszeggend geruis. We zijn hier buiten het bereik van de zendmasten, wat me enigszins zorgen baart. In de hele wijde omgeving is geen kat te zien. Niemand die ons kan helpen. Wat als ons iets overkomt?Mila zit naast me op de bank en dommelt stilaan weg, haar hoofd leunt tegen de hoofdsteun van de passagiersstoel. Mila. Het Meisje van mijn Dromen. Degene die mij, Mathis Morris, heeft ingewijd in de wereld van lucide dromen. Die me liet zien hoe krachtig die kunnen zijn en tegelijkertijd zo angstaanjagend. Degene die me heeft gered van een gewelddadig einde. Die desondanks niet kon voorkomen dat ik me nu in een veel ergere nachtmerrie bevind. Zoals ik daarnet namelijk al aanhaalde, ben ik van top tot teen droomdood.Vanuit mijn ooghoek zie ik hoe Mila’s oogleden voor de zevende keer dichtvallen en ik hoor hoe haar ademhaling dieper wordt. Ze is eindelijk in slaap aan het vallen, ik moet ervoor zorgen dat ze niet weer wakker schrikt. Ik focus me weer op het zwarte wegdek voor me en de gaten die in het asfalt zitten. Ik probeer ze te ontwijken en me niet te laten afleiden door de duisternis die ons omringt.De lariksbomen die in dit bos overheersen, zwiepen heen en weer dankzij de woeste wind. Ze werpen griezelige, lange schaduwen op het asfalt. Ik word een beetje misselijk door het zwaaien van de bomen en het hobbelige voortbewegen van de auto. Doordat ik constant moet bijsturen om de kuilen in de grond te ontwijken, lijkt het alsof ik voor de eerste keer met de auto rijd.Ik word niet snel wagenziek, maar deze situatie maakt me bang. Doodsbang. Ze doet me denken aan die nacht op het piratenschip, toen ik doodging in een droom. De boot deinde net zo hard op de metershoge golven van de zee als de bomen nu in de storm rondom mij doen. Maar gelukkig zijn er hier geen woeste piraten te bespeuren. Bijna moet ik lachen om die gedachte; ik beeld me in dat er een piraat over de ongelijke grond hobbelt, met zijn houten been in een gat blijft steken en met zijn gezicht in de modder belandt. Het lachen vergaat me al snel wanneer ik me hun zwaard tegen mijn keel herinner. Er zit nog steeds een snee. Nee, ze zijn geen katjes om zonder handschoenen aan te pakken. Met moeite slik ik de krop in mijn keel door en concentreer me weer op de weg.Een harde windstoot beukt tegen de rechterkant van de auto. Ik grijp het stuur wat steviger beet om te voorkomen dat we van de weg af raken. Het geloei van de voortrazende storm vaagt alle andere geluiden weg. Er valt een lang, hard voorwerp op de motorkap. Een tak? Ik werp een blik in de achteruitkijkspiegel en zie twee ogen die me aanstaren vanop de achterbank. Geschrokken maak ik een sprongetje en draai mijn hoofd vliegensvlug om te kijken wie er in de auto zit. Door die onverwachte beweging begint de zeurende pijn in mijn pols en elleboog opnieuw. Op de achterbank is niemand te zien, het was een illusie. Mijn pols en elleboog branden. Een herinnering aan de tijd dat ik nog in de realiteit leefde. Voordat we hier terechtkwamen, viel ik namelijk van een reuzenrad naar beneden, een paar meter hoog. Die val had mijn dood kunnen worden, maar op de een of andere manier hield ik er alleen een beschadigde arm aan over. De pijn is ondertussen minder geworden, maar nog steeds voel ik het op sommige momenten. Hetzelfde geldt voor mijn verzwikte voet en kapotgeschuurde knieën, ook die doen bijna geen pijn meer. Desondanks blijven de verwondingen zichtbaar zolang ik hier in de Grijze Zone opgesloten zit.Door al mijn gemijmer en het geloei van de wind hoor ik nu pas dat er vreemde geluiden uit de auto komen. Voor zover ik kan zien, is de buitenkant nog intact. Maar de binnenkant sputtert tegen, de dashboardlampjes knipperen zelfs. De motor maakt een grommend geluid en blijft daarna luid ronken. Met mijn handen om het stuur gevouwen, doe ik een schietgebedje dat we niet zullen stilvallen. Ik hoop maar dat er niets kapot is gegaan.Mijn blik dwaalt af naar de volle maan die recht voor ons aan de hemel staat te glimmen. Alsof ze ons de weg wil wijzen. De weg waarnaartoe? Als je ‘t mij vraagt, leidt ze ons alleen maar naar de andere kant. Naar de donkere zijde van de maan. Rotding. Misschien klinkt het absurd, maar ik heb nog een appeltje te schillen met de maan. Dankzij haar zit ik hier opgesloten in deze grijze droomwereld, tussen de andere droomdoden. Hoewel ik tot nu toe weinig beweging heb gezien, weet ik dat ze hier zijn en dat ik ons hier zo snel mogelijk vandaan moet zien te krijgen. De enige manier om dat te doen, is door terug te keren naar het moment waarop ik doodging – toen die spuuglelijke piraat me de keel oversneed dus – en dat ogenblik te veranderen. Hoe we dat gaan doen, weet ik nog niet. Mijn lucide krachten staan nog niet helemaal op punt, om het netjes te zeggen. Met wat meer oefening zou ik een heel krachtige dromer kunnen zijn, maar op dit moment ontbreekt het me aan ervaring. Daardoor zijn mijn lucide krachten erg onstabiel. Mila zou zeggen dat ik even goed ben in luciditeit als een versgelegde drol van Ewan. En dat is zelfs nog beter dan het niveau van mijn fysieke vechtkunsten, die Mila me met de moed der wanhoop probeert aan te leren. Nee, op mijn lucide krachten kunnen we niet rekenen. Zelfs als dat wel zo was, zou ik geen flauw idee hebben hoe we terug moeten keren naar dat ogenblik. Door in de tijd te reizen misschien? Dat klinkt zelfs in mijn oren absurd.Ik slaak een kreun van frustratie en sla met mijn hand op het stuur. Net op dat moment maakt de motor een angstaanjagend geluid en valt daarna helemaal stil. De koplampen gaan uit en de auto glijdt nog een paar meter verder door de duisternis. Het verroeste voertuig stopt uiteindelijk midden op het wegdek, in de complete duisternis.Mijn ademhaling versnelt, het koude zweet breekt me uit. Misschien liggen zíj op de loer. Wat moeten we nu doen?Ik probeer de wagen opnieuw aan de praat te krijgen. Met mijn vlakke hand sla ik op het dashboard en draai verwoed aan het contactsleuteltje. Tevergeefs. Het ding geeft geen krimp. Ik wist dat we met de auto van mijn ouders hadden moeten gaan. Nu zijn we gestrand in the middle of nowhere, compleet afgesneden van de rest van de wereld. Er klinkt gerommel in de verte. Het gaat onweren. We moeten hier weg zien te raken. Gelukkig zijn mijn ogen ondertussen getraind om in het donker te zien.Voorzichtig schud ik aan Mila’s schouder en fluister haar naam. Als het niet zo donker en dreigend om ons ons heen was geweest, had ik haar nog wel even laten slapen. Ze heeft de afgelopen dagen amper een seconde haar ogen dichtgedaan. Ze moet uitgeput zijn, want ze reageert niet op mijn fluistering. Voor de tweede keer schud ik zachtjes aan haar bovenarm. Dwars door de stof van haar t-shirt en trui voel ik haar spieren en botten. Ze schrikt wakker uit haar hazenslaapje en kijkt schichtig om zich heen. Ik heb gemerkt dat ze dat altijd doet wanneer ze niet uit zichzelf wakker wordt. Een goede gewoonte hier in de droomwereld, eentje die ik mezelf misschien ook eigen zou moeten maken omdat ik dan wellicht minder vaak in de problemen zou komen.Wanneer ze zich ervan verzekerd heeft dat er geen direct gevaar dreigt, schraapt ze haar keel. ‘Waar zijn we?’Haar stem klinkt als belletjes in de wind, ondanks de angstige ondertoon die erin zit. Iemand anders zou die waarschijnlijk niet opmerken, maar ik ken haar beter dan wie dan ook.Met stijf op elkaar geknepen lippen schud ik mijn hoofd. Zie ik eruit alsof ik een ingebouwd GPS-systeem heb?‘We zijn ergens in een bos,’ mompel ik. Dat heeft ze zelf ook wel gezien. Haar echte vraag is wáárom we precies op deze plek zijn, wat we hier doen. ‘De auto is stilgevallen,’ vul ik aan.Hoofdschuddend maakt ze haar gordel los en knijpt in mijn vingers. Mila is niet het soort meisje dat domme vragen stelt of domme antwoorden geeft. Ze wil niet weten hoe het komt dat haar derdehands wagen plots niet meer rijdt, of waarom we ons midden in een donker bos bevinden. Of waarom ík degene ben die achter het stuur zit, amper zeventien jaar oud en niet eens in het bezit van een geldig rijbewijs. In tegenstelling tot mijn beste vriend Ewan, heb ik nooit de moeite gedaan om te leren autorijden.Nee, Mila is dit soort vreemde situaties gewend. Ze kunnen allemaal voorkomen in een droom. En sinds ik droomdood ben, zit ik constant in een droom. Dat maakt de situatie echter niet minder gevaarlijk of eng. De angst die door mijn lichaam giert, voelt meer dan echt.‘Laten we uitstappen en op zoek gaan naar iemand die ons kan helpen,’ stelt ze voor. Ze oordeelt niet over het feit dat ik moeite heb om mijn trillende handen onder controle te houden. Ze houdt van me, dat weet ik wel zeker.‘Zullen we?’ Ik knik en geef een kneepje in haar hand. Mila glimlacht en buigt zich naar me toe, over de handrem heen. Haar mooie volle lippen komen dichterbij, ze drukt haar mond op de mijne en zoekt met haar tong een weg naar binnen. Gretig kus ik haar terug. Ik weet dat we ons niet in de realiteit bevinden, maar in de Grijze Zone, en dat dit niet echt is, maar het voelt wél zo. Net zoals de druk van haar mond op de mijne en haar heerlijke geur die me zoals altijd volledig overdondert. Waarom zou iets dat zo echt aanvoelt, niet echt kunnen zijn? We blijven zoenen tot ze achteroverleunt en even knippert. ‘Zullen we?’ herhaalt ze. Nog een kneepje, en daar gaan we.Buiten de beschutting van de auto voelt de snijdende wind ijskoud aan, alsof er ijspriemen in mijn wangen worden geduwd. Ik wrijf over mijn gezicht in een poging om de ergste kou te verdrijven. Heel even kijk ik naar Mila's truitje en denk ik aan het dunne shirtje dat ze daaronder draagt. Zonder aarzelen trek ik mijn jas met capuchon uit en drapeer die over haar schouders. Zonder iets te zeggen trekt ze het kledingstuk steviger om zich heen.Rillend kijk ik om me heen. Aan beide kanten van de weg liggen bergen sneeuw, die door een sneeuwruimer of iets dergelijks van de weg zijn afgeduwd. Dankbaarheid welt in me op. Nu hoeven we niet met onze toch al doorweekte gympen door een halve meter sneeuw te ploeteren.Een windvlaag rukt mijn kleren bijna van mijn lijf. Uit angst dat Mila door de wind gegrepen en weggeblazen zou worden, pak ik haar schouders stevig vast. Ze weegt amper zoveel als een veertje. Net als ik trouwens, maar over mezelf maak ik me geen zorgen. Ze legt haar arm rond mijn middel, automatisch of net heel bewust? Ik voel haar lichaamswarmte door mijn trui heen.  Voetje voor voetje schuifelen we over het gladde wegdek. Hoewel het dan sneeuwvrij mag zijn, is het nog steeds ontzettend glibberig. Overal om ons heen heerst de inktzwarte nacht. Dankzij het licht van de volle maan kunnen we vormen onderscheiden, maar de donkere lariksbomen die ons omringen benemen ons het zicht. Gelukkig markeert het asfalt de weg die we moeten volgen. De weg waarnaartoe? vraag ik me voor de tweede keer deze avond af.Eigenlijk is deze situatie wel heel erg benard. Alsof het een complot is... 'Is dit weer een test?' mompel ik. In het verleden ben ik meerdere keren door de Yua 'getest', zodat ze konden zien of ik in staat was om dit soort problemen op te lossen. Maar hoe ik hieruit moet zien te komen, weet ik niet.'Natuurlijk is dit een test, liefje. Alles wat we hier doen is een test.' In het donker klinkt Mila's stem geruststellend. Ik voel me weer een beetje op mijn gemak. Minutenlang schuifelen we verder door de duisternis, tot ik er genoeg van heb. 'Waarom komen de Yua me niet gewoon halen?' barst ik los. 'Zijn ze soms bang van ons? Durven ze zich niet te vertonen na alles wat ze ons hebben aangedaan?' Mila wrijft kalmerend over mijn armen en maakt ssh-geluiden. Toch laat ik me niet door haar de mond snoeren.'Heb jij misschien een idee hoe we hieruit moeten komen, mevrouwtje ik-ben-een-geweldige-lucide-dromer? Nou?' Geschrokken door mijn woede-uitbarsting sla ik een hand voor mijn mond. Mila laat mijn arm los. Van het ene op het andere moment ben ik helemaal alleen in het donker. Mijn verdiende loon.Sinds ik vastzit in deze grijze wereld heb ik het gevoel alsof ik mezelf niet meer kan beheersen. Soms barst ik uit in een tirade, om het moment daarna bijna te huilen van spijt. Ik weet bijna zeker dat mijn droomdood daar iets mee te maken heeft. Ik moet mijn boosheid niet aanwenden om ruzie te maken met het enige meisje dat nog over is. De enige die zich vrijwillig in deze Grijze Zone heeft gestort. De enige die ik kan vertrouwen. Ik bied mijn verontschuldigingen aan Mila aan.'Hoor eens, het spijt me. De laatste tijd weet ik soms niet wat me bezielt.''Het geeft niet, Mathis. Jij kan er niets aan doen dat... Hé, luister je wel?'Ik reageer niet op haar vraag omdat ik een stukje verderop een grote, donkere vorm zie die afsteekt tegen het zwart van de hemel. Een huis of een flatgebouw misschien? Daar kunnen we beschutting zoeken! Of beter nog, wat als dat het bolwerk van de Yua is! Dan kan ik er gelijk een einde aan maken. Het dringt nog steeds niet tot me door dat dit allemaal wel heel erg toevallig is. Alsof mijn geest het allemaal ter plekke verzint...'Kijk,' fluister ik tegen het Meisje van mijn Dromen. Ik knik naar het gebouw. Daarna besef ik dat het donker is en dat Mila mijn beweging waarschijnlijk niet gezien heeft. 'Aan de linkerkant van de weg, een stukje verderop,' instrueer ik haar. 'Daar is een gebouw ofzo.''Ja,' antwoordt ze. 'Ik had het al gezien. Laten we daarnaartoe gaan. Misschien kunnen we er schuilen.'Ze haakt haar arm in de mijne en trekt me weer dicht tegen zich aan. De ruzie van daarnet is alweer vergeten. De belofte van warmte en beschutting stemt ons hoopvol. Arm in arm schuifelen we naar het gebouw toe. Van dichtbij zie ik dat het een groot huis is, dat vroeger misschien een hotel of een bed and breakfast was. Hopelijk laten de bewoners ons erin.Maar de voordeur en de ramen die aan de voorkant zitten, zijn dichtgetimmerd met houten planken. Ze zitten vol verroeste spijkers en hier en daar hangt nog een likje verf. Met al mijn kracht probeer ik een stuk hout los te wrikken, maar het ding zit muurvast. Langs deze kant kunnen we niet naar binnen, tenzij Mila zichzelf in een flubber kan veranderen om door een van de kieren naar binnen te glibberen. Met één oog dichtgeknepen probeer ik door een spleet naar binnen te gluren. Verdraaid, achter het hout zit nog meer hout.'Misschien moeten we het eens aan de achterkant proberen?' stelt Mila voor. Ik geef nog een harde ruk aan het houtwerk en geef het dan op. Gedwee volg ik haar naar de achterkant van het gebouw. Als we erlangs lopen, zie ik al dat de ramen aan de zijkant ook zijn dichtgetimmerd. Alsof de bewoners niet willen dat er iemand binnenkomt. Of nog erger: misschien zit er iets in wat niet naar buiten mag.Een koude rilling loopt over mijn ruggengraat. Ondertussen weet ik maar al te goed wat voor monsters er in de droomwereld rondlopen. En hoewel mijn domme geest niet beseft dat we daar op dit moment ook zijn, kruipt een angstig gevoel over mijn ruggengraat omhoog. Ineens vind ik het niet meer zo'n goed idee om daar naar binnen te gaan.Het licht van de maan zorgt ervoor dat ik voldoende zie. Mijn pupillen hebben zich aan de duisternis aangepast, en de maan schijnt feller dan voorheen. Ik zie dat de ramen aan de achterkant van het huis zijn dichtgemaakt. Zelfs voor het kleine kelderraampje zitten planken.Kom op Mathis, breek die deur open. Ik blijf duwen en trekken. Zuchtend laat ik het hout los, dat er vermolmd uitziet maar desondanks heel stevig is. Dat is echt onbegonnen werk.'Mathis, hoor jij dat ook?' Mila houdt haar hoofd schuin en luistert aandachtig. Ze lijkt wel een kat die iets heeft gezien of gehoord, maar niet precies weet waar het vandaan kwam. Ik spits mijn oren en hoor een zwakke stem.'Hallo? Is daar iemand?' Daar is je monster. Het roept je met zijn kinderstemmetje.Ik frons. Mijn fantasie gaat met me op de loop. Monsters in vervallen gebouwen, hoe verzin ik het?'Hallo!' schreeuw ik terug. Door een van de kieren probeer ik een glimp op te vangen van degene die naar ons roept. Het enige wat ik zie, is duisternis.Binnen klinkt gestommel, alsof er mensen aan het vechten zijn ofzo. Na een paar seconden reageert de stem op mijn geroep.'We zitten hier opgesloten!' De paniekerige toon die in die zin doorklinkt ontgaat me niet. Maar er is nog iets anders.We? Wie is daar nog meer? Is het een list van de Yua? Of zijn zij, net als wij, gevangenen van die vreselijke monsters? Ik moet ze een kans geven. Net wanneer ik wil terugroepen dat ze de deur moeten openmaken, dat het hele huis langs de buitenkant is dichtgemaakt, gilt degene die binnen opgesloten zit.'Er zitten planken voor alle ramen en deuren!' De stem breekt bij het woord 'alle'. Er gaat een schok door me heen. Ik herken die stem. Ze is van mijn zusje Tarina.'Tar! Wat doen jullie daarbinnen? Zijn mama en papa hier ook? Wie heeft dit gedaan?'Ik werp me weer tegen de planken en begin eraan te trekken en tegenaan te duwen. Ik moet ze daar uit zien te krijgen. Mila reageert niet en blijft doodleuk op haar plek staan.Ondertussen is de snijdende wind nóg heviger geworden en rukt de kleren van mijn lijf. Een felle bliksemflits verlicht de hemel en slaat een eindje verderop ergens in.'Mathis, we kunnen je niet helpen,' zegt Tarina. Ze klinkt vermoeid en moedeloos.  Ze moet al hebben ingezien dat ontsnappen een verloren zaak is.'We hangen vast met kettingen. Het is hier pikdonker, ik zie zelfs mijn eigen voeten niet...' Een rilling loopt over mijn rug wanneer ik in gedachten zie in wat voor een benarde situatie mijn zusje en ouders zich bevinden.Een zachte, gemene lach klinkt door de lucht. Daardoor weet ik meteen hoe laat het is. Zíj zitten hierachter. De Yua. Had ik het niet gedacht.Woede borrelt in me op. Nieuwe krachten stromen door me heen. De vermoeidheid vergeet ik op slag, de pijnlijke plekken doen er niet meer toe. En nog steeds komt het niet in me op dat dit misschien ook een droom is.Ik raap een tak van de besneeuwde bosgrond op en ga daarmee het houtwerk te lijf. Verwoed probeer ik de aikido-grepen die Mila me heeft aangeleerd toe te passen.Een tweede bliksemschicht slaat vlakbij in een manshoge lariks. Ondanks de sneeuwlaag op de takken vat de boom onmiddellijk vlam en valt krakend om. Met een klap komt het ding neer op de natte bosgrond. Door de luchtverschuiving laaien de vlammen hoog op en versperren het pad dat naar de hoofdweg leidt. Nu zitten we echt vast. Voor de Yua het perfecte moment om een monster op ons af te sturen.Ik kijk over mijn schouder. Mila staat nog steeds naast de achterdeur, haar oogleden stevig dichtgeknepen. Ze ziet er kalm en geconcentreerd uit. Heeft ze niet door wat er om ons heen gebeurt? Heeft ze een paniekaanval? Of is ze misschien in shock?'Mila, wat doe je?' vraag ik ongerust.Ze schudt haar hoofd en mompelt een paar woorden die ik niet versta. Met de afgebroken tak stevig in mijn hand geklemd, loop ik naar haar toe. Zachtjes leg ik mijn andere hand op haar schouder. Ik probeer te liplezen, zodat ik weet wat ze zegt.Dan begint het geschreeuw.Het gegil van mijn zusje rijt mijn trommelvliezen aan flarden. Ze schreeuwt wel vaker de longen uit haar lijf, bijvoorbeeld wanneer een van haar vriendinnen een leuk nieuw jurkje aanheeft. Maar dit gegil is anders. Het klinkt alsof ze onmenselijk veel pijn lijdt.Ik laat Mila los, ren naar de achterdeur en wrik de planken ervoor weg. Houtsplinters boren zich in mijn vingers en handpalmen, scherpe hoeken veroorzaken snijwonden. Nadat ik een stuk of vier planken verwijderd heb, kleven mijn beide handen van het bloed.‘Tar! Ma! Pa!’ Ik moet hen helpen, ik moet hen daaruit zien te halen. Een vreemd, knetterend geluid dringt mijn oren binnen. Ik ruik vuur.Een brandend stuk hout valt vlak naast me naar beneden en schroeit mijn arm. De geur van verbrande haren stijgt op. Met een scherpe blik volg ik het houtje tot het op de grond valt. De vlammetjes doven uit in de laag sneeuw die zich gevormd heeft. Waar komt dat vuur vandaan? Met een ruk kijk ik omhoog. Een geluidloze schreeuw komt over mijn lippen wanneer ik zie dat de hele bovenverdieping in lichterlaaie staat.Paniek vlamt omhoog in mijn borstkas, maar ik probeer er niet aan toe te geven. Ik moet helder blijven denken als ik mijn familie wil redden.‘Mila, help me!’ schreeuw ik vertwijfeld. Ik kijk over mijn schouder. Waarom doet ze niets? Waarom probeert ze niet net als ik om hier een einde aan te maken? ‘Doe iets, in plaats van daar zo te staan!’ Ik spring van het terras naar beneden en schud haar door elkaar, dwing haar om te kijken naar het huis dat op instorten staat. Ze opent haar ogen, maar keurt het brandende huis geen blik waardig. In plaats daarvan kijkt ze me aan met haar prachtige, lichtblauwe kijkers. Heel even vergeet ik alle zorgen en problemen.‘Mathis, luister. Er is maar één oplossing,’ zegt ze kordaat. Een derde bliksemschicht slaat in de schoorsteen van het gebouw en zorgt ervoor dat de bakstenen in elkaar beginnen te storten. De brandende balken hielden elkaar omhoog, maar zijn hun wankele evenwicht verloren. Tergend traag zakt alles naar beneden.‘Brute kracht kan ons niet helpen,’ vervolgt Mila rustig, alsof alles om ons heen niet echt gebeurt. Alsof mijn familie niet op het punt staat om onder puin bedolven te worden. ‘We moeten dit op een slimme manier aanpakken. Met een lucide droom.’Ik besef dat ze gelijk heeft en kan mezelf wel voor mijn kop slaan. Hoe is het mogelijk dat ik daar zelf niet op kwam? Soms ligt de oplossing zó voor de hand dat je haar over het hoofd ziet. Een droom in een droom in een droom, dat moet werken. Ik bal mijn vuisten en probeer wanhopig iets te bedenken wat ons kan helpen. Maar mijn hoofd is leeg. Misschien helpt het als het een peperkoeken huisje is? Of als Ewan hier is, met zijn brede lijf en sterke spieren? Ik heb het gevoel dat ik de meest voor de hand liggende oplossing over het hoofd zie. Natuurlijk, een stevige regenbui zou de vlammen moeten doven!Terwijl ik mijn oogleden stevig dichtknijp, wat het makkelijker maakt om lucide krachten te gebruiken,  besef ik dat het me niet zal lukken. Niet alleen omdat ik nog een groentje ben wat dit betreft, ook omdat we ons nu op het tweede level van de droomwereld bevinden. Hoe dieper we daarin wegzakken, hoe moeilijker het wordt om luciditeit te gebruiken. Het is hetzelfde principe als een sportwedstrijd: hoe hoger het niveau is waarop je speelt, hoe moeilijker het wordt om te winnen. De Yua denken vast dat ik hier weerloos ben, wat eigenlijk ook zo is als ik heel eerlijk ben.‘Mathis, help me,’ kreunt Mila. Ik open mijn oogleden een heel klein stukje en gluur naar haar. Ze staat een eindje verderop om een beter overzicht te hebben over de situatie en doet haar best om een reusachtige regenwolk op te roepen. Die zou de vlammen vast wel kunnen doven. Geniaal is ze, mijn meisje.Ik loop naar haar toe en ga naast haar staan. Opnieuw knijp ik mijn ogen dicht en ik probeer haar te helpen het vuur te blussen. Voordat we ook maar een druppel hebben laten vallen, is het al te laat. Het geschreeuw van mijn zusje wordt gesmoord wanneer het hele gebouw instort. Het geraas en gedonder van het instortende gebouw is oorverdovend. Stukken dakpannen en steen regenen op ons neer. Ik sla mijn armen over mijn hoofd om mezelf te beschermen.De wereld rondom mij begint hevig te schudden. Ik laat me op mijn knieën vallen, nog steeds met mijn armen boven mijn hoofd. Wat doet het er eigenlijk nog toe? Ik heb gefaald. Het beven neemt toe met de seconde, de hele aardbol dreigt uiteen te vallen.Dan is het stil. Of beter gezegd, mijn oren doen hun werk niet meer. ‘Tar! Mama! Papa!’ Wanhopig blijf ik schreeuwen, maar ik krijg geen reactie. Het enige wat ik hoor, is een soort gepiep. Verder hoor ik niets van de vallende brokstukken of het geknetter van het vuur. In mijn achterhoofd weet ik dat het nog steeds brandt, want ik voel de hitte op mijn huid. Maar iemand heeft het geluid uitgezet.Terwijl ik overeind krabbel, zie ik dat het gebouw in puin ligt. Er is niets van over, behalve de geblakerde restanten. Waar zijn ze? Ze zijn toch niet... Die gedachte is te erg om af te maken. Ik probeer naar het ingestorte gebouw te lopen, maar zak steeds door mijn knieën. Niet alleen door de pijn die door mijn lichaam giert, ook door het beven van de aarde dat onverminderd doorgaat. Een aardbeving? Mila en ik worden van links naar rechts geslingerd, het voelt alsof we door de lucht zweven. Alsof we in zo’n glazen bol zitten waarmee iemand schudt. De verse sneeuw stuift op en dwarrelt om ons heen. Mila en ik houden elkaar vast en proberen samen staande te blijven of toch op zijn minst niet op ons gezicht te belanden.‘Mathis!’ Haar stem klinkt alsof ze van heel ver komt, al staat ze vlak tegen me aan. Ik til mijn hoofd op en kijk haar aan. ‘Je moet hierheen komen!’ Ik hoor haar stem, maar haar mond beweegt niet mee. Het voelt alsof ze rechtstreeks in mijn gedachten spreekt.‘Kom naar me toe!’ herhaalt ze. Even weet ik niet wat ik moet doen. Ik ben toch vlak bij haar? Een verdwaald stuk dakpan raakt mijn slaap. Mijn hoofd klapt opzij en een pijnscheut trekt door mijn ruggengraat naar mijn tenen.Ik zak door mijn knieën en hoor hoe mijn meisje iets tegen me zegt. ‘Mathis, je zit midden in een nachtmerrie! Kom naar me toe!’Haar stem klinkt alsof ze zich in mijn hoofd heeft genesteld en me van daaruit instructies geeft. ‘Liefje, word wakker!’Mijn lichaam weigert mee te werken. Mijn ogen vallen dicht en de geuren van brandend hout en rook dringen mijn neus binnen.Het doet me een beetje denken aan twee jaar geleden in de winter, toen mijn vader de houtkachel in de woonkamer had aangemaakt. Heerlijk was het om daar zo te zitten, met een lekker kopje thee en marshmallows om te roosteren.Op dat moment had ik nog geen flauw idee over alles wat met dromen te maken heeft. Ik dacht dat het gewoon leuke beeldjes waren die we ‘s nachts zagen. Dat ze geen betekenis hadden. Er zijn natuurlijk mensen die geloven in horoscopen en droomvoorspellingen en al dat new age-gedoe. Maar ik hoorde niet bij die groep.Dat was allemaal vóórdat de lucide dromen – en Mila – in mijn leven kwamen. Zestien jaar van mijn leven heb ik in totale onwetendheid doorgebracht. Als een sukkel die geen idee had dat er nog iets méér is dan de realiteit. Dat er een hele parallelle wereld schuilgaat achter een droom. Of achter een nachtmerrie.Ondertussen weet ik hoe groot de invloed van zo’n nachtmerrie op de realiteit kan zijn. Ik droomde dat mijn hond Sam in een ravijn viel, een vreselijke droom was dat. Toen ik wakker werd bleek hij overreden te zijn door een auto. In een andere nachtmerrie werd mijn beste vriend Ewan de kop ingeslagen, zomaar in het openbaar. Nadat ik wakker werd, bleek hij een zwaar ongeval gehad te hebben. Toen besefte ik dat het geen toeval kon zijn, dat mijn dromen wel degelijk een effect hebben op de realiteit.Een woeste, dierlijk klinkende lach is het laatste wat ik hoor, voordat ik me door de duisternis laat omhelzen.   Meer lezen? Neem een kijkje op www.facebook.com/Maanziekhetboek en bestel jouw eigen exemplaar!

Eva Linden
0 0

Maanziek

  Maanziek Het houten piratenschip is prachtig nagemaakt, met een glimmend geschrobd dek en een realistisch uitziende kajuit. Op de voorsteven houdt een halfnaakte zeemeermin de wacht en boven op de mast wappert een rode vlag met een doodshoofd erop. 'Piraten,' mompel ik. Een ijskoude rilling kronkelt door mijn lichaam. 'Beste deelnemers,' zegt een krakende stem. 'In dit spel is er maar één regel, en dat is dat degene die het langst weet te overleven, de wedstrijd wint!' Op het schip valt een ijzige stilte. Het onheilspellende gevoel dat ik dit beter niet zou doen, wordt steeds sterker. Dan, vanuit het niets, komen er hoge golven opzetten.   De zeventienjarige Mathis heeft het niet makkelijk. Naast de problemen met zijn vrienden en zijn liefje, heeft hij last van vreselijke, levensechte nachtmerries. Net op het moment dat hij niet meer weet wat echt is en wat niet, ontmoet hij een mysterieus meisje met een duister verleden. Ze vertelt hem over de gevaren die er zijn in de wereld van 'lucide dromen'. Ondertussen raken de twee steeds meer verstrikt in een spel tussen goed en kwaad, en verliezen ze hun grip op de werkelijkheid. Slagen ze er in om zichzelf te redden? Of is het allemaal maar...een droom?   Maanziek is een spannend avonturenverhaal, met een gezonde dosis fantasy en een vleugje horror. Lees hieronder het eerste hoofdstuk...   I. De stemmetjes in mijn hoofd   ‘Kom op Mathis, dit kan je niet menen! Ben je echt zo’n watje? Je doet me denken aan mijn grootmoeder... Man, die was pas bang toen ik haar meenam in de waterglijbaan!’ Mijn beste vriend slaat de spijker op zijn kop. Ja, ik ben echt zo’n watje, antwoord ik in gedachten. Is daar iets mis mee? Het warme water van het bubbelbad prikt in mijn ogen, maar ik blijf Ewan aankijken zonder te knipperen. Vanaf de kunststof bodem dwarrelen duizenden luchtbelletjes omhoog. De manier waarop ze zachtjes langs de zijkant van mijn benen opwaarts bewegen doet me huiveren. Met een aangename rilling keer ik terug naar het hier en nu. Ik snuif diep en de heerlijke geur van lavendel kruipt in mijn neus. Mijn moment van genot wordt verstoord door Ewan’s gedram.‘Wil je alsjeblíéft nog één laatste keertje van de waterglijbaan gaan? Voor de allerlaatste keer vandaag? Als je wil, kan ik aan de redder vragen of je zwembandjes aan mag doen.’ Met een zielige blik die maar al te nep is, probeert hij me om te kopen. Dat trucje heeft al vaker gewerkt. Niet toegeven nu, Mathis, prent ik mezelf in.In tegenstelling tot mijn beste vriend, hou ik helemaal niet van alles wat snel, hoog of gevaarlijk is. Mij doe je geen plezier met een dagje naar het pretpark of een avonturenwandeling, en Ewan weet dat maar al te goed. Hoewel hij al meer dan twaalf jaar mijn beste vriend is en me dus door en door kent, wil hij me koste wat het kost overhalen om een tweede keer mijn leven te wagen in die gestoorde glijbaan.Aan de rand van het bubbelbad staat Ewan te stuiteren. Hij springt van het ene been op het andere uit puur enthousiasme. Zijn hoofd raakt telkens een van de palmbladeren die het tropische zwembad decoreren. Even verderop staat een stapel houten kratten, met daarnaast een plastic nepkanon. Het piratenthema is rijkelijk uitgestreken over het volledige zwembad. Warm water druppelt uit mijn zwarte haren en een rilling loopt over mijn rug. Ik hou niet van piraten.Ewan schopt speels met zijn voet in het water, en het opspattende water belandt in mijn gezicht. Met een snelle beweging grijp ik zijn been vast en trek hem onderuit. Schreeuwend belandt hij naast me in het bubbelbad. De mensen die in de andere jacuzzi zitten te genieten, kijken ons vuil aan en maken aanstalten om hun rust elders te gaan zoeken. Ondanks mijn slimme aanval, is Ewan nog niet verslagen.‘Binnen een uurtje sluit het zwembad en dan moeten we naar huis,’ gaat hij verder. Hij probeert me nog steeds te overreden. ‘En vanaf morgen zitten we weer een jaar lang opgesloten in die kloteschool om onze kostbare tijd te verdoen aan leerstof waar we niks aan hebben. Trouwens, een lekker warm bad heb je thuis ook, maar een supersnelle glijbaan zoals de Moonstruck vind je nergens anders!’ luidt zijn laatste argument. Ergens heeft hij gelijk, dat weet ik ook. Toch voel ik er weinig voor om het heerlijk warme water vaarwel te zeggen en met hem mee te gaan.Terwijl ik mijn opties overweeg, zie ik hoe Ewan met zijn hand door zijn haar gaat om de perfecte wet look te creëren. Hij kucht zachtjes en gluurt vanuit zijn ooghoek naar enkele meisjes in bikini die voorbijlopen.‘Hé Mathis, we moeten voortmaken. Ik wil zo meteen nog naar de sportschool om mijn buikspieren te trainen,’ zegt hij luid. Heel subtiel, Ewan. De meisjes, twee blondines en eentje met lichtbruin haar, doen alsof ze hem niet gehoord hebben en nemen plaats in de jacuzzi naast ons. Hoewel ik een vriendin heb die ik heel graag zie, kan ik het niet laten om de meisjes te bestuderen. Ze lijken een beetje ouder dan wij, ik schat ze een jaar of achttien.‘Mathis?’ zegt Ewan veel te luid. De meisjes lachen en ik keer terug naar het hier en nu, niet wetende wat Ewan me zonet heeft gevraagd. ‘De glijbaan?’ herhaalt hij lachend.Oh ja. Uiteindelijk besef ik dat ik het snelst van zijn aanhoudende gezeur af kom door gewoon mee te gaan naar die idiote glijbaan.Na nog een laatste keer kopje onder te zijn gegaan in het heerlijke lavendelwater, hijs ik mezelf naar boven. De koele lucht die onverbiddelijk langs mijn lichaam strijkt, doet mijn ontspannen spieren verstijven. Ik zucht geërgerd en zeg: ‘Goed, ik ga mee.’Juichend springt Ewan in het rond, terwijl ik sta te bibberen van de kou. Mopperend sla ik mijn armen om me heen om het een beetje warmer te krijgen. Dan valt mijn oog op de drie meisjes die in de aangrenzende jacuzzi zitten. Twee van hen zitten te praten en giechelen, en genieten met volle teugen van hun waarschijnlijk laatste vakantiedag. Het derde meisje zit een beetje afgezonderd van de rest. Ze doet niet mee aan de vrolijke gesprekken over hun favoriete muziekband, de acteurs die zij het knapst vinden en de leuke jongens die er dit schooljaar waarschijnlijk niet in hun klas gaan zitten. Omdat het derde meisje, de stille, met haar rug naar me toe zit, zie ik haar gezicht niet. Ze neemt haar lichtbruine haren vast en draait ze rond tot een schattig dotje. Daarna doet ze een gifgroen haarrekje rond de hele constructie, zodat het stevig op zijn plaats blijft zitten. Het lijkt een beetje op...‘Mathis, please?’ Abrupt word ik uit mijn mijmeringen gerukt door Ewan. Oh ja, we gingen iets doen: ons leven riskeren in een stomme glijbaan. Terwijl ik het prikkende chloorwater zo goed en zo kwaad mogelijk uit mijn gezicht veeg en mijn natte haren fatsoeneer, krijg ik een harde duw in mijn rug die me doet wankelen op mijn benen. Ewan kan me nog net op het nippertje bij een arm grijpen en voorkomen dat ik recht op mijn gezicht val.‘Hé, niet onderuitgaan,’ zegt hij. ‘Hoewel het zwembad er vast heel interessant uit ziet wanneer je op je rug op de tegelvloer ligt.’ Gniffelend kijkt hij achterom.Verdwaasd schud ik mijn hoofd en probeer te ontdekken wie me zo ruw omver stootte. Mijn blik glijdt over het zwembadcomplex. Een moeder zit met haar baby te spelen in het kinderbad, twee jongetjes glijden gillend van het lachen van een glijbaan naar beneden. Een kale man met een duikbril op trekt gestaag baantjes in het olympisch bad. Er is niemand te zien die me geduwd zou kunnen hebben. Vreemd.‘Ik val niet zomaar om, iemand duwde me,’ verbeter ik.Verbijsterd kijkt Ewan in het rond, op zoek naar de dader. ‘Ik zou je ook een duw geven als ik niet wist wat voor een omvangrijke tientonner je was.’ Met mijn zestig kilo ben ik bijna net zo mager als een regenworm op dieet en mijn beste vriend maakt daar constant grapjes over. ‘Wie doet nu zoiets?’Voorzichtig stap ik de paar treden af naar beneden. Mijn lichaam staat boordevol kippenvel van de kou, elke vierkante centimeter is er mee bedekt. Ik spring de laatste drie treden af en beland naast Ewan. ‘Kom op, het is tijd om ons te amuseren!’Hij port me in mijn zij en rent zonder om te kijken weg. Onwillig grijnzend volg ik hem, naar de Moonstruck toe. Een halve minuut later staan we allebei naar adem te snakken voor de ingang van de waterglijbaan. Mijn conditie is niet meer wat ze geweest is.Terwijl we op adem proberen te komen, bestudeer ik de obscure constructie die zich boven me verheft. Zowel de trap als de glijbaan zelf zijn geverfd in felblauw en bloedrood, twee kleuren die ik absoluut niet bij elkaar vind passen. Als vanzelf glijdt mijn blik naar boven, naar de top van de glijbaan. Een onwillekeurige huivering loopt over mijn rug. En het is niet van de kou deze keer, maar wel door de enorme hoogte van het bouwsel. Is dit wel veilig?Ewan’s stem doorbreekt de bezorgde gedachten die door mijn hoofd razen. ‘Dit wordt leuk!’ Ik zie nog net een stukje lichtblauwe stof op de ronde wenteltrap verdwijnen. Ewan is er vandoor zonder mij. Een laatste keer kijk ik omhoog, naar de tweehonderddrieënvijftig treden die we moeten beklimmen om de top van de Moonstruck te bereiken.‘Wacht op mij!’ schreeuw ik mijn vriend achterna. Ik leg mijn hand op de bloedrode trapleuning, die vochtig aan voelt. Een onheilspellend gevoel maakt zich van mij meester. Doe het niet, probeert het stemmetje in mijn hoofd nog. Ik lap mijn intuïtie aan mijn laars en begin aan de beklimming. Al snel heb ik Ewan ingehaald. Halverwege de trap botsen we op een muur van mensen. Ze staan te zuchten en te klagen, waarschijnlijk omdat ze zo lang moeten wachten en het niet vooruit gaat.‘Pff, zo veel volk,’ kreunt Ewan. Hij probeert omhoog te kijken, de mensenmassa voorbij, om te zien of we al bijna bij de ingang zijn. ‘Het is echt niet normaal hoe populair deze waterglijbaan is,’ stelt hij vast. ‘Ik las gisteren op internet dat er elke dag meer dan duizend mensen een ritje maken in de Moonstruck. Alsof het die ene actrice is, hoe heet ze ook weer? Die elke dag iemand anders mee naar huis neemt.’Ik negeer zijn flauwe grapje. Duizend lijkt me ietwat overdreven, maar dat het hier druk is, daarin heeft hij zeker en vast gelijk. In de rest van het zwembadcomplex is het redelijk rustig, wat waarschijnlijk komt doordat iedereen hier staat aan te schuiven. Terwijl ik nadenk over het vreemde groepsgedrag van de menselijke soort, geeft Ewan me alweer een duw in mijn zij. Breed lachend wijst hij naar boven.‘We zijn er bijna!’ joelt hij uitgelaten. Ik kan er niks aan doen, maar zijn enthousiasme heeft het omgekeerde effect op me.‘Dat is fijn, zeg,’ mompel ik op een nogal bitsige toon. ‘Zorg je er dan deze keer wél voor dat je niet meteen achter me aan komt, maar wacht tot het licht op groen staat? Zoals je ziet gebeuren er anders ongelukken!’ Toen we vanochtend een andere glijbaan uitprobeerden, kwam hij vlak achter me aan en botste hard tegen mijn arm. Nu duw ik hem mijn rechterelleboog, waarop een gigantische blauwe plek zit, in zijn gezicht. Hij kijkt me met een teleurgestelde blik aan. Laat hem toch. Vergeet niet dat hij één van de weinigen is die bij je bleef na... Ik blokkeer de gedachte en besef dat ik niet zo luid had moeten praten. Na een klopje op zijn brede schouders bied ik mijn oprechte verontschuldigingen aan. ‘Het geeft niet hoor, let deze keer gewoon een beetje beter op, oké?’Zijn treurige blik verdwijnt en maakt plaats voor een waterig glimlachje. ‘Ja, doe ik. Ik zal net zo goed opletten als toen ik mijn rij-examen voor de brommer deed... en tegen een boom knalde,’ belooft hij. ‘Het wordt vast heel erg leuk!’ Daar heb ik nog mijn twijfels over. Op dat moment weerklinkt er een galmende stem door het hele zwembadcomplex.‘Wij vragen graag uw aandacht voor de volgende mededeling. Binnen een kwartiertje starten we met onze spannende piratenzoektocht.’ Om me heen kijkend probeer ik te ontdekken waar de stem vandaan komt, maar ik zie geen enkele luidspreker. Het lijkt alsof de krakende stem rechtstreeks in mijn hoofd zit.‘Er zijn mooie prijzen te winnen,’ vervolgt de organisator. Iedereen om me heen begint opgewonden te fluisteren. ‘Maar natuurlijk enkel voor de overlevers!’ De stem lacht, een gemene lach die een siddering over mijn rug doet lopen. Alle anderen lachen met hem mee, maar een ijzige kilte in mijn buik probeert me te waarschuwen. Wat had die laatste opmerking te betekenen? Stokstijf blijf ik staan, tot Ewan me alweer een por geeft.‘Wees niet zo’n bangerik, het was toch maar een grapje van die man? Een grap, Mathis! Ken je dat?’ Met fanatieke pretlichtjes in zijn ogen kijkt hij me aan. Hij grijpt mijn schouders vast en schudt me helemaal door elkaar. Gewillig laat ik hem zijn gang gaan. ‘Denk jij wat ik denk?’ roept hij enthousiast. Ik slaak een gefrustreerde kreun. ‘Nee, maar ik heb wel zo’n vermoeden wat jij denkt.’ En ja hoor, daar gaan we weer.‘Kom op Mathis, wij gaan die schattenjacht winnen! We zijn een team!’ Smekend kijkt hij me aan. Hoe kan ik ooit aan die blik weerstaan? Rationeel als ik ben, weeg ik de voor- en nadelen van onze deelname af tegen elkaar. Natuurlijk enkel voor de overlevers. De beangstigende woordkeuze van de luidsprekerstem bevalt me helemaal niet, maar mijn oeverloze nieuwsgierigheid krijgt de bovenhand. We zien wel of het leuk is, anders kunnen we er nog altijd mee stoppen.‘Oké, we doen het,’ geef ik toe. Ewan steekt lachend zijn twee duimen naar me op. We willen niet te laat komen, dus proberen we haastig beneden te raken via de wenteltrap. Achter ons blokkeren andere mensen de weg, en wanneer we hen vriendelijk vragen om plaats te maken, kijken ze ons boos aan.‘Wij staan hier ook al even te wachten, jongeman,’ zegt een van hen bozig. Er zit niets anders op dan ongeduldig te blijven aanschuiven en via de glijbaan naar de begane grond te gaan.Eindelijk is het mijn beurt om de zogenaamd leuke en coole glijbaan te betreden. Als ik heel eerlijk ben, associeer ik eerder lugubere woorden als gevaarlijk en dodelijk met het gevoel dat het kolossale bouwsel bij me oproept. Bovenaan de ingang zit een metalen stang, die ik vastgrijp en gebruik om me af te duwen. Hoe sneller het voorbij is, hoe beter.Het licht springt op groen, en met een rotvaart schiet ik door het duister. De maniak die deze glijbaan heeft ontworpen, heeft ervoor gekozen om geen verlichting aan te brengen, zogezegd om het nóg spannender te maken. Tijdens de hele rit is het dus pikdonker, ik zie geen hand voor ogen. De huiverige stemming waarin ik ben, wordt hier enkel maar versterkt. Het duister is zo onvoorspelbaar en mysterieus als een roeibootje op een woeste oceaan. Er is geen lampje om me te beschermen deze keer. Het bloeddorstige monster dat tot nu toe onder mijn bed verstopt zat, ligt op de loer. Op zoek naar een lekker hapje. Er zijn geen lakens waar ik me onder kan verstoppen, er is alleen water en duisternis om me heen. Ik voel de hete adem van de monsters in mijn nek. De blinde paniek die ik als kind vaak voelde, overspoelt me weer. Met mijn ogen stijf dichtgeknepen, ook al heeft dat geen enkele zin, glijd ik verder. Doe niet zo stom, je zit in een glijbaan, wijs ik mezelf terecht. Maar ik glijd verder en de duisternis om me heen blijft.Het water stroomt alsmaar sneller langs mijn lichaam en wanhopig bid ik dat er een einde komt aan de glijbaan. Op een gegeven moment lijk ik omhoog te glijden in plaats van omlaag. Door mijn dunne zwemshort heen voel ik elke hobbel in het plastic van de baan. Het doet een beetje pijn, want ik heb tenslotte niet zo’n vetlaag als Ewan. Ik ga steeds sneller en terwijl ik afweeg of ik het zou aan durven om te kijken, voel ik opeens een enorme kriebel in mijn buik. Alles staat op zijn kop. Een waterglijbaan met een looping?! Net wanneer ik bedacht heb hoe idioot dat klinkt, is het voorbij.Met een plons kom ik terecht in het zwembad en ga kopje onder. Zo snel mogelijk peddel ik naar de rand van het zwembad en hijs mezelf omhoog. Even verderop is een trapje, maar daarop zitten twee meisjes te wachten op iemand. Dat trapje kan ik dus niet gebruiken. Zo erg was het toch niet? Het stemmetje in mijn hoofd lacht me uit. Die zwartkijker compleet negerend, hou ik mijn hoofd schuin en schud voorzichtig het water uit mijn oren.Even later komt Ewan uit de krochten van de diepblauwe buis gevlogen. Hij zwemt naar me toe en hijst zichzelf op de zwembadrand. ‘Een beetje bizar dat we nooit eerder van die piratenzoektocht gehoord hebben,’ bedenkt hij zich. ‘We kwamen vroeger toch regelmatig in het zwembad, samen met de andere jongens? Maar ach...’ Zijn gemompel sterft weg en ik weet waar hij nu aan denkt. Nee, niet over hen beginnen. Alsjeblieft. Snel krabbel ik overeind, een poging om de beklemde sfeer waarin we dreigen te belanden, te doen verdwijnen.‘Laten we maar eens gaan kijken of we nog mee kunnen doen met de wedstrijd,’ verzucht ik. Ewan kijkt naar me op en lacht zijn tanden bloot.   Meer lezen? Neem een kijkje op www.facebook.com/Maanziekhetboek en bestel jouw eigen exemplaar!  

Eva Linden
11 0