Hubert Grimmelt

Gebruikersnaam Hubert Grimmelt

Teksten

AloÏs

Aloïs werkt al achtien jaar tegen zijn zin als ingenieur in de koekjesfabriek van Herentals. Rond twintig voor acht staat hij op. Hij doet, zoals steeds elke ochtend, pipi. Hij moet vandaag enkel in de namiddag werken. Beneden in de living neemt hij zij medicatie, antidepressiva en antipsychotica, met een beetje koude koffie van gisteren. Daarna zet hij het koffieapparaat aan om nieuwe te maken. Hij steekt een sigaretje op en gaat in de antieke zetel zitten. Hij heeft, tegen de verwachting in, vrij goed geslapen. Hij legt de LP ‘Moondance’ van Van Morrison op de platenspeler en luistert wat.  Half negen begint hij aan de afwas. Hij zet de waterkoker op en organiseert het aanrecht. Het is weer veel, want hij heeft nooit de energie af te wassen, laat staan te koken. Een Bpost camionette bezorgt met zorg een pakketje bij de overbuurman. Aan het kapelletje staat een man stokstijf stil met zijn donkerbruine hondje. Misschien doet hij een gebedje?  Als hij het warm water in de pompbak giet ontdekt hij dat er ook nog een pot met onderin beschimmelde soep op het gasvuur staat. Hij giet de viezigheid in het toilet. Het stinkt. Zij zin om af te wassen is voorbij, dus gaat hij opnieuw in de antieke zetel zitten roken. ‘These dreams of you. So real and so true,’ zingt Van Morrison. Aloïs geniet van de mooie saxofoon solo. Dan start hij met de afwas die hij meteen onderbreekt om te ontbijten. Hij eet een oude boterham met een stukje salami. Een idiote buurman van verderop in de straat rijdt zijn gras af. De vuilkar komt langs om de blauwe zakken op te pikken. De ene doet al nuttiger werk dan de ander, bedenkt hij zich. Tien voor tien is de afwas gedaan. Hij rookt. Hij drinkt koffie. Het woordje ‘afwas’ kan hij van zijn To Do-lijstje schrappen. Op de slaapkamer doet hij proper kleren aan, in de badkamer verfrist hij zich en op het toilet doet hij pipi. Half elf vertrekt hij naar het postkantoor en de sigarettenwinkel. Hij moet een brief naar een bevriend kunstschilder op de bus doen en een enveloppe met negatieven afhalen. Hij heeft nog drie sigaretten. Alle mensen die hij tegenkomt op weg naar de post hebben een hondje bij. Onderweg doet hij nog stemopwarmingsoefeningetjes. In het postkantoor heeft hij nummertje zestig. Hij moet enkele minuutjes wachten, maar kan dan naar loket drie. Hij legt zijn brief op de balie en vraagt of die voldoende is gefrankeerd. De loketbediende legt de brief op de weegschaal en zegt: ‘Er moet maar één postzegel op.’ Hij heeft er gisteren drie postzegels opgekleefd. De juffrouw pulkt voorzichtig de postzegels van de brief. ‘Deze twee kun je de volgende keer opnieuw gebruiken als je ze opkleeft met een Pritt-stift.’ Ze geeft hem de zegels en hij frommelt ze in zijn portefeuille. Daarna legt ze hem het verschil uit tussen een prior-zegel en een gewone. ‘Bij deze komt het de volgende dag toe. Bij de andere duurt het drie dagen. Heeft u nog iets nodig?’ ‘Ja, ik wil er ook nog kopen. Heeft u speciallekes?’ ‘Ik heb hondjes, de dierentuin, … ‘ ‘Doe die maar,’ antwoordt hij meteen. ‘Is de postcode van Borgerhout juist?’ vraagt hij nog. De postbediende kijkt het even na en knikt bevestigend. Hij vindt het fijn behandeld te worden als een idioot. In het rusthuis naast de gazettenwinkel zijn ze in de cafetaria bingo aan het spelen. Op de terugweg komt hij twee Italiaans sprekende mannen tegen die goed doorstappen. In de straat is er één blauwe PMD-zak blijven staan. Thuisgekomen haalt hij de gerecupereerde postzegels, een met een portret van koning Flip en een met de afbeelding van twee hondjes, uit zijn portefeuille, kleeft ze op de achterkant van het kasticket en steekt het bij de zegels van de dierentuin. Hij legt ze op de hoek van zijn bureau waar de postzegels altijd liggen. Zittend in de antieke zetel doet hij de enveloppe van Foto Kromhout uit Antwerpen open. Hij is erg benieuwd naar het resultaat van zijn eerste rolletje met de Olympus Pen EE 3. Hij is blij, want de contactsheet ziet er veelbelovend uit. De conclusie is dat die camera perfect werkt. Hij rookt. Hij drinkt koffie. Hij luistert op zijn iPhone SE naar wat muziek. Zot Jefke, de overbuurman, parkeert zijn Hyundai Pony voor de deur. De logaritmes van de Deezer app werken weer niet. Hij ontdekt enkel één goed nieuw nummer. Hij bestudeert de contactsheet nog een keer aandachtiger en schrijft de markering op ‘Olympus PEN EE 3 001’ Ook de zelfportretten zijn goed gelukt. Kwart voor twaalf maakt hij zijn lunchpakketje. Zijn vrouw is nu twee maanden dood. Kanker. Botkanker. Erg pijnlijk. Eigenaardig genoeg is hij de eenzaamheid al gewoon. Hij gaat ook al terug werken. De dokter wou hem nog een briefje schrijven, maar dat vond hij niet nodig. Hij wil cornflakes eten en stelt vast dat die niet meer goed zijn. Ze ruiken naar urine. Op zijn werk valt de poetsvrouw hem lastig. Ze vertelt over haar valentijnscadeau namelijk een blok belegen kaas. In de bibliotheek had een vrijwilliger haar, na hetzelfde verhaal te hebben gehoord, haar een boek van Willem Elsschot meegegeven. Dat zit ze tijdens de werkuren te lezen, maar ze begrijpt er niks van. Tot vier uur zaagt ze de oren van zijn kop. Zij had haar vriendje shampoo cadeau gedaan. Ze dacht ook dat Elsschot een boek met de titel ‘Fonkelnieuw’ had geschreven. Hij heeft haar rond drie uur getrakteerd op een Knoppers wafeltje. Na zij werk gaat hij naar frituur Estrella. Hij heeft geluk want de man na hem besteld voor achtendertig euro. Buurvrouw Tinne zit op een kruk met een glas witte wijn voor haar neus. De curryworst speciale doorsnijden met het plastic vorkje gaat moeizaam. Het breekt dan ook, zodat hij de worst en de fritjes maar met zijn handen eet. Er zit ook een kind met een baby in de frituur. De baby huilt. De moeder tokkelt op haar telefoon. Rond zeven uur is hij thuis. Hij sluit meteen de gordijnen en de Luxaflex en doet het licht van de keuken aan. In de antieke zetel, fantaseert hij over zich verdrinken in de vaart, het Albertkanaal, maar dat vindt hij te omslachtig. Hij gaat naar de badkamer en bekijkt zijn verzameling medicatie. Er is Risperdal, Lorametazepam, Quetiapine, Aspirine, Paracetamol, Zolpidem, Fluanxol, … Aloïs neemt een lege zak van de Action, waarin hij normaal zijn vuile was verzamelt, en kiepert de hele handel er in. Hij daalt de trap af.  Aan de keukentafel stalt hij de collectie medicamenten uit en haalt glazen en glaasjes uit de keukenkast. De slaappilletjes gaan in twee glazen waar Amora mosterd in gezeten heeft. Het ene heeft Star Wars afbeeldingen, het andere tekeningetjes van Les Indestructibles 2. De eerste soort antipsychotica past in een klein jeneverglaasje. De Paracetamol zijn dikke pillen, dus die verdeelt hij over twee, grote wijnglazen. Het lijken wel mini-visbokalen op een pootje, een kerstcadeau van zijn idiote zuster toen er nog samen gevierd werd. Met zijn Leica M8 maakt hij een foto van het mooie stilleven, een verzameling glazen en medicatie. Aloïs gaat opnieuw in zijn antieke zetel zitten en drinkt een glas gin met bruiswater. Buiten is het donker. Hij probeert een inschatting te maken hoeveel vloeistof hij nodig heeft om dit goedje allemaal te kunnen inslikken. Hij schat vier bierglazen van vijfentwintig centiliter, dus hij neemt vier glazen, met reclame van Golding Campina op, uit de keukenkast. Hij heeft die lang geleden gekocht op de zondagse rommelmarkt. Hij vult ze alle vier met gin en bruiswater en zet één flesje Spa blauw als reserve, mocht hij een inschattingsfout gemaakt hebben. Ook de langwerpige fles gin, die bijna leeg is, van veertien euro uit de Delhaize zet hij op tafel.  Het inslikken kost moeite, omdat veel van de witte tabletjes in zijn mond aan elkaar gaan kleven. Af en toe spoelt hij door met de Spa blauw en gin. Na alle glazen te hebben geledigd maakt hij zich de bedenking dat hij vergeten is een afscheidsbriefje te schrijven.  Wat er daarna gebeurde weet Aloïs niet meer. 

Hubert Grimmelt
3 0

Het einde

Ik heb nergens pijn behalve in mijn brein. Het is tien na één ’s nachts en het is koud en pikdonker. Ik ben de rust zelve. Geen opwinding of zo. Ik doe m’n kaki broek van Fjällräven aan en Bridgedale sokken. Ik kies voor de zware bergbotinnes.  Het Albertkanaal is zes minuten wandelen. Ik neem een stuk touw mee, zodat ik mijn wandelschoenen aan elkaar kan knopen. Ik kan dat niet meer gaan watertrappelen of zwemmen. Ik wil verdrinken in het koude water. De echtgenoot van mijn zus beweert dat je aan de rand van de vaart gewoon kan staan. Ik denk dat de vaart diep genoeg is om te verzuipen. Daarna is er niks. Aan de trap op het einde van de straat steek ik al mijn zakken van mijn broek en Adidasvestje vol met steentjes. Ik verwacht niet dat ik nog wandelaars of fietsers ga tegenkomen. Het is halve maan en ijskoud. Op de rand van de vaart knoop ik mijn wandelschoenen stevig aan mekaar. Ik ben lichtjes zenuwachtig, maar vastberaden. Het water lijkt zwart. Ik laat me in het koude water glijden en duw me met mijn vastgebonden schoenen van de kant. Heel even schiet ik in paniek en probeer te trappelen. Ik maak idiote zwembewegingen met mijn armen. Daarna ga ik kopje onder en doe een slok water binnen. Ik verzuip. Ik ben vrij. Op mijn bondig afscheidsbriefje, dat ik gisteren schreef, staat ongeveer hetzelfde als bij de eerste zelfmoordpoging:                                J’en ai marre.                                Draag alsjeblief zorg voor het creatieve werk. Dankjewel.                                  Fernand

Hubert Grimmelt
4 0

Met oma in de Lunchgarden

De tweeëntachtigjarige oma van Pablo, de oudste kleinzoon, heeft voorgesteld met hem te gaan eten in de Lunchgarden van de grote Carrefour aan de Ringlaan. Ze hebben afgesproken rond elf uur. Tien minuten vroeger belt Pablo zijn oma. ‘Ik kom je zo dadelijk oppikken. Is dat oké?’ ‘Zeker lieve Pablo. Ik ben net naar de beenhouwer geweest. Ik moet het vlees nog in de koelkast steken en een ander blouske aandoen. Dan ben ik klaar.’ ‘Over een kwartiertje ben ik bij jou, oma,’ zegt de kleinzoon, drieëntwintig en student biochemie.    Vijf na elf stopt Pablo voor het huis van zijn oma die al in de deur staat te wachten. Ze waggelt met haar wandelstok in de lucht richting auto. Ze opent de deur van de kleine, tweedehands Peugeot 205 en roept: ‘Dag Pablo! Hoe gaat het jongen? Bij mij gaat het vandaag moeizaam.’ ‘We hebben alle tijd oma,’ antwoordt de jongeman vriendelijk. Germaine gooit haar handtas in de auto en draait zich met haar rug naar de passagierszetel, zet met haar rechterhand haar wandelstok stevig op de grond, laat zich achterwaarts half in de zetel vallen, er goed op lettend dat ze haar hoofd niet stoot, draait zich dan half linksom, zodat ze eveneens door de voorruit kan kijken. Daarna probeert ze haar wandelstok tussen haar knieën weg te zetten, maar daarvoor moet ze nog wat achterwaarts schuifelen en wat rechtop gaan zitten. Met haar schoenen probeert ze haar handtas wat naar links te duwen. Pablo heeft voor hij vertrok de passagierszetel zo ver als mogelijk naar achter gezet. Hij vraagt: ‘Zit je comfortabel, oma?’ ‘Ja. We kunnen vertrekken. Voorzichtig, hé,’ antwoordt oma die meteen een verhaaltje begint te vertellen over de buurvrouw die een nieuwe knie heeft laten steken en op de sukkel is. Pablo luistert aandachtig.    Rond half twaalf rijden ze de parking van de Carrefour op. Pablo parkeert recht tegenover de Lunchgarden. Ook het uitstappen duurt een eeuwigheid, maar de oudste kleinzoon heeft geduld. ‘Mijn stok heb ik niet nodig,’ zegt oma en ze slaat het portier van de Peugeot hard toe. Pablo geeft haar zijn linkerarm en arm in arm stappen ze naar de ingang van de Lunchgarden.    De Lunchgarden lijkt wel de refter van een rusthuis. Het zit er vol oude mensen. Oma twijfelt niet en neemt zoals steeds twee garnaalkroketten en frit met videe. ‘Pak jij nog een Cola en een glas?’ ‘Moet jij niet zo’n karretje hebben om uw plateau op te zetten?’ vraagt Pablo. ‘Jaja, is goed. Waar is mijn bankkaart?’ Pablo kiest voor gehaktballen uit Luik met puree. Als voorgerecht neemt ook hij garnaalkroketten. De vriendelijke kassadame van Afrikaanse origine vraagt of we na het eten koffie willen. ‘Neenee. Jij, Pablo?’ ‘Weet ik nog niet. Zien we straks,’ antwoordt hij bedachtzaam.   Hij rolt het karretje met al het lekkere eten richting een vrije tafel in het hoekje vlakbij de nooduitgang. Alle bejaarde klanten staren hen aan. Oma zegt: ‘Dat lijkt hier wel de cafetaria van een rusthuis. Vervelend is dat. Waarom gapen die zo?’ ‘Het valt wel mee oma. We hebben van die mensen geen last,’ sust hij.    ‘Zijn ze te doen?’ vraagt oma naar de kwaliteit van de garnaalkroketten.  ‘Uitstekend,’ antwoordt Pablo. ‘Ooh, servetten. Doeme toch. Ik zit juist. Pablo, ga jij servetten halen?’ ‘Zeker, oma. Ik ben zo terug.’ Hij wandelt naar de frisdrankkoelkast en leest: ‘Om duimen en vingers bij af te likken, of toch liever een servetje?’ Hij neemt er een paar en wandelt terug naar oma. Opnieuw gapen al die oude mensen de jongeman aan alsof hij naakt door de Lunchgarden stapt.   ‘Drie euro dertig voor één garnaalkroket! Daar verdienen ze veel op, zé.’ ‘Ik heb gisteren Warhaus gezien in Eindhoven. Goed optreden. Alle geluk dat die onnozel Sylvie Kreusch daar niet meer bij zingt. Ze zijn sterk geëvolueerd. Die zanger is een halve gare. Getalenteerde muzikanten ook,’ vertelt Pablo. ‘Vijfendertig euro voor ons met twee valt wel mee. Dat betaal je normaal gesproken voor één man. Wat zei je?’ ‘Ik heb Warhaus gezien in de Effenaar in Eindhoven.’ ‘Wie? Was het leuk? Je moet genieten in het leven,’ antwoordt oma en ze vervolgt: ‘Goede videe weer. De fritten zijn wat minder. Ik vind ook dat ze vriendelijk zijn. Dat negerinnetje aan de kassa was super lief.’ Pablo eet de eerste gehaktbal met ajuin en kruiden rustig op.   Plots begint er een bejaarde vrouw luid te gillen, waardoor een eveneens bejaarde vrouw ,die net van plan was haar plateau op de tafel te zetten, op indrukwekkende wijze het dienblad naar bovengooit. Met een hels kabaal donderen haar netaangekochte spijzen in de bordjes op de vloer. Haar oude bloemetjesjurk ziet er nu nog kleurrijker uit. Om haar evenwicht niet helemaal te verliezen gaat ze naast haar lunch op de grond zitten. Ze trilt en ziet lijkbleek. Oma en Pablo zien nu ook waarom er akelig gegild wordt. In het midden van de zaal tippelen er drie grote muizen in een rij richting keuken. Het zijn geen ratten, want die zijn groter. Een oude man met een rollator wil ter hulp schieten, maar dat loopt fout. Hij schuift uit op de etensresten op de vloer en doet, voor de eerste keer in zijn leven, een grand-écart. De rollator rolt eenzaam tot aan de nooduitgang. ‘Kijk,’ roept oma uit, ‘die man die daar acrobatische toeren uithaalt ken ik! Dat is Alfons van Louiza uit de Pottenbakkersstraat in Wiekevorst. Die is nog kolenboer geweest. Hij heeft vijf dochters. Zijn zoon is verongelukt.’ Pablo kijkt naar het theater en eet nog wat puree met de rode saus. Naast ons wil er een zenuwachige man de eetzaal verlaten via die nooduitgang. Hij duwt als een gek tegen de rode stang. De deur gaat moeilijk open, maar nu weerklinkt er een hels alarm. Het klinkt alsof er een brandweerwagen in de Lunchgarden staat. We glimlachen. We zijn niet van plan de 112 te bellen. Oma dipt nog een krom fritje in het kleine potje mayonaise en zegt doodgemoedereerd: ‘Wat een spektakel! Alfons van Louiza doet turnoefeningen op restaurant. Ik hoop dat in een echt rusthuis ook zo veel te beleven valt.’ en steekt met haar vork nog een stukje kip in haar mond. Pablo vraagt: ‘Moet ik nog koffie en dessert gaan halen, oma?’ ‘Ja, waarom niet. Koffie hoeft niet, maar ik lust nog wel wat rijstpap,’ antwoordt oma. Een jong gezinnetje met twee huilende babies verlaat via het binnenspeeltuintje en de nooduitgang het etablissement. Een bewakingsagent die buiten stond te roken komt via diezelfde nooduitgang naar binnen om de gemoederen wat te bedaren, de schade op te meten en wat te werken. Geen idee of hij wel al de hulpdiensten heeft verwittigd. Op het eerste zicht doet er niemand een hartaanval of iets gelijkaardigs. Alleen de kolenboer heeft een dokter en een ambulance nodig.   Ondertussen staat er rond Alfons en de vrouw in de bloemetjesjurk een groepje bejaarden die geen kaas gegeten hebben van EHBO. Pablo stapt rustig maar gedecideerd naar de koeltoog met desserts en haalt er een potje rijstpap en een potje tiramisu uit. Het vriendelijke, Afrikaanse kassameisje is nergens te bekennen, dus hij wandelt zonder te betalen naar het tafeltje van oma. Dit keer is er niemand die hem bekijkt. ‘Aah, lekker rijstpap,’ reageert oma. ‘Gelukkig maakt dat alarm al minder lawaai,’ zegt Pablo en hij vervolgt: ‘de desserts zijn niet betaald, want ik zag nergens een kassadame.’ ‘Geeft niet Pablo. Smakelijk!’ en beiden eten smakelijk en rustig hun nagerecht op. Na de rijstpap steekt oma nog een koud geworden fritje in haar mond. De omstaanders hebben inmiddels de vrouw in de kleurrijke bloemetjesjurk, het lijkt wat op een motief voor een tafelkleed of een gordijn, op een stoel geholpen. Ze huilt. De bewakingsagent bekommert zich om Alfons. Die is er schijnbaar erg aan toe. ‘Was de tiramisu lekker?’ vraagt oma. ‘Ja, heel lekker. Niet te zwaar. Dank u voor de traktatie, oma. Zouden we vandaag onze borden en plateaus ook moeten terugzetten?’ ‘Neen, laat maar gewoon staan. Vandaag is uitzonderlijk. Als ze muizen hebben moeten ze misschien wat beter afwassen of zo,’ zegt oma lakoniek. ‘Of waren het toch ratten?’   Op de parking van de Carrefour staat er ondertussen een menigte te kijken naar de Lunchgarden. Het alarm loeit nog steeds. Het perfecte lokmiddel voor ramptoeristen. Als Pablo de parking af rijdt draait er een politiecombi de parking op. Ze lachen zich een breuk. ‘Wat een belevenis! Drie muizen en zesentwintig bejaarden in de Lunchgarden! Een kolenboer die een grand-écart doet. Maar ik heb wel lekker gegeten. Jij ook, Pablo?’ ‘Zeker oma. Ik vond het erg aangenaam.’    De oudste kleinzoon zet zijn oma thuis af en rijdt naar huis. In de Harmoniestraat zit hij  achter een tractor.                            

Hubert Grimmelt
9 0

Van Abbe museum

Rond kwart na elf arriveer ik in Eindhoven. Aan de ticketbalie kom ik meteen een oude bekende tegen. Annebel, de verantwoordelijke van de educatieve dienst heeft nu lange, grijze haren. We begroeten elkaar hartelijk. Ik ga eerst een koffie drinken en de infobrochure lezen. De tentoonstelling in de nieuwbouw belooft de eerste volledig multi-zintuiglijke collectiepresentatie van Nederland te worden. Er is ook een installatie te zien waarin een duif, een eend en een koekoek symbool staan voor niet-standaard gedrag als het gaat om seksualiteit en opvoeding. Het wordt vast een mooi bezoek.  Ik wandel zaal één binnen en zie meteen een roze en gele potloodtekening van Lilly getiteld: ‘Vervelende man Kie Ellens.’ Het is magnifique. De vervelende man heeft een blauwe neus en een oranje staart. Ik glimlach. Ik ben blij dat ik in nog een keertje in het museum ben.  In zaal twee kan ik dankzij Stanley Brouwn, die zijn leven lang geïnteresseerd was in meten en maten, twee meter in de richting van Calcutta lopen en vier meter in de richting van Havana. Ik ben content en licht euforisch. Ik heb het uitstekend naar mijn zin.  Mijn enthousiasme stijgt nog, want ik zie een prachtig, kinderachtig werk van Jean Dubuffet ‘la main dans le sac.’ In de zaal, waar rubberen tegels liggen die je ook vindt in speeltuinen. De zaal draagt de naam ‘Nieuwsgierigheid van de beginneling’. Ik zie vier slordige, maar vermakelijke Appels. In de vitrinekast liggen kleurrijke postkaarten gemaakt door kinderen in het kader van een trauma herstelprogramma. Ik amuseer me wel.  In zaal vijf loopt het fout. De bloedmooie, vrouwelijke museumsuppoost draagt plastic teenslippers die een floppend geluid maken als ze ongeïnteresseerd door de zaal loopt. Ze kijkt me niet aan. Ik bekijk haar van kop tot teen. Gelukkig is er in het museum een zacht zoemende airco. Ik draai me om mijn as om de dame ook langs achter aandachtig te bekijken en loop tegen een houten beeldhouwwerk aan. Ik verlies mijn evenwicht en in mijn ongelukkige val sleur ik het kastanje houten beeld, vervaardigd door een kunstenaar uit Papua tijdens zijn verblijf in Almere, mee. Ik bezeer me. Vooral mijn linker elleboog en knie doen pijn. Het kunstwerk ‘Ancestor statue’ uit 2010 van Rodan Omoma is onbeschadigd. Gelukkig maar. Het heet wijf in een rood hemd en zwart rokje komt, zo goed en zo kwaad als het kan met teenslippers aan, aangestormd. “Mijnheer, mijnheer, alles in orde?” vraagt ze met een afgrijselijke, nasale stem.  “Zeker,” mompel ik terwijl ik met enige moeite recht kruip. De suppoost zet het beeldhouwwerk netjes terug op zijn plaats en controleert of er iets stuk of beschadigd is. Hoog en piepend merkt ze op: “U moet wel een beetje uitkijken, mijnheer. Dit is geen voelobject.” “Zeker, zeker,” meld ik haar en trek mijn wit Nike T-shirtje recht. “Mooi werk trouwens,” ga ik verder. “Jazeker. De kunstenaar heeft dat in Nederland gemaakt. Hij was hier voor een oogoperatie die ze in Papua Nieuw Guinea niet konden uitvoeren,” vertelt ze in een, irritant, hoog, sopraan stemmetje. “Ik zou beter ook een keertje langsgaan bij de oogarts, dan loop ik niet steeds overal tegenaan.” “Ik moet dit voorval wel melden aan mijn overste,” zegt ze terwijl ze, ter studie, een cirkelvormig beweging rond het beeld maakt. “Geen probleem. U doet maar. Tot kijk.” Mijn elleboog en pols doen echt pijn.  Gelukkig staat er in zaal zes een bankje waarop ik even ga zitten. Ik denk die erfgoedbewaakster op teenslippers heeft een stem als van een castraatzanger uit begin negentiende eeuw en het IQ van een Schotse korhoen en Multi-zintuiglijk is deze tentoonstelling zeker. Zaal zeven wandel ik snel en onoplettend door, want ik heb nood aan een sigaret en een koffie. Ondertussen doet ook mijn rechter enkel pijn.  In het museumcafé kijk ik naar een pronte, beetje vulgaire vrouw met een lichtgroen blousje en witte cowboybotten die druk zit te telefoneren. Ze frunnikt aan haar linker botinne. In haar rechterhand houdt ze een iPhone elf met gebarsten scherm aan haar rechteroor. Ze maakt veel onnozel kabaal. Ze doet me denken aan een Poolse prostituee. “Nou, bekijk het maar. Ik moet gaan werken,” roept ze tot slot in haar gsm. Ze loopt onelegant het terras van het museumcafé op. Ze heeft blond geverfd haar en is dom. Hoogstwaarschijnlijk is zij de uitbaatster van deze Horeca-gelegenheid. Ik weet niet welke geur ze verspreid, maar waarschijnlijk iets met vanille. Op de tafel in het café licht er een langwerpige flyer met als tekst: ‘Voelobjecten. Zie je een groen handje, dan kun je dit voelobject gerust aanraken. Daar is het speciaal voor gemaakt. De kunstwerken mogen niet aangeraakt worden.’ Mooi zo.   Ik verlaat het van Abbemuseum en ben van plan in de dichtstbijzijnde coffeeshop cannabis te kopen. Gelukkig is die niet ver. In de shop op de Stratumsedijk koop ik vijftien gram wiet. In de Albert Heyn vind ik een pakje van Nelle en blauw blaadjes. Op een caféterras bestel ik een gin-tonic en draai een jointje. De knappe serveerster in een kort rokje brengt me mijn cocktail en de rekening. Onderaan op het ticketje staat ‘Wat hebben we het toch goed! Bedankt en tot ziens.’ De zon schijnt flauwtjes. Een groepje Japanse toeristen komt langs. Allicht zijn die op weg naar hedendaagse kunst. Ik steek mijn jointje op en proef van de tabak en de nederwiet. Mijn bezoek aan Eindhoven zal vast en zeker multi-zintuiglijk worden. Ik moet eerst hoesten, maar dan proef ik de tabak en de gin. Een oude vrouw in een roze trainingspak met een beige poedel kijkt me lelijk aan. Ik heb zin om te roepen ‘gevaarlijke hond!’, maar zwijg. Ik kijk gewoon lelijk terug. Aan de overzijde van het terras draait er iemand een kroket uit de krokettenautomaat. Ik moet lachen, maar weet niet waarom. Ik bestel een tweede gin-tonic van negen euro en vraag de juffrouw of ik ook een tosti kan eten. Dat kan. Opnieuw lees ik op de bon ‘Wat hebben we het toch goed! Bedankt en tot ziens.’ Ik betaal met de Payconiq app. De mooie serveerster glimlacht. Het rollen van de tweede joint gaat al moeizamer. Het tafeltje en mijn schoot liggen vol tabak. Uit de boxen klinkt Jeff Buckley die ‘Hallelujah’ zingt. Ik drink de gin-tonic adfundum leeg. Een bleke politieagent met een fluo oranje vest fietst traag voorbij. Twee jongemannen waarvan één in een PSV shirtje nemen plaats drie tafeltjes rechts van me. Opnieuw moet ik hoesten. Ik ben ondertussen zo stoned als een Vlaamse papegaai en bestel een derde gin-tonic. Ik probeer de interessantste kunstwerken die ik in het museum gezien heb voor de geest te halen, maar dat lukt niet. Ik herinner me alleen de kleurrijke Dubuffet en de suppoost met het piepstemmetje en de teenslippers. Ik moet pipi doen. Ik sta recht en duizel. Ik voel me vrolijk. Ik waggel naar de entree van het café. Er hangt een gigantisch reclamebord met de letters ‘P’, ‘H’, ‘I’, ‘L’, ‘I’, ‘P’, ‘S’. In het toilet struikel ik zonder grote gevolgen. In het café zitten twee erg dikke heren te schaken. Ze hebben alle twee een gigantische bierpens. Als ik het terras opwandel lachen de twee jongemannen me breed toe. Ik weet dat het erg dom is, toch rol ik een derde jointje, maar het gaat niet meer zo vlot. De tabak en de groene cannabis liggen op mijn broek en het tafelblad. Gelukkig is Henk met z’n voetbalshirtje van enkele tafeltjes verder bereid me te helpen. Hij steekt de gerolde sigaret aan geeft ze me met de woorden “Enjoy!” Na wat normaal gehoest begin ik opnieuw te lachen. Een aanleiding is er niet. Ik ga volkomen gelukkig languit achterover hangen in mijn stoel. Ondertussen weet ik dat de serveerster Daphne heet. Op haar linkerdij heeft ze een tattoo van speelkaarten. Ik zie een Royal Flush. Ik vraag haar wat dat te betekenen heeft. “Dat is een lang verhaal dat ik nu niet ga vertellen.” “Geen probleem,” antwoord ik.   “Gij zijt een heet wijf!” roep ik als ik met Daphne haar studentenflatje binnenstrompel. Ik ben stoned, dronken en enthousiast. Ze duwt me op de IKEA bank en doet haar T-shirt uit. Ik zie een goedgevulde, rode BH die me doet denken aan Annie Lennox. Ze trapt haar high heels uit en begint te morrelen aan mijn broeksriem. “Ooh, ooh, rustig aan,” probeer ik. Ze zuigt aan mijn piemel. Ik sluit mijn ogen en zie sterretjes. Het verbaast me dat ik na zoveel alcohol nog een erectie heb. “Vind je het leuk?” vraagt ze met een lachje. “Ooh, ooh, …” antwoord ik. Twee minuten later ejaculeer ik. Het voelt alsof ik tegen het plafond spuit. Al mijn spieren ontspannen. Ik voel me warm en slap. Ik denk ik heb het nog nooit zo zacht weten doen. Amaai. Ze lacht. Ik zucht en probeer zelf ook te lachen. Ze doet nu ook haar rokje uit. Haar slipje is ook rood. Op haar venusheuvel heeft ze een tattoo van een schorpioen. Ik lig achterover op de bank met mijn jeansbroek op mijn enkels. Ze neemt elegant plaats op mijn stijve en begint zachtjes op en neer te wippen, haar handen op mijn schouders. Ik doe de BH uit opdat haar borsten wat losser zouden kunnen -jawel- op en neer wippen. Af en toe kreunen we. Ik moet naar adem happen. Na enkele minuten kom ik hevig trillend klaar. Elegant gaat ze naast me zitten. “Leuk?” vraagt ze glimlachend. Ik mompel wat en trek mijn Schiesser shortje en mijn broek op. “Nog een gin-tonic?” vraagt Daphne. “Jazeker, waarom niet?” “Oké” In haar lingerie stapt ze vrolijk naar het keukentje. Ik steek ondertussen een sigaretje op. Rond middernacht kruipen we in bed.  “Je haar ruikt lekker,” zeg ik. “Ja? Naar wat?” “Fruit.” “Fruit? Welk fruit?” “Eeuh, perzikken, appel en passievrucht. Is dat Schwarzkopf?” “Neen, onnozel jongetje, dat is L’Oréal. Weet jij eigenlijk hoeveel erogene zones een vrouw heeft?” “Neen” “Tweehonderddrieënvijftig” “Echt?” “Tweehonderdnegenenveertig meer dan de man” “Allez. Waarom heb jij een tattoo van een schorpioen op je venusheuvel?” “Een stommiteit.”   De volgende morgen ontwaak ik naast Daphne. Ze is nog steeds bloedmooi. Ik herinner me niet veel van gisteren, enkel dat het mooi geweest is. Het vervelende stemmetje van de suppoost in het van Abbemuseum herinner ik me wel. Kwartiertje later ontwaakt Daphne.  “Ik heb zin om te vrijen.” “Neen, nu niet.” “Waarom niet?” “Daarom. Slaap nog maar wat.”   … vijf minuten later   “Ben je zeker?” “Ja, ik ben moe en lui.” “Slaapwel.” “Slaapwel.”   … drie minuten later   “Straks dan?” “Wees nu alsjeblief stil. Slaapwel.”   … vier minuten later   “Ik heb eigenlijk wel zin.” “Potverdorie, Hubert, ga je nu eindelijk ophouden?”   … twee minuten later   “Ok, slaapwel.”   … zes minuten later   “Ik zie u graag Daphne.” ’s Namiddags vind ik een gedichtje in mijn dagboek dat ik een tijdje terug op een dag vrij-af heb geschreven. Ik ben ook begonnen aan een nieuw getiteld ‘Uw kut smells like Kartoffeln’, maar dat is nog niet af. Ik heb Daphne gepromoveerd tot muze. Ik lees het haar hardop voor.    verboden vruchten en groentes     Ik hou van je Ik zie u graag Je bent zo mooi Ik vin(d) je zo lief Ik hou van je Gelukkig zijn er nog die borsten als rijpe, Cavaillon meloenen   De onderkant, de zijkant, de boven - en de binnenkant geven mee Als je ze voorzichtig indrukt Er zit ook een ventieltje op   Mijn piemeltje is familie van de komkommer En klinkt hol als je erop zuigt  Of het wil oppompen    Ik luister nog wat Herbie Hancock En schrijf in een bijna uitgestorven taal Het is allemaal doodzonde Erotiek raakt ons aan de kern en Is niet altijd exotisch   “Nou Hubert, heel leuk. Echt heel leuk. Ik ben blij dat ik een rare, dronken, Belgische Kunstenaar heb meegenomen uit het café.” Ze zit breed te glimlachen en vindt het dus echt grappig. “Familie van de komkommer? Hoe kom je daar op?” “Ben je zeker dat Eindhoven niet exotisch is? Ik heb een keertje met enkele komkommers …” “Daphne bespaar me de details.” Nadien belanden we in bed.                        

Hubert Grimmelt
9 0

bommelding

Op een miezerige dinsdag in de herfst, rond tien uur, zit ik, Felix Dekeizer, aan de balie van het Nationaal Museum van de Speelkaart. Low C van Supergrass speelt zachtjes op de radio. Collega Eduardo bevindt zich in de keuken of het toilet. Er zijn nog geen bezoekers. Buiten is het redelijk fris. Vanochtend was het mistig. Plots rinkelt de telefoon.   ‘Goedemorgen. Nationaal Museum van de Speelkaart. U spreekt met Felix.’ ‘Ha, onnozele clown! Bonjour! Hoe is’t?’ zegt een man verward. Wat heb ik nu weer aan de hand? denk ik. ‘Goedemorgen. Hoe kan ik u helpen?’ ‘Gij kunt mij niet helpen! Onnozele! Imbécile!’ Ik luister aandachtig. Ik voel me niet beledigd. Eduardo arriveert aan de balie en heeft twee tassen koffie bij zich. Ik leg m’n balpen neer en gebaar met m’n gestrekte wijsvinger voor m’n lippen dat het stil moet blijven. M’n collega zet de radio meteen zachter, knikt en kijkt me veelbelovend aan.  ‘Ge zijt nen dikke imbécile, manneke! Hé, copain, luistert ge nog?’ lalt de beschonken man. Ik noteer het telefoonnummer dat ik op het kleine, lichtgroene schermpje van het telefoontoestel kan lezen: 02/740 74 69. ‘Ik luister.’ Op de achtergrond hoor ik geroezemoes. ‘Ik hem ik nen boem verstopt. ’t Is te hopen dat ge ze vindt, hé, copain.’ ‘Wat heeft u verstopt?’ vraag ik beleefd. ‘Een bom! Onnozele imbécile! Versta de gij geen Brussels? Ik zen niet van de slimste. Ik geef dat toe, maar vandaag is’t feest!’ Ik blijf aandachtig luisteren. ‘Ik drink van mijn rood wijntje, hé. Clown van het museum. Excusez, hé, ça va? Niet inhaken, hé.’ Ik draai me om en kijk naar m’n collega. Ik doe teken en schrijf in m’n logboekje in drukletters: ‘BOMALARM VALS’ gevolgd door een groot vraagteken. Eduardo leest dat. Hij kijkt ernstig en kribbelt met een andere balpen onder mijn woorden ‘wat nu’ gevolgd door een klein vraagteken. Ik kijk hem aan en haal m’n schouders op. Geen van ons beide is al erg ongerust. De Brusselaar vervolgt: ‘Hebt ge het begrepen? Nen boem, mateke. ’t Zal nen explosieve dag worden daar in Turnhout!’ Ik twijfel of ik de halvegare een vraag zou stellen, maar doe het toch. ‘En waarom legt u een bom?’ ‘Daarom!’ roept de man luid, impulsief en opgewonden. ‘En omdat jullie teveel pornografie tentoonstellen,’ vervolgt hij. ‘Ik heb het veurige week nog gezien. Da werk daar van die imbécile … allez … hij is van de Kempen en heeft niks met speelkaaarten te maken. Ik kan nu niet op z’n naam komen. Allez … (lange stilte) … Jef … Jef Geys! ça va? … (korte stilte) … luistert ge nog?’ ‘Jazeker, ik luister.’ ‘Pure porno is dat! Zelfs één van jullie introductiefilmpjes bevat een erotisch getinte scène. Schande! Nondedju! Schande!’ gaat het luider en luider. Ondertussen belt Eduardo, even verderop, naar de lokale politie. ‘Allez, imbécile, ik ga u laten. Nog nen explosieve dag, hé!’ en tot slot ‘ça va?’ ‘Prettige dag verder mijnheer,’ zeg ik vriendelijk en denk Het is overal iets.   Exact vierenveertig minuten later wordt er in Schaarbeek, in de Huart-Hamoirlaan 23, een tweeënvijftigjarige, zatte hoogleraar godgeleerdheid van de K.U.L gearresteerd op verdenking van pover acteerwerk. De tenlasteleggingen staan beschreven in de Strafwet en betreffen de openbare veiligheid en de openbare orde: vals bomalarm en bedreigingen. Wat is er mis met die mens?            

Hubert Grimmelt
0 0

Ludo van even verderop in de straat 

                   Ik word spontaan wakker en hoor Radio 1 op de wekker naast mijn bed. Die homo - ik kan nu niet op z’n naam komen - leest weer vol overgave het weerbericht. Daarna spelen ze een Frans chanson van Alain Souchon “… un sacré manque d’amour qui creuse …’ Ik zet de wekkerradio meteen af, kom uit bed en doe een Schiesser shortje aan. Een T-shirt hoeft nog niet. Op het toilet bedenk ik dat ik ervan overtuigd ben dat mijn probleem op te lossen valt. Dat dit leven me nog iets, misschien ervaringen, te bieden heeft. Daarna begin ik te fantaseren en ontgaan me de ware proporties weer. Ik doe een versleten trainingsbroek van Champion aan. Een T-shirt hoeft nog niet. Aan de keukentafel van mijn klein appartementje om acht uur achtentwintig neem ik mijn gsm en zet de vliegtuigmodus af. Daarna ga ik naar het keukentje en duw op het knopje van het koffiezetapparaat, dat ik de vorige avond heb klaargemaakt. Op m’n telefoon zie ik toevallig opnieuw sms verkeer met Oma van eergisteren.               Ze geven voetbal op TV                                                                                                 ik denk dat ik dat kom bekijken                                                                                               als dat kan               Ja tot 23 uur             Ik begin aan het eten?                                                                                                 ik kom om zes uur                                                                                               Merci                                                                                                                                                                                              Pascale is dood                                                                                               naar het schijnt                                                                                                                                        62                                                                                               nog vergeten               Wat een rust voor haar en             voor Guido                                                                                                 Ludo                                                                                               jazeker die kwam haar zetel                                                                                               niet uit                                                                                               haar hart begaf het   Vijf minuten later is de koffie doorgelopen en schenk ik een tas in. Ik steek mijn eerste sigaret van de vijftien die ik vandaag zal roken op. Een Pall Mall gekocht bij de Pakistani om de hoek. Men geeft soms, ter voorbereiding van de rookstop, de tip om een keertje een ander merk te roken. Je zou dan bewuster roken. Ik vind het vieze sigaretten in vergelijking met Marlboro red. Ik ga wel meer bewegen. Ik ben van plan zonder eerst iets te eten, zo dadelijk, een fietstochtje te maken.                                                                                                               Op de terugweg van het korte fietstochtje naar mijn appartementje zwaai ik naar Ludo die met z’n hondje in de Kongostraat wandelt. Hij ziet me, maar roept veel te laat mijn naam alsof hij heeft moeten nadenken. Hij roept ‘Felix’ wel erg luid. Ik rij de garage binnen die naar naft ruikt. Ik neem de kleine lift die me nog steeds doet denken aan een appartementje dat we een keer huurde aan zee, in de Panne. Door het raam op de vijfde verdieping zie ik Ludo en z’n crèmekleurige poedeltje aan de overkant van de straat op de stoep staan. Hij kijkt naar de inkomhal van het flatgebouw waar ik woon. Hij lijkt in gedachten verzonken. Ik doe snel een te klein t-shirt van Wortel Kermis aan, want het onderlijfje dat ik nu aan heb stinkt naar zweet door al dat stom gefiets. Ik wou net het zesde sigaretje roken als er wordt aangebeld. Ik neem de hoorn van de parlofoon en roep: ‘Ik kom naar beneden.’  Ik twijfel er niet aan dat het Ludo is die overwogen had of hij bij mij zou aanbellen. Ik weet al twee dagen dat z’n vrouw is doodgegaan.                           ‘Dag …,’ Ludo denkt na, ‘dag … Fe … Felix.’ Mijn naam beklemtoont hij. Hij haalt diep adem en verheft z’n kin een beetje. ‘Heb jij graag een footo van … van … Pas … Pascale?’ zegt hij aarzelend op z’n gebruikelijke toon. ‘Dag Ludo,’ zeg ik. Het verbaast me dat het hondje niet blaft. Bij hen thuis blaft het altijd en springt het tegen je op. ‘Hoe gaat het? Een foto van Pascale?’ Ludo kijkt even de straat in de richting van frituur ‘Antoinetta’s’ op de hoek. Hij heeft een soort van lichtblauwe espadrilles aan met witte tennissokken, de voetpunten staan redelijk naar buiten. Het hondje draait zenuwachtig rondjes en kijkt naar het zeldzame verkeer. Hij neemt adem en wil iets zeggen maar momenteel lukt het niet.  ‘Alles goed met Pascale?’  Hij kijkt weer weg, draait z’n hoofd, kijkt me even aan en zegt: ‘Pas… Pascale is—‘  ‘Is Pascale gestorven?’  ‘Ja,’ antwoordt hij knikkend, kort en luid.  ‘Allez, dat wist ik niet. Al lang?’  Ludo kijkt op z’n uurwerk en moet daarvoor even de lus van het hondje in z’n andere hand nemen. ‘Morgen is het … vandaag zijn we…’ Hij denkt weer even na met dezelfde merkwaardige bewegingen als daarnet. Eerst even de Diksmuidestraat inkijken, z’n hoofd draaien, me aankijken, z’n kin verheffen, adem happen, nadenken. ‘Met Pasen,’ zegt hij en hij verbetert zich meteen, ‘neen, neen Goede … Goede Vrijdag.’ Korte stilte. ‘Het is nu negen dagen geleden.’  ‘Allez.’  Ik zie dat er uit mijn brievenbus een reclamefolder steekt en trek die eruit zodat ik kan zwaaien naar de vriendelijke Franstalige neger van het appartementsgebouw aan de overkant. Ik roep voor de zekerheid nog: ‘Bonsoir!’ De lange man lacht en zwaait terug. Ludo blijft me de ganse tijd aankijken. ‘Dat wist ik niet. Was ze ziek?’  ‘Ze was na … na het televisiekijken naar boven gegaan.’ Ludo stopt even, zegt ongeveer twintig secondes niets en blijft me aankijken. ‘Ik hoorde nen boenk. Ik dacht wat is dat?’ vertelt hij traag. ‘Ik ga naar buiten omda …omdat ik dacht dat het buiten was.’ Er volgt een korte stilte. ‘Haar longen waren nog goed,’ voegt hij nog toe.  ‘Ik wil wel een foto. Daar doe je me een groot plezier mee. Ik ga Pascale onthouden. Ja, steek gerust een foto van haar in mijn bus. En met u? Ca va?’. Ludo kijkt opnieuw even weg.  ‘De fotoo’s moeten nog …nog —’  ‘Geprint worden?’ onderbreek ik hem. ‘Heb je geen doodsbeeldjes?’  ‘Die vriend van haar uit … uit.’ Hij steekt z’n arm uit in de richting van de kerk schuin links achter hem alsof hij wil wijzen waar. De lus bengelt naar beneden en het poedeltje kijkt heel even op. ‘in … in… Gierle.’ ‘Gierle.’ herhaalt hij nog een keer nadrukkelijk.  ‘Allez. Is ze al begraven?’  ‘Ja, die uit …’ Dit keer wijst hij met z’n rechterarm de straat in. ‘Van den Bogaert. Ze wilden eerst die uit de … … Slagmolenstraat.’ Hij laat z’n arm weer zakken.  ‘Aah, Van den Bogaert is een hele goeie. Dat is de beste begrafenisondernemer van de streek. Van Genechten uit de Slagmolenstraat? Dat mag je niet doen. Van den Bogaert is de beste.’ Ik voel in de zakken van mijn jogging of ik mijn sigaretten bij me heb. Ondertussen heb ik echt zin in dat zesde sigaretje. Teleurgesteld en afwezig vraag ik: ‘En hoe is het met u?’ Hij kijkt even naar het hondje waar ik de naam niet van ken. Hij kijkt me dan terug aan, geeft de indruk iets te willen zeggen maar zwijgt. Ik zelf heb ook niet meteen briljante ideeën, dus ik zwijg ook maar en denk aan die sigaret. Na een poosje zeg ik: ‘Die foto is niet dringend, hé Ludo. Doe maar op uw gemak. En als er iets is dat ik kan doen…’ Hij lijkt even te glimlachen, maar ik ben niet zeker. Achter mij komt de Roemeense buurman van het eerste met z’n zoontje de trap af. Ik ga even naast Ludo op de stoep staan om ze door te laten. Beide knikken beleefd zonder iets te zeggen, maar ik denk dat het kind naar mijn kruis en bierpens keek. Ik had misschien beter iets comfortabels aangedaan dan dit te kleine T-shirt. ’Hé, als er iets is …’  ‘Ja.’  ‘Allez, hou u goed hé en als er iets is …’  Ludo kijkt me nog even dwaas en aandachtig tegelijk aan, zegt ‘Kom’ kijkend naar z’n hondje en draait zich om en stapt waggelend weg. Ik draai me ook om en sluit de voordeur, blij dat ik zo dadelijk een sigaret kan roken.                           Volgens mij woog Pascale honderddrieënzestig kilogram. Haar hart begaf het. De volgende dag kijk ik in mijn brievenbus omdat ik denk dat er een foto gaat inzitten, maar ik vind alleen een kaartje van een vastgoedmakelaar met daarop in rode letters: ‘BELANGRIJK! Dit kaartje is geld waard!’ Electriciteitsattesten interesseren mij niet. Een week later steek ik bij Ludo verderop in de straat een postkaart met een reproductie van David Teniers de jonge in de bus om hem succes te wensen. Er staan kaartspelers in een herberg op afgebeeld. Het origineel is achtenvijftig centimeter breed en tweeëndertig centimeter hoog. Het is vermoedelijk geschilderd in 1642. In deze voorstelling van een geluksspel is Teniers erin geslaagd om een ogenblik van stilte, concentratie en spanning tastbaar te maken. Toch zijn de kaarters volgens mij dronken.  Dit kaartje heb ik in het Speelkaartmuseum meegepikt, want ze hebben daar nog veel exemplaren van. Niemand koopt die onzin. De wiggelende Ludo en z’n zenuwachtig poedeltje heb ik al een aantal dagen niet meer gezien.    

Hubert Grimmelt
12 0

De Krant lezen en bellen tijdens de werkuren.

Mijn zesenzeventigjarige moeder belt me op zaterdag ochtend met de mededeling dat, voor de derde maal dit jaar, er een onvolledige krant in haar brievenbus zat. Vervelend. Ik moet dit weekend werken, dus ik vloek en vervloek de zogenaamde kwaliteitskrant en hun onnozele service. De wereld binnen handbereik? Vergeet het maar! Ik geef mijn moeder de goede raad naar de klantendienst te bellen en dit voorval te melden. “Maak u maar druk, maar blijf beleefd.” Plots besef ik dat ik dus geen Krant zal hebben om te lezen in het Stadsmuseum. Ik heb de gewoonte tijdens de werkuren -uiteraard- die dwaze gazet, of een deel ervan, te lezen. “Ik zal ook wel een boos mailtje sturen,” beloof ik haar.             ’s Namiddags zit ik in het museum. Er dagen geen bezoekers op. Dik tegen mijn zin -ik heb de voorkeur voor de papieren versie- lees ik op mijn Macbook pro de idiote recensies van mijnheer Depets. Het is zeer vermakelijk om zoveel onzin in één artikel te ontdekken. Om me toch nuttig bezig te houden, schrijf ik het beloofde mailtje. Mijn licht ontvlambare fantasie zorgt ervoor dat ik me geleidelijk opwind.  In. Uit. Rustig blijven Felix! Calm down. In. Uit. Voor de lol doe ik een kort maar krachtig Headspace meditatie oefeningetje. Daarna typ ik op mijn laptop de volgende e-mail:                           Geachte mevrouw, mijnheer,                         Beste Klantendienst,                  Dit weekend is het weer zover. Mijn achtenzeventigjarige moeder kreeg slechts een onvolledige krant bezorgd! (het weekblad, het magazine en alle andere bijlagen ontbreken!) Vervelend! Het is de vijfde keer dit jaar! Jullie ontvangen de euro’s en steken de schuld op een ander, de bezorger of Bpost. Dat is gemakkelijk én kinderachtig! Is hier niet een eenvoudig handelsprincipe van kracht? Ik bedoel het volgende: We spreken af welke goederen U zult leveren en wat dat mag kosten. U levert slecht een deel van de afgesproken goederen! Ik ondervind schade. Wat is de schadeloosstelling? Mijn moeder (al vijftig jaar klant!) en ik zijn dus de pineut. Graag Uw advies.                                                  Hartelijke groeten                                                  Felix Dekeizer   p.s. 1. Wij zijn allang geen Katholieke mensen meer en geloven ook niet in Toeval. p.s. 2. Het abonnement staat op naam van Tineke van Heul. Het adres is Ernest Claeslei 47 bus 2 in 9160 Lokeren.                 Een week later zit ik opnieuw in het Stadsmuseum en speel wat met m’n Huawei P20, want ook vandaag geen bezoekers. Ik stel vast dat de klantendienst van de Krant een voicemail heeft ingesproken met het verzoek terug te bellen. Ik weet niet waarom, maar eensklaps moet ik aan het sympathieke bevel ‘Hou u in stilte en zinvol bezig!’ uit de middelbare school denken. Ik bel dus tijdens de werkuren naar de klantendienst op het nummer 02/790 21 10.               “ Welkom bij De Krant. Heeft U een vraag over de digitale krant: druk 1. Om uw vakantieaanvraag door te geven: druk 2. Om uw abonnement op te zeggen: druk 3.” Onthoud dat Felix, optie drie!  “Heeft U andere vragen: druk 4. Om onze dienstverlening te verbeteren,” Welke dienstverlening? “wordt dit gesprek opgenomen.”  … tuut … tuut  … Onze medewerkers zijn allemaal in gesprek … Plots speelt er muziek. “I can see it in your eyes … and you know just what to do … Potverdikke, wie zingt dat ook alweer? Leuk nummer.  Out of the blue hoor ik een vrouwenstem.   “Goedemiddag, klantendienst van De Krant. U spreekt met Nathalie de Clercq” (gehaast én op automatische piloot) “Goedemiddag. U spreekt met Felix Dekeizer. Jullie spelen leuke nummers. Lionel Richie. Mooi zo!  Tof! De klantendienst van De Krant heeft me daarstraks gebeld.” (enthousiast) “Op welk nummer?” (nog steeds gehaast) “Dit.” (duidelijk) “Even kijken.” Het blijft een poosje stil en ik hoor getokkel op een toetsenbord. Na nog een poosje vervolgt Nathalie met “Waarom heeft men u gecontacteerd?” (vertwijfeld)  “Ik zal het even uitleggen Nathalie. Mijn negenenzeventigjarige moeder ontvangt regelmatig een onvolledige krant.” (vriendelijk) “Dus het abonnement staat op naam van uw moeder?” (verbaasd en geïrriteerd)   “Ja.” (kort en krachtig) “Even kijken.” Het blijft een poosje stil en ik hoor getokkel op een toetsenbord. “En wat is het adres?” (zenuwachtig) “Ernest Claeslei 47 bus 2 in 9160 Lokeren.” (helder) “We gaan is gaan kijken. Ja! Ik zie het hier. We gaan is gaan overlopen.” (opgelucht, gehaast en in slecht Nederlands) “Zeker.” (kordaat) “Op maandag dertien september heeft u een e-mail gestuurd naar de klantendienst.” (ongeïnteresseerd) “Neen Nathalie, op zaterdag elf september heb ik een e-mail gestuurd.” (corrigerend)   Maar jullie werken in het weekend niet, Ik wel. denk ik bij mezelf.  “Uw moeder heeft dat weekend een onvolledige krant ontvangen.” (verveeld) “Inderdaad.” (hulpvaardig) “U moet ons daarvan telkens op de hoogte brengen.” (zelfingenomen)   “Ik moet niks Nathalie.” (vriendelijk en kordaat) “Ik ga even de vakantieregeling nakijken.” (onverschillig) “Wat heeft die er mee te maken?” (geïnteresseerd) “In de periode van zesentwintig juni tot vier september was er geen bijlage.” (betweterig en onverstoorbaar)   “Weet ik. Het gaat over het weekend van elf en twaalf september.” (informatief en vriendelijk) “We zullen de bedeling opvolgen. Als u ons op de hoogte brengt dat de krant onvolledig is, zal De Krant contact nemen met de bedeler. Kent u ons gratis nummer?” (op automatische piloot) “Gratis? Dat hoor ik graag Nathalie. Mijn moeder ontvangt liever een volledige krant.” (laconiek) “0800/500 91” (onvriendelijk) “0800/500 91” (minzaam) “We verlengen het abonnement met één week indien u ons meldt dat de krant onvolledig was.” (als een kleuterjuffrouw)   “Mooi zo!” (super vriendelijk én dankbaar) “Heeft u nog vragen?” (routineus) “Ja.” (nadenkend) Er valt een korte stilte. “Zeg maar mijnheer.” (ongeduldig) “Mijn moeder vindt het vervelend dat ze al weken op voorhand e-mails aankrijgt met de vraag haar abonnement te vernieuwen.” (informatief) “Ik snap het.” (dom) “Dat doet zelfs Telenet niet.” (onverstoorbaar) “Dat is marketing.” (nog dommer) “Ik snap het. Irritante marketing, Nathalie. Dat werkt op haar gemoed.” (nog steeds informatief)   “We kunnen haar e-mail verwijderen uit de mailinglist. Laat het ons gewoon weten.” (professioneel) “Maar dan betaalt ze misschien te laat en is er helemaal niks. Helemaal geen krant.” (bezorgd) “Ik snap het.” (onbekommerd) Terwijl ik zit te bellen arriveert de locatieverantwoordelijke van het Stadsmuseum. Kortom, mijn leidinggevende voor vandaag. Hij kijkt een beetje sip, maar knikt vriendelijk. Ik knik terug. “Laat het ons gewoon weten als we haar e-mailadres moeten verwijderen.” (herhalend) “Zeker en vast.” (doortastend) “Heeft u nog verdere vragen?” (chagrijnig) “Neen, maar mag ik u een korte anekdote vertellen?” (verwachtingsvol) “Tuurlijk mijnheer.” (schijnheilig) “Zoals reeds gemeld zijn wij al meer dan vijftig jaar klant. Het eerste wat mijn vader ’s ochtends deed, na het inschenken van een tripel in une boule, was de krant lezen. Hij had dan altijd een kort potloodje en een dikke sigaar bij de hand. Hij verbeterde de taalfouten en maakte aantekeningen in de marge. Sommige delen van de tekst werden onderstreept, andere delen werden omcirkeld. Mocht ik als eerste de krant lezen? Neen, dat was het voorrecht van mijn vader. Hij is zes jaar geleden overleden aan de gevolgen van keelkanker. Zat er geen krant in de brievenbus, dan was het kot te klein, om het zachtjes uit te drukken.” (ontroerd) Lange stilte. “Ik snap het” (idioot) “Dat wilde ik u nog graag even meegeven Nathalie.” (even kinderachtig als Nathalie zelf) “Nog vragen?” (brutaal)  “Ja. Ik heb onlangs reclame gezien in de krant voor een cruise naar de Baltische Staten, Rusland en Scandinavië. Die boottocht was best pittig van prijs. Vanaf  tweeduizenddriehonderdnegenennegentig. Er stond ook bij ‘inclusief ‘Easy’ drankenpakket.’ Wat heeft dat te betekenen? of beter;  Wat moet ik me daar bij voorstellen? ‘Easy’?” (nieuwsgierig) Het blijft een poosje stil en ik hoor geen getokkel op een toetsenbord. “Euhm … euhm … met de publiciteit hebben wij niks te maken. Ik wens u …” (vertwijfeld) Ik onderbreek Nathalie. “Nog één ding Nathalie. Het allerlaatste. Echt. De wereld binnen handbereik? Vergeet het maar! Tot kijk Nathalie. Merci. Hartelijk dank.” (voor het eerst onvriendelijk) “Nog een fijne …” (de wanhoop nabij)   Beste lezer, Tot slot nog enkele krantenkoppen van de afgelopen dagen:   -     ‘Edelhert Hubertus wordt geserveerd in restaurant Hoge Veluwe.’ -     ‘Rwanda mag WK wielrennen in 2025 organiseren.’ -     ‘Johnson tijdens VN-speech: ‘Kermit de kikker was fout, het is wél makkelijk groen te zijn.’ -     ‘Antwerp-trainer Brian Priske verschijnt halfnaakt op de persconferentie na kwalificatie.’ -     ‘Abonnee zoo krijgt contactverbod met chimpansee.’ -     ‘Verbod op pet, hoofddoek of keppeltje in rechtbank verdwijnt.’ -     ‘Minder broeikasgas? Leer koeien naar het toilet gaan.’ -     ‘Twee wijnkastelen uit Saint-Emilion hoeven hun Grand Cru-classificatie niet meer.’   Wie wordt daar nu wijzer van?   Geef uw mening en maak kans op een e-bike!

Hubert Grimmelt
14 0

Hedde tal gehoord?

Patje zit aan den toog van café ‘De Pelikaan’ en is in gesprek met Debby de cafébazin. P.:  ‘Hedde tal gehoord?’ D.:  ‘Wa?’ P.: ‘Verleden dinsdag zat ik bij Simonneke op café. Ineens stormt daar een grote rat de frituur van dikke Guy langs achter buiten recht het café binnen. Da was daar een gekweek en een gedoe. Een geroep en een getier. Simmoneke die wier zot. De Laenen zat er me nen borstel achteraan.’ D.: ‘En? Speelde dieje het kleer?’ P.: ‘Neen, tuurlijk nie. Ge meugt gerust zen. Aloïs begon al lelijk te doen. Die zijn keers was bijna uit. Tripel van Westmalle die kunnen daar nie tegen.’ D.: ‘Zuiver voor de commerce. Ik weet ikke  ook wel da’s in café ‘De Volksvriend” worden opgedaan. Zuiver voor de commerce.’ P.: ‘Ge meugt gerust zen. Da’s iet aarig ze, een rat. Goe zat allemaal. De Laenen is van z’n kruk gevallen. Da was t’een en t’ander. Gusje zat Simonneke te plagen. Die zei “Aa gezaag zal sebiet wel gedaan zijn zeker?” D.: ‘Groot gelijk. Simonneke hee meestal groot gelijk.’ P.: ‘Ge meugt gerust zen. Goei bazin!’ D.: ‘Vleeje week hee die nog gebeld. Het vat was af. Ze vroeg of we konnen ruilen. Nen de Koninck veur nen Golding Campina. Ik zei nog: “Rolt er nie mee of ge ga wa voorhebben, hé.” Dieje loempe van de vakbond van z’n kloten maken. Veul te zwaar. P.: ‘Allez! Op ne werkdag lopen ze al met een vat van teen café naar tander, oep ne werkdag. Den dag van heden mag da dallemaal zeker?’ P.: ‘Hedde tal gehoord?’ D.: ‘Wa?’ P.: ‘De Léon is bekan me visbak enal de vort ingeduikelt. Voorover, recht erin, bekan.’ D.: ‘Da maakte mij nie wijs.’ P.: ‘Dieje kan nie vissen met den haak. Nen dikke meerval, genne snoek. Verkeerd aas. Hoe loemp kunde na zen?’ D.: ‘Tja, dieje kan nie vissen.’ P.: ‘De miserie van een ander, daar zen we nie mee gediend.’ P.: ‘Iet anders.’ D.: ‘Wa?’ P.: ‘Café ‘Arizona’ was gisteren om drei uur nog open. Dikke corona-boet.’ D.: ‘Echt?’ P.: ‘Ge meugt gerust zen. Hedde tal gehoord?’ D.: ‘Wa?’ P.: ‘Karel hee nen nieve caravan. As Linda het kraantje in da keukentje openzette begon toilet te loepen. Da darmpke zat verkeerd. Iet later stond de schuif onder de poempbak, met bestek, ge wet wel, helemaal vol water. Linda vloeken. Vloeken da die dee zei Karel. Hij heet er al veel zever meegehad. Karel moet na wel naar de keuring want dieje nieve weegt meer dan zeuven honderd kilogram. Karel en Linda hemme chance gehad da ze in Hühnerscheid genne regen hemme gehad. Da’s Luxemburg nie ver van Bastogne. Ullie Kelly had greppeltjes gegraven. Hoe loemp kunde na zen? Veurige keer hadden ze regenweer. Niks dan modder. Klote weer en problemen met gasvuur. Een steekvlam van zeker drei meter.’ D.: ‘Allez.’ P.: ‘Da darmpke zat verkeerd. Bekan heel de voortent weg. Da’s nylon hé, da zeil. Karel had nog nooit zoveul sigaretten meegebracht. Die camions konnen allemaal aan de kant. Met ne caravan konde gewoon door. Karel zei wel dat de Opel Zafira wa aant verslijten is. Linda zei dat geld op is.’ D.: ‘Allez.’ P.: ‘ Ge meugt gerust zen.’ D.: ‘Ik hem horen zeggen dat die van de Flor tegen haar kippen prat?’ P.: ‘Och, serieus.’ D.: ‘Die is zo zot as een mus.’ P.: ‘Ge meugt gerust zen.’  

Hubert Grimmelt
7 1

De ter dood veroordeelde

Ik ben waanzinnig geworden. Voor ik een dodelijke injectie krijg, beschrijf ik de laatste dagen van mijn miserabel maar fantastisch leven.  De slapeloze tijd maakt me gek. Ik heb binnen deze vier muren gehuild als een zieke hond, geroepen en getierd. Mijn stem is weg en dat beangstigt me. Ik wil een vrolijk liedje kunnen zingen zoals je dat zou doen in een nachtelijke café, maar dat lukt me niet. Mijn mond produceert veel te veel zoet speeksel. Ik spuw het regelmatig uit op deze vieze vloer, maar het blijft komen. Op mijn stinkende matras liggen lukt niet. Stilzitten lukt niet. Nadenken lukt niet. Hoe ga ik van dit levend leven naar mijn dood? Ben ik angstig? Eerder waanzinnig.  Mijn bestaan is door de bliksem getroffen. Ik zou willen kunnen nadenken. Helaas ben ik er doodgewoon niet meer toe instaat. Soms probeer ik mijn ogen te sluiten, want zelfs in deze donkere, kleine cel is het licht te fel. Is het dag of nacht? Ik verlang naar rust, maar die is er niet. De cipier is een invalide.  cipier: ‘Goed geslapen?’ t.d.v.: ‘Uitstekend!’ cipier: ‘Het is een zonnige dag vandaag. Morgen gaat het regenen.’ t.d.v.: ‘Uitstekend!’ Helder denken is erg lang geleden. Ik heb getracht Spinoza te lezen. Alle ideeën van ruimte en rede zijn weg. Ik moet weer spugen. Heb ik spijt? Geen idee.  Waarom hangt er geen spiegel tegen deze grijze muur? Dan kan ik een poging doen mezelf en dit leven te bekijken. Misschien wordt alles dan weer overzichtelijk. Of zou ik de nutteloosheid van mijn leed waarnemen? Mijn zwakke ogen tranen. Ik zou steeds in die spiegel blijven kijken. Oefenen. De cel en de dood zie ik in die spiegel niet. Ik zie de waanzin. t.d.v.: ‘Ik moet oefenen.’ spiegelbeeld: ‘Wat moet je oefenen?’ t.d.v.: ‘Doodgaan.’ spiegelbeeld: ‘Sterven kan je niet oefenen.’ t.d.v.: ‘Jawel. Zeker.’ spiegelbeeld: ‘Misschien.’ t.d.v.: ‘Zeker.’ Ik probeer regelmatig te ademen, maar dat is moeilijk. Het piepende lawaai van mijn dwaze ademhaling klinkt als een versleten, slecht geoliede machine. Ik wil muziek; een pianoconcerto in C van Mozart. Ik ben gek. Het is intens. Gaan mijn schedel en borstkas nog barsten? Ik ben niet moe. Ik kan er niet meer tegen. Ik ben het isolement en de vensterloosheid van mijn bestaan beu. Morgen ben ik dood. Er zullen geen geliefden achterblijven.

Hubert Grimmelt
27 0

6 X Godverdoemme

6 X Godverdoemme Toen Patje vertrok op de Zündapp die nog van Moe was geweest, regende het nog niet. Er hing geen wolkje aan de lucht. Het was volkomen helder en de zon scheen lichtjes, maar bij het binnenrijden van Sint-Lenaarts werd hij totaal verrast door een gigantisch onweer. Daar had hij niet op gerekend. ‘Godverdoemme,’ vloekte hij, ‘wat een kutweer. Als ik dat had geweten.’ Hij ging, zoals zo vaak op donderdag, op de markt twee kiekenbillen kopen en misschien een blokske kaas. De eerste kiekenbil zou hij ’s middags, met een boterham, opeten. De tweede ’s avonds, koud met wat mayonaise erbij. Op de terugweg haalde de brommer makkelijk zevenenzestig kilometer per uur, want hij had wind in de rug en het waaide wel stevig. Bovendien was de brommer van Moe opgevoerd. Toen hij zeiknat thuiskwam, haalde hij zijn kiekenbillen uit zijn tas. Hij trok zijn natte kleren uit, plofte in zijn onderbroek in de eikenhouten fauteuil en schakelde de TV en video in om een pornofilm te bekijken. Na welgeteld drie minuten, tijdens een oninteressante scène, liep de film met een groot gekraak vast. De VHS band zat gekneld. Er was in alle geval iets mis. Zenuwachtig duwde Patje op alle knopjes. Vooruit, achteruit, … nog een keertje proberen: vooruit, achteruit, … Niks hielp. Hij deed een poging hem eruit te halen- eject- maar ook die mislukte. Tot slot gaf hij op het oude, versleten toestel een geweldige klap, maar de film bleef geblokkeerd zitten. ‘Godverdoemme,’ vloekte hij, ‘ik maak er korte metten mee.’ Patje, gekleed in zijn onderbroek en sloefen, flikkerde uiteindelijk zijn videorecorder- inclusief de vastgelopen Duitse pornofilm- in de grijze container. Gelukkig kieperde hij er een gewone vuilzak bovenop om te verdoezelen dat er elektrisch materiaal in zat dat je afzonderlijk zou moeten aanbieden op het containerpark. Hij nam zich voor minder vaak te masturberen en als hij dan zin had, zou hij het doen op fantasie en onvergetelijke dierbare herinneringen aan enkele levendige plaatjes uit pornoblaadjes. Op dit moment was zijn libido trouwens door zijn kledij, de koude buitentemperatuur en de ergerlijke technische mankementen aanzienlijk verschrompeld. Door de zoveelste wolkbreuk en de slechte staat van het dak van de achterbouw sijpelde er water bovenop de tafel. Hij zette een kookpot onder het enerverende lek, schoot snel een jeans en een versleten hemd aan, en ging naar de voorkamer. Daar heeft hij zijn modelbouwatelier. Gisteren was hij begonnen aan de Junkers Ju 87B- Stukka op schaal één tweeënzeventigste. Hij bekeek het plannetje nog eens zeer aandachtig. Patje had veel ervaring en was vaak bezig in de herfst en de winter met modelbouw, maar tot zijn grote ongeloof ontbrak er een stukje in de modelbouwdoos. ‘Godverdoemme,’ vloekte hij, ‘hoe kan dat nu in godsnaam.’ Nog enigszins hoopvol en zonder te bidden voor de heilige Antonius zocht hij heel de kamer af. Prompt gaf hij het op, bakte wat spek, at er een boterham bij en dronk lusteloos wat lauwe koffie. Hij keek nog wat zappend TV maar zoals zo vaak boeide bitter weinig hem. Plots dacht hij aan een deel van zijn collectie singletjes die hij nog van zolder moest halen. Op zijn dooie gemakje slenterde hij de trap op. Hij opende het luik naar de zolder, de uittrekbare ladder kwam met een kort gekletter tevoorschijn - normaal gesproken kon die zijn gewicht dragen- en kroop er tegenop. Met zijn buik als twee zakken cement kwam hij vast te zitten in de opening. Hij probeerde zich los te wringen richting zoldering, maar dat liep fout. Daarna slaagde hij erin los te komen en nog net zijn evenwicht te bewaren op de dunne zoldertrap. Het kostte hem vijfendertig minuten. ‘Godverdoemme,’ vloekte hij, ‘het zit niet mee vandaag.’ Rond twintig over acht lag hij al lekker warm in zijn stinkende bed met twee dekens. Die nacht had Patje een fabuleuze droom. Hij had een ernstig en zeldzaam gesprek met zijn engelbewaarder. Nog merkwaardiger was dat hij het zich ’s ochtends compleet kon herinneren.   Engelbewaarder: ‘Waarom drink jij toch zo veel?’ Patje: ‘Geen idee. Het is plezant zo.’ Engelbewaarder: ‘Dat loopt nog eens fout af. Ik heb mijn handen wel vol.’ Patje: ‘Tja, het zij zo.’ Engelbewaarder: ‘Wil je niet oud worden?’ Patje: ‘Neen, niet per sé of kost wat kost.’ Engelbewaarder: ‘Denk je niet dat je soms wat overdrijft?’ Patje: ‘Ik weet niet beter. Ik vind het wel leuk zo.’ Engelbewaarder: ‘Vaak heb ik je kunnen helpen.’ Patje: ‘Weet ik. Merci.’ Engelbewaarder: ‘Ik had beter moeten weten.’ Patje: ‘Maakt niet uit.   Na zijn ontbijt, bestaande uit drie koppen koffie, vier Bastos en twee boterhammen met paardenvlees-niet uit de Lidl maar van de beenhouwer in het dorp- ging hij “zuiver op karakter” naar zijn werk als slordig boekbinder in de beschutte werkplaats. Buiten was het ijskoud. ‘Godverdoemme,’ vloekte hij, ‘ik was beter met de bus gegaan.’ Na die vermoeiende vrijdag was de vervelende werkweek voorbij. Patje kwam verkleumd aan in zijn huis in een rustige, doodlopende straat net buiten de bebouwde kom. Het was ondertussen zachtjes beginnen sneeuwen. Hij trok een proper hemd aan en dronk alvast vijf pintjes aan de keukentafel dicht bij de gaskachel. Hij had vorige week in het café bij Chantal een koper gevonden voor zijn verzameling pornofilms. Het was bijtend koud en er woei een snijdende noordenwind. Hij zette de blauwwitte bananendoos vol met video’s op de achterste slijklap en bond ze vast met een caoutchouc snelbinder. Het was een opvallende collectie. Het brommerke pruttelde even en startte dan met hevig gebrom en gekwetter. Patje vertrok. In het dorpscentrum ter hoogte van de Voorzorg, glinsterde een akelige ijsplek. Hij slipte spectaculair op deze venijnige ijzel en ging met zijn kloten tegen de grond. Hij greep meteen naar zijn gekneusde heup. ‘Godverdoemme,’ vloekte hij, ‘ik wist dat er vodden van gingen komen.’ Door de val scheurde de doos en schoven zijn video’s dwars over de weg tot juist voor café ‘den Boemel’. Chantal, de bazin, en boer Mertens, haar enige klant, schoten wakker en dachten alle twee: ‘Wat is dat allemaal?’ Het vroor en het kraakte. ‘Kom jij mij zo je collectie overhandigen,’ zei boer Mertens lachend ‘Da’s sympathiek.’ ‘Doe niet onnozel,’ reageerde Patje kwaad. Hij trok pijnlijke grimassen en wreef over zijn gekwetste linkerflank, zo ongeveer van de knie tot in zijn zij. Het Flandriake was ongeschonden. Chantal, boer Mertens en Patje verzamelde de VHS banden en staken ze terug in de gehavende doos. ‘Wat moet gij drinken?’ vroeg de cafébazin professioneel. ‘Doe mij maar een trappist van Westmalle,’ antwoordde Patje, ‘dan kan ik een beetje bekomen.’ Hoe hij die avond thuis was geraakt, herinnerde hij zich niet meer. Zijn bromfiets stond nog voor het café. Het vroor nog steeds.   Maandag drie februari gaf Patje zijn Sanseveria’s water. Dat was negen weken geleden. Tegelijk tuurde hij wat door het raam en zag een politiecombi traag voorbijrijden en stoppen voor het huis van Sjarel. Eigenaardig genoeg stapten er geen twee geüniformeerde politieagenten uit, maar een bloedmooie, jonge vrouw en één lange politieagent. Was die vrouw ook een politieagente? En wat kwamen ze hier doen?                                                                                                                                       

Hubert Grimmelt
0 0

Op de Sparta naar Loenhout

             Toen Lex, honderdvijfentwintig kilogram, toekwam bij zijn vriend Patje werd er ten huize Baelus druk gediscussieerd over welke brommer hij mee mocht nemen. ‘De kwetter’ van Moe was een optie. Dit Flandriake haalde makkelijk 65 kilometer per uur. Moe had maar één long dus fietsen ging niet meer. Na veel gezever viel de beslissing: Patje en Lex mochten de Sparta meenemen. Die had drie handvitesses en het was een okkazzieke. Patje had hem gekocht van de zoon van boer Mertens. ‘Die pak ik wel over en lap ik wel op,’ had hij gezegd. Een grote hindernis op weg naar café ‘den Boemel’ was de brug over de snelweg. Lex moest altijd afstappen als ze de brug wilden oprijden want het brommerke ‘trok dat niet’. Bovenop de brug nam Lex terug plaats.             In het café werd er veel gedronken, goed gelachen en er werden straffe verhalen verteld. Plots flitste er een rat vliegensvlug langs achter de frituur van dikke Guy buiten recht het café binnen. Chantal, de cafébazin, begon afgrijselijk te gillen en liet van ontsteltenis een glas vallen. Patje en Lex konden er wel om lachen. De rat verdween, via de toiletten, maar kwam via het keukentje achter den toog weer tevoorschijn en repte zich hals over kop via de voordeur van het café richting pita-bar Abu Simbel twee deuren verder. Ook daar veel geroep en getier. Chantal was wel opgelucht na al die commotie en reageerde: ’Da’s goed voor ene keer. Tegen dikke Guy zal ik mijn gedacht wel ne keer zeggen.’ De Laenen ging van opwinding en zattigheid naast zijn kruk zitten. ‘Ik ga straks toch nog een frietje steken.’ zei Lex. Patje kon de racistische praat niet laten: ‘Die rat zal wel content zijn daar bij Abu Simbel. Die komt niet van bij dikke Guy. Die zit bij Selda uit Irak.’ Chantal mopperde: ‘Patje, ander onderwerp want ik heb geen zin in uw gezaag.’ Gelukkig zat Dennis ook aan de toog en die wist te vertellen dat hij een nieuwe caravan had gekocht. ‘Ik heb er wel veel problemen mee gehad. Als ik het kraantje in het keukentje openzette, begon het toilet te lopen en andersom. Er zat een darmpke verkeerd.’ Hij schuifelde wat op zijn kruk en dronk nog wat van zijn trappist. ‘Iets later stond de schuif met bestek onder de poembak vol water. Er zat een ander darmpke verkeerd. Vloeken jongen, vloeken heb ik gedaan.’ Chantal die wat glazen afdroogde, vroeg: ‘En ben je er al mee weg geweest?’ ‘Zeker!’ zei Dennis. ‘Naar Hühnerscheid. Da’s niet ver van Bastogne. Slecht weer gehad. Ons Kelly was vergeten greppeltjes te graven. Ook wat gezever gehad met het gasvuur. Ineens een steekvlam van wel drie meter. Bijna heel de voortent weg. Da’s nylon, hé. Veel geluk gehad. Er zat een darmpke geplooid.’ Lex en Patje begonnen te lachen. Dennis ging onverstoorbaar verder: ‘Met den deze moet ik wel naar de keuring, want die weegt meer dan zeven honderd kilogram. Hij is wel veel beter dan dat Rapido plooicaravanneke dat ik heb gehad.’ Ondertussen was het half één ’s nachts en de twee vrienden zeiden: ‘Nog ene Chantal. Dan is het weer mooi geweest.’             Rond 01.45 stapten Patje en Lex op de brommer om terug te rijden naar Rijkevorsel. Als groot obstakel op hun weg naar huis nog steeds die vervelende brug. Patje kwam boven en realiseerde zich plots dat hij wel tot boven was geraakt zonder dat Lex was afgestapt. ‘Allez, nu geraak ik die brug wél op.’ dacht hij stomverbaasd. Er klopt iets niet. Hij keek achterom en zag zijn vriend niet. ‘Waar is de Lex?’ Er zat niks ander op dan terug te keren richting Loenhout. Anderhalve kilometer na de rechtsomkeer zag Patje zijn vriend tegen een boom zitten. ‘Ik zen er afgevallen,’ wist Lex beteuterd te vertellen. Een halfuur later arriveerden de twee vrienden ten huize Baelus waar ze alsnog het zoveelste pintje dronken.                                                                  

Hubert Grimmelt
16 0

Oranje-lettertjes-tekst

Er is zeker potentieel. Nancy voert iets in haar schild. Muisstil een stukje frangipane gegeten. Geen idee of dronken schrijven zinvol is. De kenners beweren van niet. Ik geloof hen. Ik zet de dampkap aan. Vader kon het geen kloten schelen. Ze heeft filosofie gestudeerd, maar het is een geit. Hij vergist zich wel vaker. Ik moet nog pipi doen. Ça va? Huilen hoeft niet. Er staan cactussen op het servet. De goudvis van Kurt is dood. So it goes. Dank u voor de talloze suggesties ter verbetering. Dat lukt aardig. Ed zit nog steeds in Thailand. Die verveelt zich precies. Er is zeker potentieel. Slechte timing. Ik ga morgen die biefstukken niet zelf bakken. Tja, soms schiet ik tekort. Dat staat de therapie in de weg. Ik ben daar blij mee. Er staat een stevige wind. Het is misschien onnozel. Ik doe maar wat. Het heeft vijftien dollar gekost. Stom van me. Vrolijk word je daar niet van. “Pak jij chips?” “Neen” Dat liep ei zo na mis. Ik kijk in de papiertjes: kabeljauw in de diepvries, ‘muse de son dernier livre’, een vreugdevolle opgang naar Kerstmis in een envelop uit Torshavn (Faroe Islands), briefje van mezelf uit 2016, vader schreef ‘sjaloom’, iets van Morgenstern (‘Alles was man mit Liebe betrachtet, ist schön.’), een folder van de abdij Maria Toevlucht in Zundert, een folder ‘samen onderweg na ontrouw’ (voor koppels!), het programma van Femma, foto’s, een doodsprentje (‘er is geen waarom’, Ferdinand Cuvelier), enzovoort enzoverder … Ik roer met het Swissair lepeltje. Het ziet er wel mooi uit, al die oranje lettertjes. Ze snoept een sigaret af. De toekomst is formidabel. Ze dronk een cola i.p.v. witte wijn. Dat scheelt. Ik moet het mezelf moeilijk maken. Iedereen slaapt behalve ik. Morgen komt de zon weer op. Het komt nog goed. Daar moet ik vanuit gaan. Ik kauw op tuttefrut. Heeft er ooit een dichter beter gedaan dan Pink Floyd? Het is tijd om vaarwel te zeggen. De cafébaas kijkt lelijk. Er ligt nog kaas en chocolade in de ijskast. Ik maak met plezier ezelsoren in deze bundels. “Hersluitbaar” belooft de verpakking. Er is niks van aan. Ze verklaren me gek. Ik hoop dat het hoe dan ook min of meer ritmisch is. De hoge verwachtingen werden niet allemaal ingelost. A no choice suckerpunch. Xavier leest Lex; over ananas. Een ansichtkaart van de Adriatische zee, een akkefietje en een niemendalletje, wat zal het effect zijn? Het gedicht is getiteld: ‘Wanneer ik droevig ben’. Rust, ruimte, helderheid enzo. Gerrit Komrij draait zich om in zijn graf. Hopen op goddelijke interventie. Wat absurde flarden. “Ben je nu weer aan het roken?” vraagt ze. Die zit nu bij de coiffeur en wil straks naar de Colruyt. Mijn tanden gepoetst. Biefsteak gegeten. Alles oké. Ik moet me ne keer verdiepen in het fenomeen Six Word Story. Mijn zus is depressief. Een accuut tekort aan witte wijn. Ik vul het Lottoformulier ondersteboven in met mijn MontBlanc. Morgen ga ik een leuke Instagram foto posten. Ik heb een idee. Ik moet wat meer mijn fantasie gebruiken. De ochtendstond heeft goud in de mond. Behalve morgen. De Roemeense onderbuurvrouw piept. Er is zeker potentieel. Er is een verschil tussen aanstellerij en dichtkunst. Ze ziet bleek. Ik wil er gewoon mee zeggen dat het leven voorbij dobbert. Ik kreeg kwade blikken van die diehard hooligans. Het kan nog verkeerd gaan. Hij moet lachen om de bewering dat hij een knappe man zou zijn. Nadien een Hot-Dog gegeten. Heeft ze al chocolade paaseitjes in huis? Ik zoek in de antieke kast. Da’s diezelfde man. Die had vroeger een bril en een hond. Ik droom: “How the poor boy lost his head.” Het is belangrijk dat je weet dat God niet bestaat en Jezus even onnozel is als Sinterklaas, de Kerstman en de Paashaas. Het verbaast me. Ik weet niet goed wat ik nu juist bedoel met ‘het’. Een normaal kortverhaal schrijven lukt me niet. Flauwekul daarentegen, onzin en af en toe een vondst gaan vrij vlot. Ik steek de diepvriespizza dan maar zelf in de oven. Ik ben dus aan het koken. Geen bewonderenswaardige poëzie geschreven. Nu is het stil. Ik moet van gedacht veranderen. Ik heb al veel tijd verspild. Je moet ze een kans geven. Er grip op krijgen. Mijn tekortkomingen bedekken. Hij heeft zich vrolijk vergist. Mijn moeder, de psychiater en de man van de videogedichten laten niks van zich horen. Spijtig. Geduld is een deugd. Zou de duivel me geld lenen? Er is zeker potentieel. Ik kan vals spelen als ik wil. Ik ben niet de enige. Er staat op ‘London Dry Gin’ én ‘gebotteld in Frankrijk voor CMI/Carrefour’. Ik moet mijn verkeersbelasting nog betalen: 37 euro 82 cent. Ik moet het volgende in de gaten houden: beeldspraak, enjambementen, witruimte, leestekens, hoofdletters, metaforen, … Er ook zinnen van maken i.p.v. louter opsomming. Wees niet beschaamd om over je mentale gezondheid te praten. Me ontspannen en nota nemen van de onzin. Het komt later misschien nog van pas. In de zak gezet door een oplichter. “Toen gebeurde er wel wat!” antwoordde hij. ‘Gaat hij bij zijn ex-vrouw op café?’ ‘Die tapt daar.’ Els zei: ‘Als het gemakkelijk gaat, is er iets mis.’ Ik hou de balpen bij de hand. Je weet maar nooit. Ik hoop dat mijn hoogstpersoonlijke, humoristische cryptogrammen aanspreken door hun frisheid, originaliteit en beknoptheid. Ze had haar slaappilletjes al genomen. Dan komen de ideeën, vermoed ik. Ge hebt het met de verkeerde aan de stok. Ik hoop dat hij zijn gevoel voor humor met de jaren niet is kwijt gespeeld. ‘Geen fuckbuddies zoals indertijd?’ schrijf ik. Zijn gezondheid en zijn reputatie zijn goed. Liesbeth is een moeilijk geval. Ik moet volhouden. Doe alsof er niemand thuis is. Ik ben voorbereid op het ergste. De gordijnen van mijn tante blijven boeiend. Ze heeft me die nagelaten zonder het zelf te weten. Eigenlijk zijn deze freewriting oefeningetjes niet echt ongelofelijk zinvol. Ofwel moet ik het gewoon in mijn dagboek schrijven. Ofwel moet ik proberen een kortverhaal te schrijven. De vergeet-me-nietjes van Emma weigeren te ontkiemen. Ik heb het gevoel dat ik momenteel beter dingen te doen heb dan dit. Hoe komt dat? Er is zeker potentieel.                                        

Hubert Grimmelt
7 1

Huiswerkopdracht: Bloemlezing

Boek ‘Bloemlezing uit de gedichten van Piet Hannes (1902-1969)’ door Lode Certonck (Brussel 1947)   Lode Certonck is met dit boek niet aan zijn proefstuk toe. Eerder schreef hij al een bloemlezing uit de gedichten van Cor C de Kloten (1890-1941) en becommentarieerde hij het werk van Paul Snoek (1933-1981). Deze bloemlezing, voorzien van een voorwoord, is het eerste belangrijk naslagwerk van de twintigste-eeuwse dichter Piet Hannes. Het is de derde herziene druk. Prof. Certonck doceert Duitse en Nederlandse filologie aan de universiteit van Nijmegen en is in zijn vrije tijd hobbykok.   Gedicht uit 1914   Pwook pwook Tok tok toaak Kukkelekuu uuh uuh Tok tok tok toaak Kukkelekuu Pwooak pwooak Tok tok tok tooak Kukkelekuu   Dit gedicht dat de heer Hannes op twaalfjarige leeftijd schreef, bewijst zijn genie. We kunnen Piet gerust een wonderkind noemen en we zijn blij dat men zijn eerste opstellen en gedichten bewaard heeft. Ze bevatten een schat aan informatie. Piet Hannes had als kind een zwakke gezondheid. Door het feit dat hij vaak ziek is, raakt hij verslingerd aan lezen. We kunnen bij dit gedicht analogieën zien met het fameuze ‘kikker-gedicht’ van zijn collega dichter Paul Snoek. Er is echter wel één groot verschil: Piet had een voorkeur voor kippen en ander pluimvee; Paul voor insecten en al wat in en rond water leeft. Op de boerderij bij opa Sooi liepen er genoeg kippen rond en dit moet op Piet grote indruk hebben gemaakt. De literaire analyse is eerder eenvoudig: het zijn kippengeluiden met drie maal de ‘kukkelekuu’ van een haan. Uit de dagboeken en memoires van oma ‘boerin Jeanine’, de vrouw van Sooi, weten we ook dat grootvader feilloos een Mechelse koekoek kon imiteren. Zo goed dat het moeilijk te onderscheiden was van het werkelijke dier. Ook dit moet grote indruk hebben gemaakt op de jonge dichter. Deze biografische gegevens leiden tot nog meer literaire inzichten. De keuze van de dichter voor kippen is hier o.a. mee verklaard. De dichter heeft ook dankzij dit mooie gedicht een trauma kunnen verwerken en het heeft hoogstwaarschijnlijk veel moed gevergd om het te schrijven. Op de leeftijd van vier heeft Piet namelijk gezien dat een kip een tijdje blijft rondlopen ook zonder kop. Boer Sooi slachtte nl. van tijd tot tijd een dier. Overbodig te melden dat ook deze schokkende gebeurtenis op Piet een zeer grote indruk moet hebben gemaakt. Aanvankelijk noemde Piet zijn gedicht: ‘Die de kleinste eieren leggen, kakelen het hardst.’, ondertussen, na grondig onderzoek, weten we dat deze titel is weggevallen. De verwijzing naar Pasen vond Piet iets té katholiek. Dit werd hem niet in dank afgenomen.   Het boek is uitgegeven door uitgeverij Zondag en verkrijgbaar in de betere boekhandel. 341 pagina’s, 17,50 euro genomineerd voor de Jules Deelder prijs voor beste bloemlezing in het Nederlandstalig gebied.    

Hubert Grimmelt
30 0

Helemaal ginderachter in kleine terts/ Woodie Guthrie1947/ Billy Bragg1997 / Way over yonder in the minor key

Ik woonde in het plaatsje Okfuskee En ik had een klein meisje in een steeneik (hollle boom) Ik zei, meisje het is klaar en duidelijk Niemand kan zingen zoals ik   Ze zei dat ze niet begreep Hoe een klein jongetje zo lelijk kon worden Ja, meisje dat kan wel zijn Maar niemand kan zingen zoals ik   Niemand kan zingen zoals ik Tot helemaal ginderachter in kleine terts Tot helemaal ginderachter in kleine terts Is er niemand die kan zingen zoals ik   We wandelden langs de Buckeye Creek Om naar de kikker te kijken die de bologige bij opeet Om de westenwind naar het oosten te horen fluiten Niemand kan zingen zoals ik   O, meisje wil je het mij laten zien Helemaal ginderachter waar de wind vrijuit blaast Niemand kan ons zien in onze holle boom Niemand kan zingen zoals ik   Haar mama sneed een twijg van een kersenboom En sloeg er ons mee Het stak erger dan een zwerm bijen Maar niemand kan zingen zoals ik   Ondertussen heb ik al heel wat meegemaakt Denk nog altijd terug aan die dagen in het struikgewas Ik heb al zoveel meisjes op het slechte pad gebracht door te zeggen dat Niemand zo kan zingen als ik   Way Over Yonder in the Minor Key Words by Woody Guthrie, Music by Billy Bragg     I lived in a place called Okfuskee  And I had a little girl in a holler tree  I said, little girl, it's plain to see,  There ain't nobody that can sing like me She said it's hard for me to see How one little boy got so ugly Yes, my luttle girly, that might be But there ain't nobody that can sing like me Ain't nobody that can sing like me Way over yonder in the minor key Way over yonder in the minor key There ain't nobody that can sing like me We walked down by the Buckeye Creek To see the frog eat the goggle eye bee To hear that west wind whistle to the east There ain't nobody that can sing like me Oh my little girly will you let me see Way over yonder where the wind blows free Nobody can see in our holler tree And there ain't nobody that can sing like me Her mama cut a switch from a cherry tree And laid it on the she and me It stung lots worse than a hive of bees But there ain't nobody that can sing like me Now I have walked a long long ways And I still look back to my tanglewood days I've led lots of girls since then to stray Saying, ain't nobody that can sing like me.

Hubert Grimmelt
10 0

'Heb je het tegen mij?'/filmscène/ voor Martin en Robert

         Het is waanzin maar ik weet het nog niet. Ik lig met m’n kleren en laarzen aan op mijn bed in m’n troosteloos éénkamerappartementje. Mijn leven is een leven van eenzaamheid. Ik ben de isolatie en de vensterloosheid van mijn bestaan en deze kamer beu. Het is allemaal verschrikkelijk. Er staat één tafeltje, één stoel, één bed. Op een houten kist staat een TV en aan de andere kant van de kamer hangt er wasgoed. Overal ligt er rommel. Aan de muur boven het gasvuur hangen er potten en pannen, een rekje met allerlei dozen. Aan de andere muur hangen er verkiezingsaffiches. Ik ben de klootzakken en de smeerlapperij beu. Ik ben gewelddadig. Ik kan er niet meer tegen.          Ik oefen in de spiegel. Met een lichte glimlach en zelfgenoegzaam trek ik een pistool uit de mouw van mijn kaki vest. Ik kijk mijn denkbeeldig slachtoffer recht in de ogen. Ik ben het noorden kwijt en dat interesseert me in z’n geheel niet. Het lijkt wel of ik van de duivel ben bezeten. Als een krankzinnige blijf ik in de spiegel oefenen. Ik zie de horror niet in die spiegel. Ben ik arrogant? Ik voel me goed. Het is intens. Ik ben Vietnam - veteraan en taxichauffeur. New York kan mijn kloten kussen. Ik ben niet waanzinnig. Het lukt me al goed de revolver te trekken. Ik blijf maar in die spiegel kijken.          Ik oefen in de spiegel: ‘Ik probeer… strontzak…’ ‘Sneller dan jou! Lul!’ ‘Ik sta hier. Zeiker’ ‘Ik ben de enige hier.’ ‘Als je één beweging maakt, .. als je … dan…’ ‘Probeer, probeer het maar.’ ‘Heb je het tegen mij?’ ‘Heb je het tegen mij?’ ‘Tegen wie denk je dat je bezig bent? Hé!’ ‘Hé’ ‘Ooh yeah’ ‘Luister jullie klootzakken, ik ben een man die het niet meer kan verdragen, een man die het niet zou laten gebeuren, een man die zich verzet tegen het uitschot, de kuttenlikkers, de honden, het vuil, de stront.’ ‘Hier is een man die zich verzet..’ ‘Hier is …’  

Hubert Grimmelt
0 0

'ik neem wraak'/filmscène/voor Amélie

         Mijn psychotische moeder en ik hebben mijn suïcidale goudvis in een vijvertje gegooid; de bokaal erachteraan. Het regent. Als troost krijg ik van m’n moeder een tweedehands Kodak Instamatic fototoestel. Ik fotografeer graag leuke wolken. Sommige in de vorm van een konijn, andere in de vorm van een teddybeer. De zon schijnt. Ik draag een oranje golfje en een wit hemdje.          Plots knalt er een kleine, rode Peugeot tegen een blauwe Citroën CX. “Petite fille!’ roept de buurman, “wat heb je nu gedaan?” Hij maakt me wijs dat er iets mis is met m’n fototoestelletje. Het veroorzaakt ongevallen.          Na de hele middag foto’s te hebben gemaakt, slaat de schrik me om het hart. Ik zijg neer voor de TV. Ik ben angstig. Ik zit vol schuldgevoelens over een reusachtige brand, twee treinontsporingen en een crash van een Boeiing 747. Met wijd opengesperde ogen kijk ik naar de beelden.          Enkele dagen later neem ik wraak. Ik heb doorgekregen dat de buurman me beetnam en misbruik heeft gemaakt van mijn naïviteit en fantasie. Ik zit op het dak naast de schouw en het kastje van de antennekabels. Het is mooi weer. Ik heb mijn haar in twee staartjes en ik kijk boos. Ik luister naar voetbal op een transistorradiootje. M’n vervelende buurman bekijkt diezelfde match op z’n TV. Net op het moment dat er gescoord gaat worden, trek ik de antennekabel uit. De televisie van de buurman doet het even niet. Enkele tellen later steek ik de kabel terug in. De televisie doet het dan eventjes wel. De buurman wordt gek en roept:’ Godverdomme, wat is dit?’ Ik herhaal dit een paar keer op cruciale momenten. De buurman wordt knettergek. Hij springt woedend recht en vloekt:’Putain! Godverdomme!’ Als een waanzinnige klopt hij opzij op z’n toestel. Hij wil er zelfs een beeldje tegenaan gooien. In totale wanhoop begraaft hij uiteindelijk huilend z’n hoofd in de zetel.          Mijn leven wordt fantastisch.

Hubert Grimmelt
9 0
Tip

een kale kip kan je niet plukken

Antoine zat in een kleine ruimte met zes dezelfde, saaie stoelen. Plots stond meester van Doorn in de deuropening. “Mijnheer Dekkers!” Antoine stond op. Hij en meester Van Doorn liepen de gang door en het indrukwekkende kantoor binnen. Aan de muur hingen reproducties van Canaletto. Aan de linkerwand van de ruimte stonden vijf kasten vol met overzichtelijk geordende boeken. In het midden van het grote bureau lag een dun groen mapje. “U weet dat uw tante nog veel rekeningen te betalen heeft?” zei meester van Doorn verwijtend. “Ja. Nu, ze heeft een klein pensioen.” stamelde Antoine. “Wie gaat dat rusthuis betalen?” vroeg de advocaat dreigend. “Geen idee. Het OCMW misschien?” “En wanneer zie ik mijn centen?” ging meester van Doorn geïrriteerd verder. “Geen idee,” zei Antoine en dacht: ‘typisch advocatuur; die denken enkel aan hun eigen centen.’ “Een kale kip kan je niet plukken.” klonk het op ernstige toon. Antoine kreeg een glimlach op z’n lippen. “Kijk, zou u zo vriendelijk willen zijn oplossingen te bedenken?” “Omdat u meester Peeters zo goed kent maar hij geen expertise heeft als het om bewindvoeringen gaat, wil ik u wel helpen. Na de opstelling van het patrimoniumverslag heb ik maar één conclusie, en zoals ik al zei, een kale kip kan je niet plukken. Ik zal vrederechter Schuermans en het OCMW contacteren.” zei meester van Doorn verzoenend. “Hartelijk dank.” reageerde Antoine opgelucht. “Zou uw tante nog in staat zijn tot op mijn kantoor te komen?” vroeg hij zakelijk. “Geen idee. Ze is niet echt gelukkig in het rusthuis. Af en toe is ze zelfs agressief. Ze doet haar soutien niet meer aan. Haar gebit vindt ze ook overbodig. Tante Lydia gaat erg snel achteruit maar ik wil het haar wel vragen. Misschien is ze vereerd.” klonk het grappiger dan bedoeld. “Goed. Ik hou u op de hoogte. Laat mijn secretaresse maar weten wanneer u en uw dementerende tante langs zullen komen.” en hij schoof het ongeopende, groene mapje opzij. “Wat doe ik met de correspondentie die nog op haar adres toekomt?” “Bezorg me die.” “Ok” “Wist u dat?” “Wat?” “Wist u dat uw tante geen financiële middelen meer heeft?” “Ja” “U heeft mij met een vervelende taak opgezadeld.” “Tja,” reageerde Antoine gelaten. “Goed. On verra bien. Doe uw tante de groeten,” zei meester van Doorn voor het eerst vriendelijk. Meester van Doorn en Antoine stonden recht en gaven elkaar een hand. Ze wandelden tot aan de voordeur. Meester van Doorn deed de deur open en zei koeltjes:“Tot ziens”. “Bedankt!” repliceerde Antoine. Hij stak een sigaretje op en dacht: ‘het blijft toch een merkwaardige man die meester van Doorn en ik hoop dat het in orde komt.’          

Hubert Grimmelt
37 0

Schrijftaal ? spreektaal ? dialect ? ( ge meugt gerust zen )

Hedde tal gehoord? Verleden dinsdag zat ik bij Chantal int café. Ineens loept daar een grote rat de frituur van dikke Guy langs achter buiten recht het café binnen. Dat was daar een gekweek en gedoe. Een geroep en een getier. De Laenen zat er me nen borstel achteraan. Chantal die wier zot. Ze dacht da speelt dieje nooit kleer. Het succes was novenant. Aloïs begon al lelijk te doen. Die zijn keers was bijna uit. Tripel van Westmalle die kunnen daar niet tegen. Zuiver voor de commerce. In café ‘in de Volksvriend’ daar worden ze opgedaan. Da was geen aardigheid in diejen tijd.             Ge meugt gerust zijn. Lachen dat die dee. Da’s iet aarig ze, een rat. Goe zat allemaal. Dieje is er afgevallen. Da was t’een en t’ander. Just op tijd. Gustje was ze weer aant plagen. Da gezaag zal sebiet wel gedaan zen, zei ze. Toen wast vat af. Genne De Keuninck nie meer. Chantal belde naar Louis van café ‘ De Pelikaan’ Wulle met dat leeg vat naar den overkant. Rolt er nie mee of ge ga wa voorhebben zei Louis. Dieje loempe van de vakbond van z’n kloten maken Veul te zwaar. Dieje is dan ook geboren op 1 april. Alleman zat. Den dag van heden mag da allemaal. Op ne werkdag lopen ze al van t’een café naar tander, oep ne werkdag hè. Goe gelachen wel.             Iet anders. Ik heb ne nieve caravan. Als k het kraantje in da keukentje openzette begon toilet te lopen.. Da darmpke zal verkeerd. Iet later stond de schuif onder de poempbak, met bestek, ge weet wel, helemaal vol water. Vloeken jongen, vloeken. Na zat er een ander darmpke los. Veel gezever mee gehad. Dieje verkoper stamp ik onder zenne put da de ballen in’t rond vliegen. Da’s veel beter dan een Rapido plooicaravanneke. Na moet ik wel naar de keuring want de nieve is meer dan 700 kilogram. Chance da we in Hühnerscheid genne regen hemme gehad. Da’s Luxemburg nie ver van Bastogne. Kelly had voor niks greppeltjes gegraven. Hoe loemp kunde zen? Veurige keer hadde we regenweer. Niks dan modder. Klote weer en problemen met gasvuur. Een steekvlam van zeker drei meter. Da darmpke zat geplooid. Bekan heel de voortent weg. Da’s nylon, hè da zeil. Nog nooit zoveul sigaretten meegebracht. Die camions konden allemaal aan de kant. Met ne caravan konde gewoon door. Den Opel Vectra is wel aant verslijten. Di van ons zegt dat geld op is.             Ik hem gehoord dat de Léon bekan met visbak en al de vort ingeduikelt is. Voorover, recht erin, bekan. Die kan nie vissen met den haak. Neen, neen ne meerval. Genne snoek. Verkeerd aas. Hoe loemp kunde na zen. De miserie van een ander daar zijn we nie mee gediend. Da maakte mij nie wijs. Ja, ja, café Arizona was om drei uur nog open. Ge meugt gerust zijn.

Hubert Grimmelt
0 0

Maak dat mee!

Toen lange Eddy met de licht groene, opgevoerde Zündapp KS50 van Moe, z’n broer Patje achterop, tegen 65 km/uur de rotonde aan het dorpsplein wilde oprijden, kwam er net een tractor met een op en neer wiebelende beerkar aangereden. Eddy smeet alles dicht en kon de brommer nog net in evenwicht houden. Z’n broer botste met z’n witte helm tegen de rug van lange Eddy aan. “Godverdoemme, nu zitten we daarachter” riep die. De John Deere met zestienduizend liter stront draaide veel te snel de rotonde af. De twee ongeduldige broers volgden op vier meter. De landbouwer reed, uiteraard, niet snel genoeg naar de zin van Patje. ‘Geef gas, nondedju!’ riep die. Ter hoogte van de Onze Lieve Vrouw van de Zeven Weeën kerk liep het mis. Op dat moment ontplofte met een ongelofelijke knal de rechterband van de zware beerkar. De stukken rubber en de koeienstront, vlogen in het rond. De Zündapp slipte en knalde, rechts van de beerkar, tegen wat er was overgebleven van de velg. Eddy werd samen met de brommer gekatapulteerd en zweefde ettelijke meters door de lucht. Hij kwam terecht op een remorque van een Marokkaan die zijn inboedel aan het verhuizen was, drie voertuigen verder dan de tractor. De zwevende Zündapp zelf knalde tegen een boom links van de rijbaan en slingerde de wei in. Patje lag, helemaal bedolven onder de stront, rechts van de tractor in de berm. De oude boer stapte, alsof er niks was gebeurd, uit z’n tractor. “Dat is van 1944 geleden dat ik nog zo’n knal heb gehoord.” zei die zonder te verpinken tegen de vloekende Patrick in de berm. De ongedeerde Eddy, lijkbleek -bijna zo wit als het wit van de pasgeverfde wegmarkeringen even verderop richting rotonde -, wandelde terug naar de plaats van het ongeval en sloeg de boer, met een overtuigende linkse, op zijn neus. In de kanariegele VW golf achter hen, die nu tamelijk donker groen zag en stonk, zat een vrouw te bibberen, haar handen stijf geklemd rond het stuur. “Maak dat mee!”, mompelde Patje, “een beerkar met een klapband.” Ondertussen stond gans het dorp rond de plaats van het onheil. Met name de parochiezaal, waar op dat moment de KWB hobby tentoonstelling net was geopend, liep leeg om naar het spektakel te komen kijken. Daar hadden ze de knal namelijk ook gehoord.

Hubert Grimmelt
0 1

De duivel speelt accordeon en werkt 24 uur per dag

            Thierry, 23, student toegepaste economische wetenschappen zat in de universiteitsbibliotheek in alle rust te bekomen van z’n examenstress. Voor hem lagen een boek en een tijdschrift; ‘Notendop’ van Ian McEwan en een nummer van The Journal of the History of Ideas uit 2015. Onverwacht werd hij duizelig, kortademig en misselijk. Hij had de indruk elk moment flauw te kunnen vallen. Een licht gevoel in z’n hoofd kwam plotseling en erg hevig op. Koud zweet brak uit. Hij voelde een minieme maar niet te betwijfelen benauwdheid in z’n hele bovenlichaam. ‘Ik wil niet dood.’ mompelde hij. ‘Is dit een hartstilstand?’ De stilte in de bib was gekmakend. Het duurde vijftien minuten om te herstellen van deze kleine, emotionele, paniekaanval. Tijdens een examenperiode had hij daar last van. Vechtend tegen z’n wanhoop stond hij op, liep naar de bibliothecaresse en leverde het tijdschrift in.               Op straat leek alles zich af te spelen in dezelfde gekmakende stilte als in de bib. Te voet op weg naar z’n studentenflat zag hij in de goot eekhoorns. Of waren het ratten? Hij bleef even staan en keek rond. ‘Ik moet een mindfulness- oefeningetje doen.’ zei hij tegen zichzelf en begon te hyperventileren. Voor z’n voeten nam hij wel achttien ratten waar die zich van hem niets leken aan te trekken. Het was nog steeds volstrekt stil. Een oud vrouwtje met een klein hondje passeerde hem en keek hem aan. Hij hoopte dat het hondje de ratten zou verjagen maar het enige dat hij zag was een grote, blaffende Duitse herder met diep groene ogen en z’n tanden bloot. Hij zette het op een lopen. De ratten liepen achter hem aan.               Uitgeput liet hij zich vallen in de zetel, nat van het zweet. ‘Mijn zintuigen werken niet.’ dacht hij. In het keukentje dronk hij een kopje koffie. ‘Dit smaakt naar pittig vergif. Ik drink dit niet uit.’ Hij bleef het ontzettend warm hebben en opende de vensters. Meteen vlogen er allerlei merkwaardige vogels binnen. ‘Jaag die vogels weg!’ riep Thierry hysterisch ‘Hoe kan ik hier nu rusten met al die vogels? Ga weg!’ Zittend aan de keukentafel nam Thierry het boek dat hij de afgelopen dagen had proberen te lezen. Hij sloeg het open, bedacht zich, legde het opzij en nam het uiteindelijk opnieuw ter hand. Hij wilde de openingszin nog een keer hardop voorlezen, mocht dat lukken. ‘Hier ben ik dan, ondersteboven in een vrouw.’ Plots begon het boek te praten.   “Spring door het venster!” zei de foetus. “Spring! Nu! De vogels zullen je helpen! Spring!” In grote verwarring en overtuigd door het sprekende boek stond Thierry op van z’n stoel. Het kostte hem moeite door het raam te kruipen en zich te laten vallen. Springen kon je het niet noemen. Acht verdiepingen, een gat in de stoeptegels van vier centimeter en, uiteraard, op slag dood.    

Hubert Grimmelt
0 0

a clean desk is a sign of a sick mind

            Hubert staat, zoals gewoonlijk, op om 06.38. Buiten is het nog donker. Hij is niet vrolijk. Na het ochtendritueel, een kort toiletbezoek om te urineren, betreedt hij de woonkamer. Hij gaat naar de kleine keuken en zet het koffieapparaat aan. De vorige avond heeft hij dat klaargemaakt voor deze ochtend.             De keukentafel doet dienst als werktafel. Als hij wil eten aan deze tafel zit er niks anders op dan opruimen. De tafel is ovaal. Er staan vijf stoelen rond waarvan er drie niet kunnen gebruikt worden om op te zitten. Ze liggen volgestapeld met allerhande paperassen: gekregen kunstboeken, oude kranten, volgeschreven Atoma-schriften, reclamefolders, een lege doos fotopapier, plastic mapjes, … onderaan een nutteloos zitkussen. Het tafelkleed is eigenlijk een dekentje gekocht door z’n moeder in de IKEA. Hubert vindt het interessanter als tafelkleed. Er zitten vlekken op van o.a. tomatenketchup, boschampignonsoep, blauwe Waterman inkt en het ligt vol met broodkruimels. Verspreid over de tafel liggen er notitieblokjes, to do – en boodschappenlijstjes, rekeningetjes allerhande: beenhouwerij Dockx, Delhaize, gazettenwinkeltje (als hij had betaald met bancontact), schrijfgerief, elastiekjes, paperclips, een bluetooth box, een wekkertje, brieven, overschrijvingsformulieren, fototoestellen, brilpoetsdoekjes, medicatie, een busje Rexona, een perforator, bestek, een leeg blik Pools bier, een iPod van 8GB, oude treintickets, USB sticks, een Post-It blocnootje bijeengehouden door een elastiekje met daarin z’n alcoholgebruik sinds december 2015, klein geld en een tube Noorse handcrème. Soms doet hij een hopeloze poging om orde te scheppen alsof er dan ook meer ruimte in z’n hoofd zou ontstaan. Ondanks de chaos weet hij ongeveer waar wat ligt. Af en toe werkt Hubert in een bibliotheek of een café. Hij vindt het dan fijn om veel ruimte te hebben aan een grote, lege tafel zodat hij een aantal boeken en aantekeningen open kan leggen.             Na z’n tweede sigaret en derde koffie gaat hij aan tafel zitten.

Hubert Grimmelt
27 0