Nova

Gebruikersnaam Nova

Teksten

Alucinatio

Toen hij zijn ogen opende, merkte Hayden Davidson direct op dat zijn gsm hevig stond te trillen. Konden ze hem nu niet verdomme met rust laten? Met enige moeite belandden zijn twee voeten op de krakende houten vloer naast zijn bed. Hij trok een T-shirt aan en nam het triltoestel in zijn hand. ‘Hayden! Eindelijk man, probeerde je al heel de tijd te bellen. Hey uhm… ik vroeg me af of je zin had om eens mee te gaan met de vriendengroep vandaag. We zouden allemaal graag hebben dat je eens meekomt, weet je, ‘t is al zo lang geleden.’ Hayden zuchtte, maar iets in hem vond het ook wel leuk dat ze aan hem dachten. Als het aan hem lag, zou hij gewoon heel de dag in bed hebben gelegen, maar natuurlijk waren er altijd saboteurs… Saboteurs zoals… ‘Arthur, ik heb nog wat dingen te doen vandaag en ik weet eerlijk gezegd niet of-‘ ‘Onzin! We spreken af aan mijn huis. Ik verwacht dat je daar staat binnen een halfuur.’ Toegelegd. Ze lieten hem verdomme geen keuze en dat zorgde voor een glimlach op Haydens gezicht. Z’n haar richtte nog naar alle windrichtingen wanneer hij aanbelde aan Arthur’s huis. Hij zag hoe een schim steeds dichter kwam door de wazigheid van de glazen deur. Een monster kwam op hem af. Een zwart monster met een brede grijns en lange gele tanden die met bloed waren bedekt, dat was het. Zijn lange nagels raakten de deurknop aan terwijl het stille gekras van zijn nagels die het glas aanraakten te horen was. De deur kraakte. Haydens hart bonsde en zijn ogen hadden nog geen één keer geknipperd. En toen ging de deur open. Een vreemd gelach galmde door zijn oren. ‘Aahn Hayden! Ik wist wel dat je zou komen! Wat sta je daar zo te staan als een paal in het water? Kom binnen!’ De hele vriendengroep zat rond de keukentafel. Er was Thomas More (niet te verwarren met de filosoof), Frederick Stevens die bijna altijd tijdens dit soort ontmoetingen de hele koekendoos leeg zat te vreten en dan natuurlijk ook nog Arthur Tumbler. Hij was meestal de organisator van dit soort onderonsjes. Het was geen grote vriendengroep, maar het verwonderde Hayden eigenlijk al dat hij zoveel vrienden had. ‘Ik en Fred hebben al wat ideeën uitgewisseld en we zouden dit graag willen delen met jullie maar dan moeten we zeker zijn dat wel… Dit binnen dit groepje blijft zeg maar. Begrijpen jullie?’ Thomas knikte en vertelde dat ze hem honderd procent konden vertrouwen. En dan gebeurde wat er te verwachten viel: Arthur, Thomas en Fred keken allemaal Haydens kant op. ‘Ik ben de stilste van de groep, verwachten jullie echt dat ik iets ga zeggen?’ Arthur keek hem bedachtzaam aan en Hayden wist wat er in dat hoofdje van hem werd gezegd. De stilste zijn meestal de gevaarlijkste. Maar als hij hem niet vertrouwde, waarom hadden ze hem dan uitgenodigd? ‘Kom op, Arthur! We kennen Hayden toch? Hij is geen klikspaan.’ Arthur leek in gedachten te verzinken. Hij wist Hayden wonen. Als die stille vriend van hem hier iets durfde uit te spoken dan wijst hij hem te vinden. Hayden wist dat toch? Ja, hij wist dat. ‘Je hebt gelijk. We kunnen beginnen.’ Hun laarzen knarsten door de takken die verpletterd werden. De bladeren rond hen waaiden luidruchtig in de wind en hier en daar kon je tussen de bomen ogen naar hen zien gluren. Elk hadden ze een zaklamp in hun handen, die schaduwen projecteerden en licht schonken op weglopende mieren of zwaaiende droge sprieten gras. ‘Dit is het.’ Arthur’s zaklamp richtte op de hut voor hen die omringd was door de vele bomen en schepsels van de nacht. ‘Dus jij beweert dat er in die hut een koffer zit, volgepropt met geld? Komaan, dat zijn het soort dingen die een dronken zatlap niet gelooft. Ik snap nog altijd ook niet waarom je hierop in bent gegaan…’ ‘Hayden, luister eens goed oké? Jij mag dan misschien niet geloven in het feit dat er bakken met geld in dat krot zit, maar weet je waar ik wél niet in geloof? God. En jij wel. Dus is er dan zo’n groot verschil? Of je het nu wil geloven of niet kan me niet schelen, want stel dat er straks wél geld in een koffer zit dan zijn we verdomme rijk. Dus vertel me, Hayden, is dat niet het proberen waard? Het is precies zo met die hemel en hel van je. Jij hoopt dat als je doodgaat ook een koffer met geld krijgt, toch? Je hoopt het, je gelooft het! Dus wat is dan het verschil met deze situatie, hé? Alles dat wij doen is gebaseerd op geloof. Ik geloofde dat je aan niemand zou vertellen over die koffer-’ ‘Dat komt omdat het verdomme uit de duim gezogen is-‘ ‘NEE, ik vertrouw je. We gaan straks dat huis in en dan pas zullen we zien wie er gelijk heeft. Maar ik weet gewoon dat ik geloof.’ Thomas en Fred keken elkaar wat verward aan. Dat er zo’n vreemde discussie over geloof uit deze situatie was gekomen, verwonderde hen. Maar ja… Arthur en Hayden waren altijd anders geweest. Ze stapten binnen in het huis en werden verwelkomd door talloze gangen die bijna eindeloos elke kant op leken te gaan. Aan de muren hing hier en daar een schilderij of foto, waarvan het glas vrijwel overal gebarsten was. Onbewust splitsten ze zich op en verkenden ze het huis. Hayden liep de ene kamer binnen, om dan weer in de andere uit te komen. Dan stapte hij in een gang, waarvan hij vermoedde dat het naar de ingang leidde, maar belandde hij in een nieuw deel van het huis tot hij niet meer wist waar hij zich bevond en er enkel vier muren hem bedreigend aankeken. Hij riep maar er kwam geen antwoord. Niet van Arthur, Thomas of Fred. Niets. Uit hopeloosheid zette hij zich neer in de kamer waar hij zich bevond. Terwijl hij zich probeerde te herinneren welke weg hij had genomen bij het binnengaan, spitsten zijn oren zich als van een hert die voetstappen hoort. En dat was ook het geval: hij hoorde voetstappen. Waren het wel écht voetstappen? Het klonk onregelmatig, alsof het van iemand was waarvan zijn ene voet de andere kant op richtte. ‘Hallo? Arthur? Fred? Thomas?’ Nog steeds geen antwoord. Haydens hart begon sneller te bonzen. In een reflex nam hij een van de vele glasscherven die rondgestrooid waren op de grond. De voetstappen kwamen dichterbij. Deze keer hoorde hij een vreemd gorgelend geluid die hem deed realiseren dat wat er nu op hem af kwam allesbehalve een mens was. Zijn rechterhand kneep zo hard in het stuk glas dat het begon te bloeden. Het schepsel kwam tevoorschijn en stond in het portier van de kamer. Dat was niet Arthur, Thomas of Fred. Nee, het was een monster. De ogen van het schepsel puilden bijna op de grond en uit zijn oogkassen stroomde een gelig pus die zijn hoekige kaken bedekte en zorgde voor de vreselijkste stank die Hayden ooit had moeten verduren. Uit zijn scheve mond drupte een rood drek. Hij zag maar één oplossing: aanvallen. Dit beest moest dood, hij had geen keuze. Hayden rende op het beest af, terwijl hij de adrenaline door zijn lijf voelde vloeien als een kind op een glijbaan. De eerste glassteek had het beest tegengehouden, het had zelfs geprobeerd het wapen uit Haydens hand te grijpen. Maar daar zou hij spijt van krijgen. Hayden schoot zijn knie in het monster. Zijn linkerhand greep de kin en knalde hem in één beweging op de grond zodat hij nu met zijn volledige lijf dominant controle had over het beest. En nu was het tijd om de ellende te beëindigen. Het stuk glas belandde meermaals in het hoofd van het beest tot Hayden zeker was dat het niet meer bewoog. Het stuk glas viel op de grond naast hem en geschokt keek hij naar zijn handen die bedekt waren met bloed. Op dat moment realiseerde hij dat Arthur’s levenloze lichaam voor hem lag.

Nova
8 0

Het Lange Pad

Voor velen had het een doodnormale dag geleken toen Pepijn door het bos wandelde met het wederkerende geluid van aarde die door zijn laarzen werd verpletterd en mogelijk tientallen mieren deed panikeren. Niemand zou Pepijn ook lang zijn opgevallen, want als je hem zou zien zou je enkel gedacht hebben dat hij een zoveelste wandelaar was die een tochtje deed in het bos. De meesten die hem kenden noemden hem ‘Pepijn de Onzichtbare’ omdat hij vrijwel overal incognito kon lopen zonder dat iemand ook maar een ogenblik zijn kant op zou kijken. Bovendien wist niemand zijn achternaam dus hadden ze unaniem besloten om hem ‘de Onzichtbare’ te noemen. Hij was natuurlijk niet echt onzichtbaar, gewoon heel gewoon. Zó gewoon dat het te veel moeite leek om op hem te letten. Pepijn was zoals een zoveelste blad die op de grond viel in een oneindig bos vol reusachtige bomen. Zijn lange bruine (bijna blonde) haren hingen vaak voor zijn moerasgroene ogen terwijl hij de grond bewonderde. In gedachten verzonken hield hij de riemen van zijn rugzak vast. Er was daar niemand. Enkel hem: Pepijn. Maar die leegte scheen bij hem te passen, althans, het scheen hem niet te storen. ‘Pepijn, wakker worden!’ riep een jonge stem. Hij deed zijn ogen open en zag hem daar staan, zijn kleine broertje, klaar om de lakens van hem weg te trekken. ‘Ugh… Wat?’ vroeg hij geagiteerd. Ze keken elkaar aan als twee wilde vossen die elkaar voor het eerst tegenkomen. Het broertje wou iets zeggen alleen gleed het niet makkelijk van de tong. En toen vielen ze elkaar in de armen, Pepijn voelde enkele tranen druppen op zijn gestreepte pyjama. Het waren niet de zijne. Pepijn vorderde zijn tocht door het bos. Hij had hier al lang gewandeld, tussen de vele eiken- en berkenbomen. De Onzichtbare wist niet echt wat hij hier deed en hoe hij hier gekomen was. Maar was dat echt belangrijk? Is het soms niet beter om gewoon rust te vinden, zonder vragen? Daar was Pepijn van overtuigd, hij genoot daarom van de overvloedigheid groen rond hem. Ook zo werd hij weer in herinneringen gekatapulteerd. ‘Hey, flinke hond jij! Ja jij, flinke hond!’ zij Pepijn toen hij de haren van Prins, zijn trouwe Welsh Terriër, in de war bracht. ‘Zorg goed voor ‘m, oké?’ Een man knikte en nam Prins vast tussen zijn armen. Zijn geweer hing aan zijn rugzak, hij was klaar om ten strijde te trekken. Misschien zou hij Prins nooit meer kunnen aaien. Pepijn herinnerde zich het liedje dat hij zo graag had geluisterd en de tekst galmde door zijn oren: never a frown with golden brown… Langzaam walste hij rond, op dat moment was alles onbelangrijk behalve dat ene lied. Zo kwam het dat Pepijn de Onzichtbare verder ging op de weg tussen de vele houten stammen die klaarblijkelijk een lege lucht prikten. Zijn leven flitste hem voor de ogen. ‘Zou ik nog terug kunnen gaan?’ vroeg hij zich af.

Nova
65 1

Anguis

Een lang wezen kroop met zigzaggende bewegingen over een koude stenen vloer. Sissend en zijn tong uitstekend bereikte het uiteindelijk zijn doel. Een glinsterende ketting, die volledig werd verlicht door het maanlicht van de kille nacht, lag op een kleine rots te wachten. Het groene reptiel toonde zijn tanden, het verraderlijke gif druppend op de ketting... Ik lag, zoals een van de vele keren, met m'n ogen open in m'n tent. Al dagen had ik zitten rondzwerven maar ik had hetgeen wat ik zocht nog steeds niets gevonden. En dus had ik ook deze avond m'n tent teleurgesteld weer opgezet, hopend dat de volgende dag me meer geluk zou brengen. Ik kon geen oog dicht doen en keek radeloos rond naar de voorwerpen die rondgestrooid waren naast m'n slaapzak. De rits van de tent, die in feite mijn weg naar de buitenwereld was, staarde me inviterend aan. Niets mis met eens een nachtwandelingetje te maken toch, dacht ik in een poging mezelf te overtuigen om uit m’n warme comfortabele slaapzak te treden. Ik kroop, met m’n blote voeten eerst, de slaapzak uit en begon me aan te kleden. Een mes lag in de hoek van de tent alsof het wou zeggen: misschien heb je me nodig straks. Die gedachte spookte even door m’n hoofd waardoor ik besloot om het mes in m’n broekzak te steken. Kan nooit kwaad, overtuigde ik mezelf. Kort daarna was ik opgestaan en had ik de tent verlaten. Het was koud genoeg buiten om m’n eigen adem voor me te zien verdwijnen in het mysterieuze maanlicht. Terwijl een heleboel krekels de stilte van de nacht braken, kreeg ik het gevoel dat twee ogen me aankeken. Ik keek rond me… Naast de boom? Vanuit die struik? Vanop die tak? En dan, ergens in het lange gras van het bos zag ik het. Twee gele ogen, vrijwel de enige lichtpunten in de duisternis, staarden me aan. Ze doorboorden m’n ziel. En toen ik begon te roepen, in de hoop een teken van leven te krijgen, kreeg ik het paar ogen niet meer te zien. Enkel het zwarte niets was zichtbaar. Ik schudde even met m’n hoofd. Moest wel een hallucinatie geweest zijn. Of misschien was het een uil? Kan niet anders, toch? Voordat ik kon beseffen hoe cliché die gedachte was, bewogen m’n laarzen bijna automatisch en zorgden ze ervoor dat er onder me een knapperig geluid werd gemaakt of nu en dan een takje werd gebroken. Wat moet een mens ook in een bos zoals dit? Waar zou dat fucking ding ook te vinden zijn? Zit al dagen rond te zwerven en alles leidt tot niets. Niets. Ik stond even stil en merkte op dat mijn laarzen niet de enige waren die geluid veroorzaakten tussen de lange bomen en grote struiken. Ik was niet alleen. Licht gepanikeerd draaide ik met m'n hoofd, in de hoop elk mogelijk wezen die me zou naderen te spotten. Voor ik het wist sprak een sissende stem me van achteren aan. Bijna was ik op de grond gevallen toen ik zag waar het vandaan kwam. Een lange groene slang staarde me aan vanop de grond, tussen de vele grassprieten. “Ik weet wat je zzzzsoekt.” Zei het reptiel. Ik keek hem aan, verbaasd dat een beest zoals hem kon spreken. “Een sssssilveren ketting…” En dan voor ik besefte dat ik een gesprek met een slang zou aangaan, vroeg ik hem of hij me kon tonen waar de ketting was. Ik moest het verdomme in handen zien te krijgen, dat was eveneens de reden waarom ik hier gekomen was. De slang begon te bewegen en ik volgde hem tussen de bruine stammen en het lange gras. Het reptiel bewoog traag en verzekerde er zich om de zoveel tijd van dat ik nog steeds achter hem aan liep. We baanden onze weg door het bos met de vele insecten en andere dieren tot er uiteindelijk een rots te zien was in het midden van een open plekje. Het maanlicht scheen fel op de stenen oppervlakte en de slang kroop er naartoe, alsof het zo snel mogelijk in het licht wou zijn. Ik stapte dichterbij en merkte nu op dat de slang inderdaad had geweten waar ik hetgeen kon vinden wat ik zocht. Een ketting lag op de rots te glinsteren en de verleiding om het vast te nemen nam elke seconde toe. "Alsssssjeblieft" sisselde de slang. Ik tilde de ketting met enkele vingers op en droeg het rond m'n nek. Nog nooit was ik zo tevreden geweest, ik had de ketting eindelijk te pakken. Maar toen voelde ik hoe m'n benen en knieën hun kracht verloren. Ik viel neer op de grond en staarde met geschokte ogen de schat aan. De slang kroop dichterbij en in een korte snok, hapte het in de tere huid van m'n nek.    

Nova
0 0

Spiritum

Ik deed m'n ogen open en voelde hoe m'n haren rechtstonden op m'n ijskoude armen. Het leek middernacht te zijn en daar stond ik dan in het midden van een bos. Even voelde ik een rilling m'n volledige lichaam doorboren. Een stille maar duidelijke stem sprak: "Welkom in het bos van de doden" in m'n rechteroor. Geschrokken keek ik naar rechts. Enkel een dikke mist en een heleboel dennenbomen waren zichtbaar, had ik het me ingebeeld? De stem klonk zo... Echt. Maar toen voelde ik hoe ik mijn volledige besef van de realiteit verdwenen had... Alsof het was gewist, alsof iemand m'n hersens had opengescheurd en nauwkeurig het realiteitsbesef eruit had gehaald. Een uil verbrak de stilte van de nacht, ik was alleen maar toch leek er zoveel rond mij te gebeuren. Ik zette (zover ik wist) mijn eerste stappen door het bos zonder een idee te hebben waar ik heen zou kunnen gaan. Weg, ik moest er weg. Het voelde alsof er steeds ogen me dodelijk aankeken en wanneer ik hun kant op keek, leken ze zich snel te verstoppen achter een van de vele donkerbruine boomstammen. De lucht die ik uitademde creëerde een soort bloedrode wolk die langzaam verdween in de atmosfeer. Af en toe keek ik achter me. Ik voelde me even als een van die personages in die horrorfilms. Nu maar zorgen dat ik niet over een takje struikel, had ik op een uitzonderlijk vrolijke manier gedacht. De uil leek me steeds te volgen van tak naar tak en herhaalde het geluid: oeh-oeh, waardoor het schepsel meer als een duif klonk. Uiteindelijk werd het patroon van dennenbomen verbroken door een houten kruis in een van de weinige open plekken van het bos. Ik liep er naartoe en begon me te realiseren wat de houten constructie écht was. Een brandstapel. Langzaam maar zeker verzette ik mijn linker en rechter voet met een vaste pas richting de hoop hout. Elke voetstap die ik zette maakte een soort licht knapperig geluid op het vochtige gras. Daar stond ik dan in het holst van de nacht een hoop brandhout te bewonderen maar ik moest het al lang op een lopen gezet hebben... Een man met een zwart gewaad, die ook zijn volledige hoofd bedekte, verscheen vanuit het kruis alsof het een soort portaal naar de hel was en keek me stilletjes aan. Z'n ogen leken niet menselijk, het voelde alsof een beest mij aankeek alsof hij Magere Hein was en hij me kwam ophalen... Hij zag me staan aan de rand van de open plek en leek even volledig niets te willen doen. Wiegend stond hij daar naast het houten beeldwerk maar ik moest het al op een rennen gezet hebben. De angst nam alleen de overhand, angst wou niet dat ik ging rennen. Angst wou dat we bleven staren naar elkaar. Angst wou me volledig bevriezen. Maar ik was al aan het vriezen niet door de angst, maar door die bijtende koude lucht die m'n huid penetreerde. Alsof er een soort energieschok door m'n lichaam ging, begon ik de andere kant op te sprinten. Krankzinnig startte de man met het gewaad de achtervolging en riep hij hijgend: "We komen je halen, we komen je verwelkomen..." even had de gek gepauzeerd en zei toen verder "in het land van de doden!". Een combinatie van adrenaline en angst stroomde verder door mijn lichaam en m'n voeten leken steeds sneller te willen lopen. Ga weg van die men, loop verdomme! LOOP! Maar de stinkende adem was steeds makkelijker te voelen en toen ik achter me keek zag ik een brede glimlach onder de hoofdbedekking van het gewaad. Hij... Hij vindt dit... HIJ VINDT DIT GRAPPIG?! De man greep gretig m'n geruite hemd vast en probeerde me op de grond trekken. Mooi niet klootzak. Ik verzamelde al m'n krachten en schopte hem in z'n ballen. Bingo. Even stelde ik voor hoe ik in een baseball match een homerun had gerend. Nee, dit was wel geen baseball match, dit was complete horror. Dit was iets wat je in nachtmerries tegen kwam. Ik moest ontsnappen, ik had geen idee wat deze man van plan was en het leek me ook beter om het risico niet te nemen. Dus sprintte ik verder tot ik uiteindelijk de indruk had dat de krankzinnige me verloren had en nam de kans om op adem te komen. Ik boog voorover, leunde m'n armen op m'n knieën en keek gewaar rond of er geen man achter me aan zat. De kust is veilig. Enkel de dikke mist, de vele bomen en enkele vogels leken zichtbaar te zijn in de vreemde omgeving. Maar toen hoorde ik een tak breken en voor ik me kon omdraaien, propten een paar handen een doek in m'n mond... Een doffe val klonk op die plek in het bos, alsof Magere Hein per on geluk z'n zeis liet vallen... Nooit was ik zo blij geweest om weer te kunnen ademen en m'n ogen weer te kunnen openen. Deze keer was het geen bos maar een pikzwarte ruimte met enkel een bruine inviterende deur die het enige zichtbare object was. De prikkende koude leek verdwenen te zijn, ik droeg een warm zwart gewaad die exact op die van de krankzinnige gedaante had geleken. M'n hart begon iets sneller te kloppen bij de gedachte dat ik zijn kleren droeg. Zonder veel andere keuzes wandelde ik richting de deur en deed het open. Met de gedachte dat er niet veel zou gebeuren liep ik door de deur en voelde ik een licht kietelend gevoel van houtsplinters die m'n benen aanraakten. Ik keek voor me en voelde me even bevroren als toen ik de man in het gewaad had aangekeken. Ik was weer in het bos. Een man stond aan de rand van de open plek en keek me aan terwijl ik naast het kruis stond. Dat... dat ben ik!

Nova
17 0

Exitum

M’n handen waren bezweet, m’n hart stond stil. De figuur richtte een revolver op mijn gezicht terwijl hij me koelbloedig aankeek. Hij kon elk moment schieten. Kijkend naar de grond durfde ik hem niet aan te kijken. Ik zou elk moment kunnen sterven, dat wist ik. Dan zou ik op de grond vallen en langzaam verdwijnen uit deze wereld… ‘RENNEN, VERDOMME. REN!’ schreeuwde hij terwijl hij naast me sprintte. We liepen, weg van die plek. Ik keek af en toe achter me, de gloeiende rode ogen waren nog steeds zichtbaar. We begonnen te sprinten terwijl er overal zweet te ruiken was. We zouden ooit moeten stoppen, ik kon dit niet lang meer volhouden. De angst zorgde ervoor dat ik bleef doorlopen. Het was donkerder dan in het holst van de nacht, het was donkerder dan ooit. De takken van de bomen bewogen hevig in de wind terwijl we sprintten door de vele struiken. M’n voeten hadden nog nooit zo veel pijn gedaan, m’n longen schreeuwden dat ik moest stoppen. Ik kon niet stoppen, sorry longen. Het beest zat nog steeds achter ons aan, de gloeiende ogen waren het enige wat zichtbaar was in het donkere verlaten bos. We stopten toen we ontdekten dat we het einde hadden bereikt. Hoge hagen stonden voor ons, het leek op een of ander doolhof. De hoeven van het beest klonken steeds dichterbij, we hadden geen andere optie. Hij keek me aan, ik wist wat hij dacht: ‘We moeten hier in, het is nu of nooit.’ Van stilstand begonnen we al snel weer te sprinten, de doolhof in. Mijn ademhaling was oncontroleerbaar, ik moest stoppen. Shit, ik was op een doodlopend pad uitgekomen. Al snel bewoog ik me weer de andere kant op, de hoeven van het beest waren sterk hoorbaar. Hij liep niet meer naast me, ik was nu alleen en moest mezelf zien te redden. De geruststelling dat we het beest mogelijk te samen konden verslaan, was volledig verdwenen. Ik rende verder tussen de hagen, er moest een uitgang zijn. Dat moest gewoon. Het wapen van het beest maakte een angstaanjagend geluid terwijl het over de grond sleepte. Uitgekomen op een kruispunt, stopte ik even. Links of rechts? LINKS of RECHTS? Links of rechts? KIES. Er was geen tijd te verliezen, ik sprintte het linker pad op. Het beest zat me nog steeds nauw op de hielen. Door de hagen heen kon ik het beest langzaam zien bewegen terwijl het zijn metalen voorwerp achter zich meesleepte. Ik was nog steeds niet op de een doodlopend einde uitgekomen, het leek de juiste keuze te zijn. Te vroeg gejuicht, het pad leidde naar het midden van de doolhof. Een luid geschreeuw weerklonk terwijl de bomen nu nog heviger bewogen. De fontein die zich in het midden bevond spuugde een rode vloeistof die raar genoeg op bloed leek. Het beest had hem te pakken gekregen, ik was de enige die nog leefde. Het kwam dichterbij, ik hoorde het luid hijgen doorheen de bladeren. Mijn handen beefden in het wild toen ik de rode ogen voor me zag. Het had een lijk op zijn schouder die hij langzaam liet vallen in de fontein. Ik zou de volgende zijn, ongetwijfeld. Hij leek nog te leven, want toen het hem in de fontein dumpte stond hij weer recht. Hij en het beest keken me allebei koelbloedig aan. Ik schrikte toen ik zag dat hij nu ook gloeiende rode ogen had. Dit moest een nachtmerrie zijn, het moest wel. M’n handen trilden heviger dan ooit, zweet drupte van mijn vingers. M’n hart stond stil, hij richtte een revolver op mijn gezicht. Dit kon niet waar zijn, hij zou me nooit willen vermoorden. Hij zou dat nooit doen, toch? Klik. Het geweer was geladen, nog enkele tellen en het was gedaan met mij. Peng. De kogel vloog door de lucht, dit zijn mijn laatste momenten dacht ik. Een zwarte gedaante verscheen voor mij, de kogel weerkaatste de andere kant op.

Nova
19 0

Vesperum

'We zijn morgen weer terug hoor, schat' Ik haatte het wanneer ze me behandelde als een klein kind. Ik kon zeker wel een avondje alleen overleven. Ze keek me aan, gaf me een kus op m'n wang en vertrok met m'n pa naar de auto. Een gezellig uitje hadden ze gepland, naar een of ander festival. Het kon mij vrij weinig schelen want ik was alleen thuis en dat betekende dat ik de hele nacht kon opblijven! Ik hoorde de auto vertrekken van de oprit. Ik ging zitten in de living en legde de TV aan. Daarna keek ik in de keuken of er wat lekkers te vinden was en dat was er zeker! Ik nam een zak popcorn, begon te vreten en keek naar m'n favoriete serie. Voordat ik het wist werd het donker, het was fantastisch om alleen thuis te zijn. Ik keek even weg van de TV naar het raam dat uitkeek op onze tuin. Zag ik dat nu echt? Ik knipperde, even dacht ik dat ik rode gloeiende ogen had gezien. Het zal wel niets ergs zijn. Ik keek verder naar de TV. Toen gebeurde er nog iets, ik hoorde een geluid als van een stuk metaal die over de grond sleept. M'n hart begon deze keer sneller te kloppen, er was écht iets mis. Ik zette mijn serie op pauze en stapte naar het raam. Er was niets te zien. Het geluid was ook gestopt, ik kon niet geloven dat het een hallucinatie was. Het klonk té echt. Langzaam ging ik weer in de zetel zitten terwijl ik paniekerig het raam bekeek. De TV. Er was iets mis met de TV. Een afbeelding van een ijzeren zeis werd vertoond. M'n hart klopte sneller. De afbeelding veranderde, bloed drupte van de zeis. Nee nee nee, het kon niet waar zijn. Ik greep naar de afstandsbediening en zette de televisie zo snel mogelijk uit. Ik was nog niet veilig. Een vreemd getik klonk op de ramen van het huis. Rennend keek ik of alle deuren goed gesloten waren. M'n handen trilden terwijl ik een figuur in de tuin zag staan. Ik opende de keukenlade. Moet mes hebben. Moet kunnen verdedigen. Ik nam het scherpste mes dat ik kon vinden en nam het vast in m'n zweterige handen. Het getik klonk weer door het huis. 'W-w-wie doet dat?!' riep ik door het huis. Niets antwoordde. Ik wandelde terug naar de zetel terwijl ik nauwkeurig alle hoeken van de kamer controleerde. Wie deed dit? Ik durfde niet achter me te kijken terwijl ik stappen dichter hoorde komen. De deur kraakte, iemand had het slot geforceerd. Ik ga dood, ik ga dood. De stappen die ik achter me hoorde, kwamen steeds dichterbij. Vergeef me, alsjeblieft. Vergeef me. Een arm tikte op m'n schouder. Het was gedaan, vaarwel. Ik draaide me om en viel op de grond uit paniek. 'Vrolijk Halloween!' zei een blije stem.

Nova
8 0

IJskoud

Mijn neus stond op het punt van mijn gezicht te vallen terwijl ik langzaam stappen zette in de meterhoge sneeuw. Ik kan het nog halen, blijf doorbijten. Mijn handen hingen voor mijn gezicht in een poging om de vallende sneeuw tegen te houden. Rond mij was alleen maar wit te zien. Ik wist zelfs niet of het dag of nacht was, zo lang had ik zitten rondwalen in de vergetelheid. Elke stap werd zwaarder, het zou niet lang meer duren tot ik op de grond zou vallen en zou doodvriezen. Verdomme, je kunt het. Er is nog hoop. Af en toe vloog er een sneeuwvlok tegen mijn gezicht. Ik keek voor mij en zag nog steeds de oneindige sneeuwvlakte. Ik zette nog steeds verder, de laarzen die ik aanhad voelden als stukken massief lood. Ik verwijderde mijn hand voor enkele seconden weg van mijn gezicht. Een rivier, die met een dikke laag ijs was bedekt, verscheen voor mijn ogen. Je moet door, een rivier betekent hoop. Ik zette steeds meer stappen totdat ik aan de rand van de rivier arriveerde. Onder het ijs zag ik het water idyllisch bewegen. Ik zette mijn linkervoet op de ijsvlakte. Het ijs voelde sterk aan. Ik verzamelde genoeg zelfvertrouwen om mijn rechtervoet ook op het ijs te zetten, het ijs voelde nog steeds stevig. Het gevoel in mijn handen begon te verdwijnen. Blijf… doorgaan. Het ijs die zich onder mij bevond zag er telkens waziger uit. Ik verwijderde mijn hand weer van mijn gezicht. Een gedaante stond aan de oever van de rivier. Is… het een persoon? Ik wandelde sneller over de dikke laag ijs. ‘Vreselijk weertje, niet?’ zei de gedaante toen ik dichtbij de oever stond. Ik knikte en keek de man recht in het gezicht aan. Shit nee, nee het kan niet waar zijn. De man trok een revolver uit zijn zak. ‘Blijf staan, tenzij je hier wil begraven worden natuurlijk.’ Zei hij koeltjes met een dreigende ondertoon. Ik draaide mij om, richting de andere oever en begon te rennen. Ik slierde uit over het gladde ijs. *beng* Er werd een schot gelost. De man had gemist, ik sprintte verder over de bevroren rivier. Ik hoorde hoe het ijs lichtjes kraakte toen de man mijn kant op kwam. Ik sprintte en hoorde mijn hartslag steeds sneller gaan. Het wordt mijn dood. Ik was de ijzige rivier overgerend en rende verder de dikke sneeuw in. Linkervoet, rechtervoet, linkervoet, rechtervoet… Ik rende nog steeds, ik wou stoppen maar kon niet. De man kon elk moment verschijnen, blijven rennen dus. Er is nog hoop. In de verte zag ik iets verschijnen in de dikke witte mist. Het was een hut, een schuilplek, veiligheid. Ik sprintte nu nog sneller dan voorheen. Zat de man nog achter mij aan? Ik durfde niet om te kijken maar concentreerde mij op de hut die zich voor mij bevond. Ik opende al snel de deur van de houten hut en wandelde naar binnen. Ik was uitgeput en kon eindelijk rusten. Dat dacht ik toch. De houten hut had amper meubels, apart van een zetel en een paar kasten. Het was pikdonker in het gebouw, ik kon geen licht maken. De man kon nog altijd achter mij aan zitten. Mijn ademhaling begon steeds op een langzamer ritme te komen. Ik wreef in m’n handen en ging in een zetel zitten. De hevige wind van buiten was door de volledige hut te horen. Ik hoorde het geluid van iemand die in de sneeuw ploeterde. Blijf rustig, verstop je. Ik deed een kast langzaam open om geen geluid te maken en kroop er zo snel mogelijk in. De deur kraakte terwijl het open ging. Het geluid van de wind werd sterker. Voetstappen, hij is terug, hou je adem in. De man scheen met een zaklamp door de hut. Het licht ging even langs de kast waarin ik me bevond. Hij liep richting een kast. De deuren gingen open. Blijf rustig… Hij had me nog niet gevonden, er was hoop. Verdomme, hij loopt mijn kant op. Het licht van de zaklamp scheen recht in mijn ogen door de spleten van de houten kast. De deuren kraakten terwijl hij ze opende. Hij keek me recht aan. Ik was sneller, ik liep recht op hem af en duwde zijn volledige lichaam op de grond. De zaklamp rolde over de grond terwijl het licht nog steeds door de kamer scheen. Ren verdomme, de deur uit! Ik sprintte richting de deur, terug de ijskoude buitenwereld in. Ik was weer terug bij de rivier, voetstappen achtervolgden mij in de mist. Hij had nog niet opgegeven, hij was zelfs furieus. De man stond dicht bij me, ik voelde het. Ik hoorde het geluid van het geweer, ik kon niet meer ontsnappen. Het geluid van het schot galmde door de mist. Was ik dood? De man viel op de grond.

Nova
3 0

Woensdag

Woensdag, dan ging het gebeuren. Het was alleen nog niet woensdag, het was voor die dag, voor D-day. Nou ja, een verhaaltje, laat ik maar beginnen… Ik herinnerde me nog dat ik een paar dagen voor die woensdag boodschappen was gaan doen. Wacht, dat interesseert je waarschijnlijk niet zo heel erg. Nou ja, even denken, wat was er zo belangrijk… Oh ja, ik herinner het me weer! Ik had me voorbereid, een geweer gekocht, een masker besteld. Ik was er helemaal klaar voor om het te doen. We hadden een paar dagen ervoor ook besloten om een laatste vergadering te houden, er was ten slotte veel planning nodig om zoiets te doen. Eigenlijk gebeurde er niet veel speciaals voor D-day. Laat ik daarom direct beginnen over woensdag. Het was geen normale woensdag, we liepen binnen in het gebouw, met onze maskers op en onze geweren in de hand. ‘IEDEREEN, OP DE GROND, NU!’. Een tiental stemmen begonnen te schreeuwen terwijl ik een M16A4 op hen richtte. Ik was alleen niet van plan om ze neer te schieten, zolang ze niets doms deden toch. Samen met een andere gemaskerde liep ik achter een balie, richting de kluis. Iemand van de groep had ervoor gezorgd dat hij de code had bemachtigd. Terwijl mijn gemaskerde collega de code invoerde, keek ik gestresseerd rond. Er was nog geen alarm geluid, de politie was nog niet onderweg, geen reden om te panikeren. De kluis ging open en honderden goudstaven blonken in het licht. Al snel begon ik mijn zak te vullen. Ik ging rijk zijn, ik zou nooit meer aan geld moeten denken. Toen brak de hel los, iemand had op het noodalarm gedrukt. Het zou niet lang meer duren voordat de politie zou arriveren. Ik besloot om nog een paar goudstaven weg te stoppen en snel te vertrekken. De andere gemaskerde overvallers volgden mij naar buiten terwijl we richting ons ontsnappingsvoertuig vluchtten. We liepen een steegje en zagen een busje wachten. Dat was onze manier van ontsnappen. Toen ik als laatste de zak met goudstaven in het busje laatste, gebeurde iets wat ik nooit zou vergeten. De andere gemaskerden stapten in het voertuig en lieten mij achter in het kleine straatje. Ik keek paniekerig om mij heen terwijl de sirenes van de politiewagens steeds dichter bij kwamen. Ik zette het op een rennen maar ontdekte al snel dat de politie mij omringde. Mij zouden ze niet in de gevangenis steken, nooit. Ik richtte mijn geweer maar de politieagenten waren sneller. Een schot werd gelost, bloed stroomde door het straatje.

Nova
1 0

Hou jezelf levend

'Dat is dan 78 euro alstublieft.' zij een vrouw aan de kassa. De man haalde zijn portemonnee boven en stopte zijn creditcard in de gleuf van het apparaat. De zaken, die hij zojuist had gekocht, stopte hij in een zak. Al snel was hij de winkel uit. Hij liep over de parkeerplaats richting zijn auto. Hij nam zijn sleutels uit zijn zakken toen hij voor een Ford Mustang stond. Net voor hij wou vertrekken, werd hij gebeld. Hij hield zijn gsm vast nadat hij had opgenomen. Voor een tiental seconden hoorde hij niets 'Met wie spreek ik?' vroeg de man met de gsm nog steeds in zijn hand. 'Hou jezelf levend' zei een koelbloedige stem die duidelijk vervormd werd. Hij begreep niet wat dat te betekenen had, de man vroeg voor een tweede keer met wie hij sprak. De stem antwoordde niet op zijn vraag maar zei weer 'Hou jezelf levend.' 'Waar gaat dit over? Is dit een soort grap?' zei de man met een stem die nerveuzer begon te klinken. De stem waarschuwde dat het nog 1 minuut zou duren. Hij had alleen geen idee wat er dan te gebeuren stond. 'IK HEB VERDOMME GEEN ZIN IN GRAPJES!' Zei de man uiteindelijk nadat hij er genoeg van had. 'Waar gaat dit eigenlijk over?!' probeerde hij daarna, iets rustiger, te vragen. De stem antwoordde niet meer en al snel hoorde hij hoe de lijn was toegelegd. Hij keek naar de digitale klok op zijn gsm, het was half vier in de namiddag, klaarlichte dag. Wat kon er hem gebeuren? Niets, toch? Het was waarschijnlijk een grappenmaker, althans dat hoopte de man. Nog even wachten dan is de minuut voorbij, dan kon hij rustig naar huis. De minuut leek een eeuwigheid te duren. De man keek steeds nerveus rond zich, met de gedachte dat iemand hem zou vermoorden. Hij moest er weg, volgens hem was het de gevaarlijkste parkeerplaats van het land. Met handen die vol zaten met zweet, nam hij zijn autosleutels vast. Hij keek in een spiegel van zijn auto en zag een man steeds dichter bij de auto stappen. Het zag er geen normale man uit want al van ver was te zien hoe zijn halve gezicht bedekt was met brandwonden. Door de andere helft van het gezicht van de man, die steeds dichter kwam, liep een groot litteken. Hij was nu zo erg in paniek dat het hem de grootste moeite kostte om de auto te startten met de auto. De vreemde man was nu enkele meters van zijn auto verwijderd. Het was duidelijk dat hij richting de Ford Mustang liep. Nu pas merkte hij dat de man, die steeds dichter kwam, een hakbijl in zijn handen had. De auto was gestart, gelukkig. Hij had zelden zo graag weg willen gaan van een parking. Nadat hij de normale weg terug was opgereden, draaide hij een andere straat in. Hij stopte meteen zijn auto toen een man voor de Ford Mustang stond. De man liep richting het raam van de auto, die zich aan de kant van de bestuurder bevond. De man tikte met zijn hand op het raam. Hij wist wat hij wou, zijn tijd was gekomen. Hij opende het raam met zijn linkerhand. De man met de bijl leunde op de auto. 'Angst voor parkings?' vroeg de man iets té luchtig.

Nova
17 0

Mortem

Ik werd wakker, het was volledig donker rond mij. Ik herinnerde me niet hoe ik er was beland. Ik probeerde m'n armen te bewegen maar ontdekte al snel dat ik vastgebonden zat aan een stoel. Ik moest er weg, koste wat kost. Als je vastgebonden zit kan dat niets goeds betekenen. Ik hoorde stemmen, ze leken van buiten de kamer te komen. Voetstappen kwamen dichterbij, stemmen werden luider, ik werd angstiger. Een deur ging open met een heftige zwaai. Ik hoorde hoe iemand de kamer in liep en op de knop drukte om het licht aan te doen. Het licht scheen fel in mijn ogen, de man stond voor mij. De ene helft van zijn gezicht was bedekt met brandwonden, door de andere helft liep een groot litteken. 'Dus, meisje,' zei hij op een dreigende toon. 'Vertel me nu verdomme wat ik moet weten.' Ik wist niet wat hij bedoelde, ik herinnerde zelfs mijn eigen naam niet. Al herinnerde ik me wel nog dat ik een naam had. Even stelde ik me voor dat de man stond te dansen in een clownspak. Het duurde niet lang want de man maakte een vuist van zijn gezicht en stond klaar om me een mep te verkopen. 'Ik weet écht n-niets' zei ik voor hij me ging slaan. 'LIEG VERDOMME NIET' de man verkocht me een mep. Hij was zelfs gratis, moest er niets voor betalen. Volledig gratis zonder voorwaarden, een vuist tegen m'n kaak. Ik wou eigenlijk wrijven over m'n kaak, om de pijn te verlichten, maar wist dat dat onmogelijk was omdat ik vastgebonden zat. 'Oké, ik geef je nog een laatste kans. Als ik terugkom wil ik dat je me ALLES verteld, begrepen?' Ik knikte maar wist dat ik niets kon zeggen. Een verhaaltje, ja, misschien moest ik een verhaaltje bedenken. Misschien houdt hij van Roodkapje of is hij meer een Doornroosje-type? De man sloot de deur nadat hij het licht had uitgedaan. Ik had het gevoel alsof ik steeds bekeken werd. Ik zat alleen in de kamer samen met mijn gedachten... Het licht knipperde even aan, een zwarte gedaante stond tegenover mij. Ik kon niet goed zien wat het was. Ik herinnerde me wel dat ik heel erg schrok. Zweet begon over mijn voorhoofd te lopen, wat zijn ze hier met me van plan? Ben ik mentaal niet in orde? Verdomme, misschien was het de dood? Die is toch ook zwart? Of beeldde ik het me i-. Iets greep me bij mijn keel. Het voelde aan als verrotte vlezige vingers, ik kon niet meer ademen. Toen het licht weer aanging verdwenen de vingers rond mijn nek. Is dit een nachtmerrie, zit ik vast in een droom? De man stormde weer in de kamer. Deze keer keek hij me aan met een vieze grijns, een grijns dat ik niet snel zou vergeten. 'Nou, meissie vertel op' zei de man toen hij me aankeek, recht in de ogen. 'Uhm nou, er was ooit een...' ik wist niet wat ik moest zeggen. De man keek naar me en beviel me om verder te vertellen. 'Nou, een meisje, ze noemde Roodkapje.' Hij keek me aan alsof hij op het punt stond om heel hard te lachen. Tegelijkertijd keek hij me ook aan alsof hij me elk moment zou vermoorden. 'MEEN JE DIT?! BEN JE NOU AAN 'T LACHEN?' Hij kon er blijkbaar niet mee lachen, misschien was hij dan toch meer een Doornroosje-type. Voor een volle minuut had hij me recht in de ogen aangekeken, alsof hij een roofdier was die zeer goed zijn prooi inspecteerde. Hij ijsbeerde nerveus in de kamer, voor de stoel waarin ik zat. Ik keek even rond me, ik zag het. Oh god, nee. Ik voelde een brok in m'n keel, een elektrische stoel. Ik zat in een elektrische stoel. Met een draai van mijn hoofd zag ik al snel de hendel die m'n leven zou kunnen beëindigen. De man hoefde de hendel maar om te halen en weg was ik. 'IK HEB GENOEG VAN JE DOMME SPELLETJES.' schreeuwde hij door de kamer. 'Vertel het me nu of ik draai die hendel om.' voegde hij er uiteindelijk koelbloedig aan toe. Ik voelde nu meer dan ooit dat ik leefde, het bloed stroomde door mijn lichaam, het zweet drupte van mijn voorhoofd, een traan ontstond onder mijn wenkbrauw. Een oude herinnering kwam in me naar voren, die man, had ik hem niet neergestoken? Hij liep naar de hoek van de kamer, die enkele seconden voelden aan als de laatste van mijn leven. Het licht knipperde even van aan naar uit. Ik wist dat hij nu bij de hendel stond, binnen een paar seconden zou ik weg moeten zijn. Het werd mij alsmaar duidelijker dat ik niets kon doen. Ik draaide mijn hoofd weer om en zag hoe hij de hendel vastnam en me aankeek met een laatste moordende grijns. 'Ik ga dood,' dacht ik. Het licht van de kamer ging aan en uit. De zwarte gedaante was terug. In minder dan een seconde had de gedaante hem in duizenden stukken gesneden met zijn scherpe klauwen. Was ik gered, ik wist het niet. De gedaante liep mijn kant op...

Nova
36 0

Mrs. Robinson

De radio luidde door de auto. 'God bless you Mrs. Robinson...'. De bestuurder zette de radio luider terwijl hij begon mee te zingen. Het was donker, alleen de lichten van de auto maakten de aardeweg zichtbaar. De auto reed naast een donker bos. 'hey Mrs Robinson...' zong de bestuurder. De man keek door zijn achteruitkijkspiegel en zag een zwarte gedaante. Hij glimlachte en reed rustig verder, alsof er niets was gebeurd. De bestuurder draaide naar links, een andere donkere aardeweg in. Hij was nu volledig omringd door bomen. Daarnet was er nog een aardappelveld rechts van de auto maar nu waren enkel de donkere dennenbomen zichtbaar. De lichten van de auto gingen aan en uit. De bestuurder reed rustig verder, alsof het compleet normaal was. Het liedje, die in de auto afspeelde, klonk niet meer zuiver en begon te kraken alsof er insecten kropen in zijn radio. De auto reed nog steeds verder en sloeg, voor een laatste keer, een andere weg in. De bestuurder drukte zijn voet lichtjes op de rempedaal terwijl er een donker huis verscheen die in het midden van het bos stond. Een vrouw stond aan de oprit te wachten. Ze knipperde haar ogen niet maar bleef kijken naar de auto van de man, die nu uitstapte. Er was niet veel te zien in de duisternis van haar gezicht. Je kon alleen zien dat het een vrouw op leeftijd was. De lichten van de auto knipperden nog steeds, zelfs toen de auto niet meer aan lag. De vrouw en de man stonden recht tegenover elkaar. Voor een volle minuut zeiden ze niets. 'Mrs. Robinson' zei de man uiteindelijk met een vreemde stem, alsof zijn woorden achterstevoren werden uitgesproken maar dan weer normaal werden gezet door audioapparatuur. De oude vrouw knipperde met haar vingers. De deur van het huis ging open. De deur kraakte als een echte deur uit een horrorfilm. De man stapte op een trap, die naar de deur leidde. Voor de ingang stond een klein balkonnetje met een schommelstoel. Hij keek even richting de stoel en zag een arm op het zitvlak liggen. Het bloed lag rond de stoel gestrooid, alsof iemand had gemorst tijdens het eten. Mrs. Robinson stond achter hem. Hij voelde hoe ze in zijn richting keek. De man liep verder, door het deurgat. De living van het huis was behoorlijk leeg. Er was enkel een sofa en een haard, die fel vuur weerkaatsten in zijn ogen. Mrs. Robinson liep ook naar binnen, in het huis. Ze liep direct naar een hoek in de kamer en keek nog steeds richting de man, zonder te knipperen. Een andere man verscheen in de zetel, die voor de haard stond. Hij had een zwart pak aan met een fel rode das. De man had maar één arm. Hij draaide zich om en keek richting de bestuurder. 'Uilen zullen vliegen door de wind' zei de man vanuit de zetel. De bestuurder knikte, hij leek volledig te begrijpen wat er gaande was. De man stapte richting het haardvuur. Een zwarte spiegel verscheen voor de zetel waarin de andere man zat. In de zwarte spiegel was te zien hoe iemand de arm van een man met een rode das afhakte. Mrs. Robinson, die nog steeds in de hoek stond, lachtte hard. De man met een arm stond op vanuit de sofa en stapte in de zwarte spiegel. De man, die in de auto had gezongen, volgde. De man met de rode das had zijn arm terug. De andere persoon nam een hakmes en amputeerde de arm van de persoon. Een grammofoon speelde 'Mrs. Robinson' af terwijl de man rustig keek naar zijn arm die op de grond lag. De man, die de andere persoon zijn arm had afgehakt, stapte weer in de zwarte spiegel. Hij stapte in zijn auto en begon te rijden. Hij zong mee terwijl er op de radio 'Mrs. Robinson' werd afgespeeld. De man keek naar rechts en zag een oude vrouw naast hem in de auto zitten. Ze knikte toen er duizenden uilen door de ramen van de auto stormden en het hoofd van de bestuurder verbrijzelden tot hij dood was. De man, zonder hoofd, liep weer door een zwarte spiegel en stapte in zijn auto. Z'n hoofd was weer terug. 'God bless you Mrs. Robinson' zong hij..

Nova
6 0

Sanguis

‘Honderdvijfentwintigduizend euro wil ik,’ zei een koelbloedige stem ‘niet minder’ Ik dacht na maar wist dat ik niet zomaar honderdvijfentwintigduizend euro kon weggeven en verkrijgen. ‘Als ik het geld niet deze week verkrijg, dan stopt het niet bij je vrouw. Dan maak ik je hele familie kapot tot jij als laatste overblijft, capiche?’ Hij zette mij verdomme onder druk. Mijn handen trilden terwijl ik de telefoon vasthield. Ik zei niets want woorden schoten tekort. Hoe moest ik aan zoveel geld geraken? ‘Begrepen’ antwoordde ik uiteindelijk zo rustig mogelijk. De stem had opgehangen, ik hoorde alleen nog maar de piepgeluiden van de telefoon. Het was inmiddels het einde van de week. Ik had mij al voorbereid om mijn vrouw nooit meer terug te zien. Ik zou nooit aan zoveel geld geraken, onmogelijk. Ik opende mijn laptop terwijl ik aan mijn bureau zat. Mijn hart begon sneller te kloppen toen ik zag dat ik een mail had ontvangen. Zou het van de gijzelaar zijn? Ik klikte de mail open. Er was geen onderwerp alleen een filmpje dat er als bijlage was bij toegevoegd. Ik opende het filmpje, het speelde meteen af. Ik zag mijn vrouw met een doek in haar mond gepropt. Een man met een bivakmuts kwam in beeld met een kettingzaag in zijn hand. Wou ik nog verder kijken? Ik moest wel, ik keek hoe mijn vrouw volledig was vastgebonden aan een stoel. De kettingzaag maakte een luid lawaai. Het bevond zich steeds dichter bij haar handen. Nee nee, dit moest een nachtmerrie geweest zijn. Het moest verdomme een slechte droom geweest zijn. De man met de bivakmuts hield nog steeds stevig de zaag vast, die zich enkele centimeters van mijn vrouw haar vingers bevond. Ketchup, dat was het. Het was ketchup. De saus dat men eet bij de frieten, toch? Nee nee, het was geen ketchup. Dat mag ik je verzekeren. Het bloed spatte uit de vinger. Ik wou niet meer verder kijken, toch was er iets in mij dat me dwong. Haar vinger was op de grond gevallen. De gijzelaar leek niet genoeg voldoening te hebben. Het welgekende geluid van de kettingzaag klonk weer. Vinger twee was aan de beurt. Ik zag hoe mijn vrouw probeerde te schreeuwen, alleen met weinig resultaat door het doek dat nog steeds in haar mond was gepropt. ‘Welke psychopaat doet zoiets?!’ had ik gedacht. Ik was machteloos. Ik kon enkel toekijken hoe de man steeds meer vingers van mijn vrouw afzaagde. Inmiddels was alles wazig voor mij. Ik had al dertien minuten gekeken hoe de gijzelnemer zorgvuldig ledematen van mijn vrouw afhakte. Er werd hard geklopt op mijn deur. Het geluid zoog me weer in de realiteit. Ik had geen energie om op te staan, ik kon het niet. Uiteindelijk hoorde ik een hard geluid alsof mijn huis werd binnengestormd. Ik draaide mij om, een man met een zwart uniform, een kogelvrije vest en een zwaar wapen in zijn hand stond in het deurgat. ‘U staat onder arrest, meneer’ had de man in het uniform gezegd.

Nova
18 0
Tip

Simulatio

Ik rende, harder dan ik ooit had gedaan. Ik hijgde, kom op het is niet ver meer. Ik keek regelmatig achter me maar herinnerde me niet meer waarom ik dat steeds deed. Ik moet verder, hou vol zei ik tegen mezelf om m'n moed te behouden. De straten waren donker, het voelde zeer grimmig aan. Hier en daar was er een lantaarnpaal die oplichtte. Ik rende verder terwijl mijn ademhaling langzaamaan weer op normale gang begon te gaan. 'Gehaast?' zei een stem achter mijn rug. Ik verschoot en viel op de grond. Wat deed een man zo laat op straat? Toen besefte ik dat hij me hetzelfde kon vragen. Ik keek de man aan. Een deel van zijn gezicht was verborgen in de duisternis. 'W-w-wie bent u?' vroeg ik stotterend. De man keek me met een moordende grijns aan. 'Doet dat er toe?' had hij gezegd. Ik wou weg, de man gaf mij een angstig gevoel. Ik besloot om rechtop te gaan staan en maakte aanstalten om weg te lopen van de vreemde man. Hij hield mij tegen. Zijn gezicht was nu volledig zichtbaar door het licht van de straatlantaarns. De ene helft van de man zijn gezicht was bedekt met brandwonden, door de andere helft liep een groot litteken. Ik wist dat ik in gevaar was, de man was in geen enkel geval te vertrouwen. 'Zou hij tot hen behoren?' dacht ik terwijl ik de grijns van de man aankeek. 'Ik moet eigenlijk uhmm... Naar huis' besloot ik te zeggen. Hij keek me nog steeds aan met die moordende lach. Ik moest iets doen, de man zou mij niet zomaar weg laten gaan. De straat was leeg, we waren de enige. Kom op, er moet een manier zijn... Schoppen in de ballen misschien? Hoofdstoot? Ik deed niets, de man leek iets te grijpen uit zijn jeansbroek. Het was een mes. Verdomme, hij had een mes en ik kon me op geen enkele manier verdedigen. Hij keek me aan en zwaaide met het mes in zijn vingers. 'Kom met me mee' sprak hij. Shit, ik moet wel met hem mee. Ik had het gevoel dat hij me anders hier ter plekke zou neersteken. 'Volg mij' zei de man koeltjes. Ik wist dat ik niet anders kon dus volgde ik hem door de donkere straten. Ik durfde de man niet meer aan te kijken. Er was nog steeds niemand op straat, het voelde alsof mijn dood steeds dichter kwam. We sloegen een steegje in. Het liep al snel op een dood einde. We stopten net voor het einde aan een deur waarop een kruis in het rood gemarkeerd was. De man nam een bos sleutels uit zijn zak en opende de deur, mijn hart begon harder te slaan. Hij toonde met zijn arm dat ik als eerste binnen moest gaan. Voor even had ik gedacht dat hij een ober was in een 5-sterren restaurant. Ik liep naar binnen met weinig aarzeling. Het was er ook pikdonker. Er was enkel een trap die neer beneden ging naar een soort kelder. De man was nu ook naar binnen gelopen en ik hoorde hoe hij de deur dichtsloeg en sloot met de zijn sleutels. Ik was in de val en kon nergens meer geen. Hij nam mijn schouder vast en begeleidde mij naar beneden terwijl hij zijn aansteker nam om de gang te verlichten. Nadat we langzaam de trap waren afgegaan, waren we in een gang beland die zeer goed in een oorlogsbunker zou passen. Links en rechts waren vele deuren te zien, de deuren waren voornamelijk gemaakt van massief staal. Verwonderd vroeg ik me af wat er zich achter die deuren bevond. De man begeleidde mij naar een van die deuren, mijn hart begon nog sneller te kloppen. Wat was hij van plan? Ik durfde de man niets te vragen, ik wist dat hij geen goede bedoelingen met mij had. Hij opende de deur en we liepen een lege kamer in. Er stond enkel een stoel in het midden en een UV-lamp zorgde voor licht. De man ging in de stoel zitten en keek me bloedserieus aan. Hij haalde het mes, waarmee hij voordien mee had gezwaaid, weer uit zijn zak. 'Steek me neer' zei hij koelbloedig terwijl hij het mes aan mij wou geven. Ik voelde een brok in m'n keel, waarom moest ik hem neersteken? 'Doe het of ik steek jou neer' zei hij met een dreigende toon. Ik had geen keus, ik besloot om met mes te nemen uit zijn hand. Mijn hand begon te zweten bij de gedachte ik op het punt stond iemand te vermoorden. Zover ik wist, had ik nog nooit zo'n gruwelijke daad verricht. 'DOE HET' riep de man. Het leek alsof hij zo snel mogelijk dood wou zijn. Ik moest het doen. Ik hield het mes stevig vast in m'n linkerhand, klaar om de man neer te steken. 'SNEL' schreeuwde de man 'IK HEB NIET DE HELE DAG'. Ik moest het doen, het was hem of ik. Ik sloot mijn ogen terwijl er zweet over mijn voorhoofd liep. Mijn hand maakte een rechte beweging naar het hart van de man. Bloed vloeide over mijn hand terwijl ik mijn ogen opende. De man was dood, ik had hem koelbloedig vermoord. Ik had verdomme iemand neergestoken. Ik kon er niet tegen, ik voelde me kotsmisselijk. Ik nam de sleutels van de man en sprintte uit de kamer. Ik keek achter me en zag een zwarte gedaante langzaam mijn kant op komen. Uit paniek liep ik de trap op en opende ik de deur, die nog steeds gemarkeerd was met het rode kruis. De wereld rond mij vervaagde terwijl ik het steegje uit liep. Ik rende, harder dan ik ooit had gedaan. Ik hijgde. Ik verschoot terwijl een man achter me sprak. 'Gehaast?' had de man gevraagd. 

Nova
182 3