Roger Martin

Gebruikersnaam Roger Martin

Teksten

Newborn

Ik voel het aan de diepe druk op mijn borst. Alles schuift. De wereld onttrekt zich van onder mijn voeten. Ongeacht hoe snel ik ren. En ik kan snel rennen. Tien weken ver in mijn marathonschema haal ik mijn beste tijden ooit. Strava-records aan diggelen, week na week. Maar nu niet. Deze race tegen niet alleen mezelf kan ik onmogelijk winnen; wil ik niet winnen. ‘Als je nu niet springt, ben je verloren’, hoor ik mijn vader me toeschreeuwen. Vijf meter nog. Van het einde van de trap tot de deuropening van de trein. Ik richt mijn grauwe blik op mijn vaders bloedblauwe ogen. Twee loden koffers onder mijn armen trekken me terug. Ik los mijn laatste adem en spring niet. De trein trekt zich op gang onder een piepend geluid van sluitende deuren. Vanop het perron zie ik huizenhoge vlammen de lucht in schieten. Dikke korrels as vallen als regendruppels neer. Ik duizel bij het zicht van de brandende gebouwen. Het vuur ontneemt alle zuurstof die de stad me geeft.                                                                          ***   In zwart geblakerde met donkere as bekladde kleren banen we ons een weg doorheen de mensenstroom. De heuvelrug op. Studentenresidentie Holleberg ligt binnen ons bereik. Hoe dichter we schuiven hoe benauwder we het krijgen. De kale beuken langs de weg drammen luidkeels: ‘de residentie is bezet, dit heeft geen zin!’ Schouders duwen. Een bitse ellenboog prikt Jarik in de zij. Hij wankelt en zet een stap terug. De mensenrij zwiept.  -‘Verdomme, klootzak’, schreeuwt Adina hem toe, ‘je vertrappelt mij’. -‘Fuck off bitch, aan jouw kant is nog plaats, zie je dat niet?’, een sneer scherper dan de steek van een schorpioen.  -‘Jij godverdomse vuile klootzak van anderhalve meter benen! Nog één woord en ik vermoord je!’ Haar Balkan bloed kolkt. Donkerrode wangen gloeien als een vuurtoren onder haar zwarte kap. ‘Echt waar, kerel, ik vermoord je. De hele dag loop je te zeiken als een zieke giraf, terwijl je veilig boven iedereen uittorent. Heb je enig idee hoe het voor mij voelt om met minipassen tussen reuzen van mensen te trappelen en te blijven ademen?’ De mensenmassa zwelt aan. Met vuisten, ellenbogen en venijnige kniestoten stuwt de achterste rij de mensen voor zich steeds hoger de heuvelrug op. Nog dertig meter tot de top waar de gelukkigen één voor één als door een trechterhals het residentiekamp binnendruppelen.  Jarik verliest alle rust. Met een impulsieve ruk draait hij zich om en duwt het meisje dat achter hem loopt terug. Een golfslag spoelt door de mensenzee. Geraas en gevloek weerkaatst door de bladerloze bomen. Voeten, benen, armen, hoofden strompelen. Maar Jarik heeft daar geen oog voor. Hij draait een kwartslag en valt Adina frontaal aan: -‘Wat is jouw probleem? Je kan toch overal onderdoor? Als jij wat meer lef had, kon je Holleberg al binnen zijn. Je had ons alle drie al kunnen aanmelden. Maar nee, de tamme muis in jou houdt zich weer gedeisd, zoals steeds, jouw hele laffe leven lang!’ Het leven draait als een aardbol om Adina heen. Beelden van rauwe executies en haar negenjarige vlucht door de bossen van Macedonië doemen op. Haar ogen worden duister. Het geknetter van de opdringerige massa weerklinkt als een salvo. Ik werp me tussen Adina en Jarik in.  -‘Nu niet, dit is niet het moment! Nog twintig meter. De poort is nabij.’ Ik grijp Adina bij de arm en stop Jarik een koffer toe. -‘Hup giraf, draai jouw lange nek en gebruik jouw slanke poten. En vooral, hou je stomme kop. Je hebt nog een heel leven om te praten.’                                                                          ***   Het water wast het vijf dagen brandende vuur weg. Grijsgrauwe wolken stromen onophoudelijk. Dag na nacht. Eerst slaan ze de oplaaiende haarden neer. Vervolgens sissen ze de smeulende korven in de ondergrondse holtes van de vallei. Vogels zwijgen. Het vocht van dikke druppels heerst over de lucht. Het sussende water drijft de uitgeputte vluchtelingen van Holleberg in een diepe regenslaap. Als opgerolde makrelen rusten we met acht tot tien personen in te kleine barakken, in stapelbedden en op de vloer bedekte matrassen, langs elkaars warme lijven, verstrengeld in andermans ledematen.  Na vijf dagen oeverloos stromen rijst het water voet per voet op uit de vallei. Het vult de vlakten, overspoelt de wegen en sijpelt langs spleten en kieren de huizen in. Wanneer het geruisloos zacht de barakken binnenglijdt, doordringt het de lakens en matrassen. Rimpelloos strijkt het over onze lichamen. De natte stralen door mijn haren maken me wakker. Ik draai door het water, eerst langzaam en nadien meer zelfbewust. Met de plotse slag van een stevige staart stuw ik me naar boven. Ik sper mijn kleine ogen open en zie mezelf zwemmen tussen kolkende kamerobjecten. Het licht onder water geeft mijn bruine vacht een rossige aanschijn. Ik aanschouw mijn korte poten en duw mezelf af. Door mijn zwemvliezen te kantelen zet ik koers richting de deur. Met mijn voorste klauwen probeer ik de klink te omklemmen, maar mijn onhandige greep mist zijn doel. Ik maak omslag, doorklief de besloten kamer en bereid mezelf voor op een herlancering. Met gesloten ogen stouw ik mijn stompe kop opnieuw naar de deur. Ik plant mijn kromme nagels in het houten blad en knaag me een weg naar buiten. Vooraleer ik het gat doorkruis, maak ik nog één diepe sprong naar de kluis. Onder het linker stapelbed ontfutsel ik het cijferslot en grijp twee koffers. Terwijl ik opwaarts zwem, ontwaak ik met mijn staart zeven soortgenoten. Eén voor één zwemmen ze me achterna, de te herbouwen vrijheid tegemoet.                                                                            ***                                                                                 Boven op de brug voel ik de droge lucht tegen mijn slapen drukken. In strijd met de wind houden de sluitspelden mijn borstnummer strak gespannen. Ik maal stevige passen. ‘Eén meter tien centimeter per stap’, hoor ik mijn coach roepen. In duikvlucht naar beneden haal ik dit moeiteloos. Straks als de weg oploopt, wordt andere koek. Eén meter tien centimeter is de helft van de paslengte van Mo Farah. Een giraf op snelheid haalt vier meter vijftig centimeter. De Pristina-marathon is een boemerang. Over de brug ontloop ik de stad waarheen ik straks terugkeren zal. Hoge Sovjetblokken slinken achter mijn rug. Ik zak en zak. Lager Miradi. Adina laat Jariks hand los. Met een ruk wentelt hij de rode carrousel rond. Haar gestreepte broekkousen gieren van plezier.  Een hemels gewelf van groene bladeren draait om haar heen. Slag om slag kantelt de tijd. Bij het binnendringen van het park verzetten mijn benen zich tegen een oplopende strook. Ik probeer tred te houden. Het steile, glibberige bospad slaat de trossen lopers genadeloos uiteen. Op de top zie ik het spandoek 'Miragona - 21 km'. Miragona is het keerpunt. Aan haar moeders hand nadert Adina de ronkende bussen. Ze draagt een plastiekzak met fruitsap en vanillekoekjes. Om haar schouders hangt haar schooltas met een pyjama, een tandenborstel en een dikke trui. Zware armen tillen haar in een stofblauwe stoel. Bedwelmd door de muziek van een halfzachte radio verzinkt ze in een donkere slaap. Miragona, het panorama waar ze Jarik voor tien jaar uit het zicht verloor. Ik lig achter op mijn tijd. Twee uren zijn verstreken wanneer ik in een u-bocht rond de nieuwe, in baksteen opgerichte wooneenheden keer. Jonge gezinnen juichen me toe met spandoeken en ballonnen. ‘Nog één keer dezelfde afstand, maar dan andersom’, schreeuwt iemand uit het publiek. Een race naar het begin. De najaarszon begeleidt me weemoedig door de stilzwijgende bossen naar beneden. Ik kruis achterop geslagen lopers. Hijgend. Verdreven door het startschot. Wanneer ik de voet van de heuvel bereik, ligt Lager Miradi er verlaten bij. Ik passeer langs stille huizen een verre metgezel achterna. Jariks ouderlijk huis toornt boven het lege marktplein uit. In omgekeerde richting laat de vier verdiepingen tellende Ottomaanse bouw een versterkende indruk na. Ik verbeeld me hoe hij en zijn vier zussen een speelse ziel door de met tapijten en lage banken ingeklede ruimtes jaagden. Een vervlogen thuis die hij na zijn vlucht nooit meer betrad. De kilometers schuiven steeds trager onder mijn zolen. Mijn benen lopen vol bij het naderen van de brug. Met stroeve steken rijg ik me een weg naar boven. ‘Komaan, nog vijf kilometer!’ Jariks krijgersstem weergalmt door mijn hoofd. Ik werp mijn blik naar rechts, maar mis hun gezicht. In een stroom van gedachten baan ik mij een weg door de tijd die me nog rest. Ik zie Adina voor me liggen in de zetel. Een studentenkamer, half lege glazen en een uitpuilende asbak. Een mars van jonge Albanese studenten. Ze laten hun vlag niet los. Jarik lacht in de lens. Doorheen een muur van pijn heffen mijn benen mij naar de finishlijn. De eindeloos lange Moeder Theresa Boulevard. Zwarte dubbelkoppige adelaars op een rood schild wapperend in de wind. Langs de fris opschietende betonnen skyline hijs ik me naar het centrale plein waar de groeiende stad haar naam met een nieuwe slogan in grote blokletters eert: NEWBORN. Fototoestellen flitsen. Een zingende menigte viert onze terugkomst. Ik laat mijn armen zakken. Achter mij joelt mijn vader: ‘knap gedaan, de aanhouder wint!’ Ik kijk hem aan. Hij lacht en omhelst me. Dan stopt hij mij twee koffers toe. Ik knik zwijgzaam en knijp mijn ogen dicht. Blindelings laat ik me door het feestgedruis naar de kleedkamers leiden. Ik leg de koffers op de bank en knoop mijn schoenen los. Stuk voor stuk trek ik mijn zout bezwete kleren uit. Mijn naakte voeten raken de kille vloer. Ik kniel voor de bank en klik de sloten open. Uit elke koffer lichten vier staarten op. Ze klappen op en neer, en verdwijnen in het water dat overvloedig uit de stromende kranen klotst.     

Roger Martin
6 1

Semiramis

(I) De zon staat hoog wanneer Tim zich geschrokken rechttrekt. Met de achterkant van zijn handpalm veegt hij enkele zweetdruppels van zijn vochtig geworden voorhoofd. Hij hoort zijn hart bonzen door de open spleten van zijn ribbenkast. ‘Emilia?!’ Het duurt vijf volle tellen, maar bij het gewaar worden van haar aanblik deinst zijn hart langzaam terug. Met beide armen in de lucht dobbert ze zorgeloos over het water. Zijn prinses van het zwembad. Tim spreidt zijn benen. Vanachter zijn donkere zonnebril slaat hij nog even gade hoe zijn dochter de vier zijden van haar koninkrijk afschrijdt. Vervolgens laat hij zich zakken in de rode strandstoel en grijpt naar zijn i-Phone. Tien over vijf. Zou de ruim drie kwartier voordat ze het zwembad moeten verlaten, volstaan om een kruiswoordraadsel op te lossen? Hij opent de puzzelapp die hij een paar weken geleden uit verveling op zijn telefoon installeerde. Een in hokjes onderverdeeld wit rooster vult zijn scherm. Gedurig overloopt hij de lege roosters van links naar rechts. Waar beginnen? Assyrische koningin die haar volk wist te herenigen na een lange periode van tweedracht. Negen letters. Hij drukt zijn wenkbrauwen naar elkaar en tuurt peinzend over het zwembad. Daar baddert en glundert Emilia. ‘Pa-pa’, krijst ze als hun beider ogen elkaar onverwacht raken. Haar glimlach spoelt aan op zijn gezicht. Alsof zich boven het zwembad een licht elektrisch geladen veld vormt waarin twee positief geladen magneten geleidelijk naar elkaar toe bewegen. Ze tikt met haar beide handen op het wateroppervlak. Druppels spatten als vreugdevuurwerk de lucht in.   Vijf jaar geleden schonk het leven hem haar liefde. Dat hij haar geschenk als liefde mag benoemen, is hij pas naderhand gaan beseffen: wanneer hij zich bewust werd van de vastberadendheid waarmee hij voor haar zorgt telkens als ze bij hem is, op de even weken van de maand. Elke ochtend wekt hij haar dan behoedzaam met een kus, steeds nadat hij eerst voor haar het ontbijt heeft klaargezet. En hoezeer ze ook dwarsligt, of hoe vaak ze ook weigert om de door hem gesmeerde boterhammen te eten, toch brengt haar koppigheid hem zelden van de wijs. Met zacht gepor en lieve bevelen, maant hij haar aan tot de volgende stappen. Terwijl zij hem verder beproeft, alsof ze testen wil tot hoever hij voor haar wil gaan, wast hij na het ontbijt haar smalle lijf, helpt haar in de kleren die ze de avond voordien met zijn goedkeuring heeft uitgekozen, en brengt haar vervolgens naar school. Vaak waant hij zich een huzaar op vrijersvoeten, wanneer hij met zinnen als ‘liefje, ik kan het niet helpen, maar met gekamde haren lijk je sprekend op de prinses van Doornroosje’ of ‘mijn engeltje, als je je met die zeep wast, ruik je frisser dan een maarts viooltje’, haar probeert te overhalen tot een volgende stap. Dat van liefde sprake is, blijkt ook uit de wederkerige warmte die hij van haar ontvangt. Wanneer zij bijvoorbeeld ’s avonds, na het afgaan van de schoolbel, in zijn armen rent, en hem daarna haar klasverhalen vertelt. Heel soms fluistert ze hem toe dat hij de liefste papa van de wereld is. Maar nog meer voelt hij haar liefde in het gemis van de oneven weken. Als een huilende wolf hunkert zijn hart dan naar het ritme van de vorige week; naar Emilia’s listige spelletjes en zijn geveinsde vleierijen om van haar gedaan te krijgen wat gebeuren moet. Het is de spankracht die hem recht houdt en hem verhindert om doelloos door de stad te zwerven. En zo ontfermt ook zij zich over hem, ongevraagd en onbewust, louter door haar aanwezigheid op vaste tijdstippen per maand. Het ritme leidt hen intussen ruim een jaar. Tim durft er niet aan denken hoeveel maanden hem nog resten tot de tijd hun trouw geordend schema door elkaar zal schudden; wanneer hij haar na school naar nieuwe afspraken zal moeten brengen. De balletles, de muziekklas, de voetbalclub, het eerste verjaardagsfeestje… Terwijl hij deze gedachten van zich af probeert te zetten, schuift een witte wolk voor de zon. Zijn Emilia drijft aan het andere eind van het zwembad, ingenomen door een achtergelaten blauw-wit gestreepte strandbal die ze vrolijk voor haar uit duwt. Nog een dik half uur. Hij brengt zijn i-Phone dichterbij en herneemt zijn kruiswoordraadsel. Assyrische koningin die haar volk wist te herenigen na een lange periode van tweedracht? Negen letters. S-E-M-I-R-A-M-I-S, drukken zijn vingers in een flits die zijn geest terug in de geschiedenisles brengt.   (II) Hij voegt in op de rechter rijstrook en schakelt de snelheidsregelaar in. Op de passagierszetel naast hem doorbladert Emilia haar dierenprentenboek. De zoete geur van kindershampoo vult zijn neusgaten. In een oogopslag merkt hij hoe de laag staande zon de bovenste kroon van haar natte blonde haren oplicht. Met een gekromde nek hangt ze over haar dierenrijk. ‘Hoe eerbiedwaardig verwonderd kan een kind de vlekken van een giraf observeren?’ Vanachter haar bruine zomersproeten brandt een zachte rode blos. Een warme gloed vult de bestuurdersruimte. Tim concentreert zich op de brede rechte weg die zich voor hem uitstrekt. Het onverwacht late zomerweer heeft meer verkeer op de baan gebracht dan normaal op een zondagavond. Na nog geen vijf minuten schakelt hij de snelheidsregelaar uit om een traag rijdende witte Ford Fiesta in te halen. Een ouder echtpaar, wellicht op de terugweg van een familiebezoek of een uitstap naar zee. Bij het invoegen blijft zijn aandacht enkele seconden hangen bij de kleiner wordende witte stip in zijn achteruitkijkspiegel. De tien minuten die volgen moet hij meermaals van rijstrook wisselen om trager rijdende wagens te passeren. Tussendoor lonkt hij af en toe naar de zetel rechts van hem. Emilia hangt nog steeds over haar geliefde giraf. Maar nu met haar ogen dicht. Het beeld vertedert hem en brengt hem tegelijk tot rust. Wanneer hij de afrit neemt, laat hij de wagen zachtjes uitbollen om te verhinderen dat ze uit haar slaap zou worden gewekt. De zon verdwijnt al achter de huizen als hij de parking voor het huis oprijdt. Nadat hij de motor tot stilstand heeft gebracht, tikt hij Emilia voorzichtig op de schouder. ‘Aaaah’, kreunt ze. Ze wringt zich los uit haar slaap. Het prentenboek dat op haar schoot ligt, valt tussen haar benen op de grond. ‘Kom, opstaan lieverd’, fluistert hij haar toe, ‘mama wacht’. Tim klikt hun veiligheidsgordels los, opent zijn portier en stapt richting de kofferbak om haar spullen uit te laden. Terwijl hij de kofferbak dichtslaat, ziet hij Els met haastige passen de wagen naderen. Ze opent het portier naast de passagierszetel en tilt Emilia in haar armen. ‘Hé schat’, sist ze, ‘was je in slaap gedommeld?’ Emilia spartelt tegen haar slaap. Het gevecht met haar armen noopt Els ertoe om haar neer te zetten. Ze houdt haar nog even vast als haar roze waterschoenen de grond raken. ‘Ga je naar jouw kamer’, vraagt ze, ‘jouw pyjama ligt op jouw hoofdkussen.’ Als een zigzaggende slak sleept Emilia zich het huis in. Intussen is Tim met twee tassen in zijn handen naast Els komen staan. ‘Hoe gaat het?’, vraagt ze. ‘Bwo, ça va’, stamelt hij. Een onhandige stilte waait over de parking. ‘Euh, ik heb haar kleren bij… en ook nog haar zwemtas’, mompelt hij na een tiental seconden. Ze neemt de tassen van hem over en werpt hem een zorgzame blik toe vanuit de hoeken van haar ogen. ‘Frederik is er niet. Kom je anders even binnen?’   (III) ‘Dance me’, schuurt Cohen met een bronzen stem door de autoradio. Tims gedachten ritsen afwisselend van de auto’s voor hem naar het avondfeest van vier jaar terug. De eindeloze rij genodigden schuift als voorbij de verkeersopstropping één voor één de zaal binnen. Hij voelt hun warme handen en hun zachte kussen. Achter zich hoort hij de champagnekurken ploffen. En dan ziet hij zichzelf de zaal toespreken: een ode aan de liefde, zijn Els, die hij sinds zijn kindertijd al kent. ‘Alsof de goden ons voor elkaar hebben uitverkoren’, zo concludeert hij poëtisch zijn speech. Na het buffet leidt hij Els de dansvloer op. Een slow, een salsa en een swing; elk van elkaar gescheiden door een teder intermezzo van zoenende lippen. Bij de eerste opwaartse beweging waarmee zij hem raakt, weerklinkt applaus en schril gefluit. De gasten verzamelen zich dicht rondom hen. Met een brandende viool wakkert hun schoonheid het dansfeest aan. Ook als hij thuis is, flakkeren de herinneringen aan zijn bruiloft verder op. Hij zakt door in zijn grijze stoffen hoeksalon en vult zijn glas Jim Beam whiskey bij. In de reflectie van de fles ziet hij Jonas en Wim onder de met klimop overgroeide schutting van het buitenterras. Ze vragen hem naar de plannen voor hun huwelijksreis. ‘Twee weken Bali’, verkondigt hij luid. ‘En we nemen Emilia gewoon mee!’ En dan doemt plots een nieuw beeld op. In het diepst van de nacht staan hij en Frederik aan de bar. Ze heffen hun zoveelste glas bier. Met een vermoeide stem schreeuwt Frederik hem uitbundig toe. ‘Echt een topvrouw, jouw Els. Knap, charmant, zorgzaam… Je had niet beter kunnen treffen!’ Ze grinniken het schuim van hun lippen. Hij knipoogt en tikt hem op de schouder. ‘Nu jij nog hé. Wanneer geraak jij van straat?’ Tim herspoelt de scène tweemaal. Wat aan deze woorden voorafging en hoe de conversatie verder liep, kan hij zich niet meer herinneren. Ze hebben nog gedanst. Met z’n drieën. Hij, Frederik en Els. Ook hebben ze ook nog meer dan één glas bier verzet. Om de gedachten aan die avond te doven, kruipt Tim recht uit de zetel. Hij plaatst zijn lege glas op de salontafel en neemt zijn i-phone. Eén ongelezen bericht van Els. Met een kruisbeweging met zijn rechter duim ontgrendelt hij de schermbeveiliging en opent zijn berichtenapplicatie. Tot zijn verbazing verschijnt een foto van een in kleurpotloden gemaakte tekening. Zijn ogen vallen op dikke donkerblauwe lijnen onder een felgele bol; een blauwe watermassa waaruit een oranje gezichtje met lange blonde haren en een buitenproportioneel klein lichaam oprijzen. Een lange pijl tilt het meisjeslichaam verder de lucht in. ‘Ik’, zo verduidelijkt een onhandvastig handschrift. Zeven centimeter verder op het blad zweeft een verticaal langwerpig lijf met een klein oranje hoofd en kort bruin stekelhaar. Ook dit lichaam is van een pijl voorzien. ‘Papa’, staat dit maal aan het uiteinde geschreven. Tim neemt de tekening een minuut lang op, krabt in zijn haar en blaast een blije zucht. Hij scrolt naar beneden en ziet dat Els nog een onderschrift heeft nagelaten. Hij leest: ‘Van de hand van ons Emilia, vanavond nog getekend, voor de beste vader die ik me voor haar wensen kan, xxx.’  

Roger Martin
0 0