Ruth A

Gebruikersnaam Ruth A

Teksten

Bad Date

‘Mijn linkerborst is groter dan de rechter.’ Marianne heft het glas en neemt een gulzige slok. Ze voelt haar wangen gloeien, een gezonde blos, hoopt ze. ‘Nu jij.’ ‘Mijn echte naam is Fredericus,’ zegt Fred terwijl hij haar strak in de ogen kijkt. Marianne giechelt. ‘Dat verklaart veel.' Zou hij haar ondeugend vinden? Intrigerend? ‘Wat bedoel je daarmee?’ vraagt Fred terwijl hij haar glas nog eens bijvult. Marianne glimlacht zo mysterieus mogelijk. Ja, wat bedoelt ze nu, daarnet wist ze het nog. Het was gevat en interessant, maar wat was het? Ze laat de wijn in haar glas walsen. Prachtig, die kleur, zo intens rood. ‘Wel?’ Die vage glimlach op zijn gezicht, wat vindt ze die sexy. Marianne legt nonchalant een vinger tegen haar lippen. Wilde dat het zijn lippen waren. Of beter nog, zijn vinger tegen haar mond, afglijdend naar haar kin, haar hals, haar … ‘Filosofie,’ zegt ze met een hoofdknik naar het tijdschrift dat hij meebracht en dat nu naast hem op tafel ligt. Als eerste kennismaking een beetje een afknapper. Wat kon die sobere roodbruine omslag anders verraden dan saaiheid? En dan die foto, zo’n middeleeuws schilderij, daarboven in grote witte letters: ‘Filosofie’. Echt een tijdschrift voor een oubollige Fredericus, denkt ze. Deze Fred lijkt haar nochtans meer iemand voor een sportmagazine, of voor zo’n typisch ruig, mannelijk, macho, … ‘Toch beter dan het cliché van de rode roos, niet?’ zegt Fred. ‘En hiermee heb je tenminste iets te lezen als je date niet komt opdagen.’ ‘Dat is zo.’ Ze legt een hand onder haar kin. De elleboog waarop ze steunt schuift over het tafelblad, tot tegen de rand. ‘Of,’ gaat Fred verder, ‘wanneer je date tegenvalt.’ ‘Hey,’ Marianne gaat weer recht zitten en kijkt hem gespeeld boos aan. Hij plaagt haar, plagen is een goed teken. Het is plagen, toch? Fred lacht. Pretlichtjes in zijn ogen, of is het de weerspiegeling van de kaars die tussen hen staat? Kaarslicht is gunstig, heeft ze ergens gelezen. Het verzacht je gelaat, maakt kraaienpootjes minder zichtbaar. ‘Heb je soms iets tegen mijn ‘Feeling’’ Haar lievelingsmagazine. Straalt vrouwelijkheid uit, vindt ze. Bewust leven, assertief en zacht tegelijk. Toch had ze nog even getwijfeld om ‘Goed Gevoel’ mee te nemen, maar de goedkeuring die dat zou uitstralen had ze iets te voorbarig gevonden. ‘Het verschil in keuze kan alvast aanleiding geven tot een interessant gesprek.’ Opnieuw lacht Fred zijn sexy halflachje. ‘Of in ons geval: de overeenkomst.’ ‘Aha,’ zegt Marianne met een vinger in de lucht. Ze knikt hem veelbetekenend toe. Ze heeft geen flauw idee wat hij bedoelt.

Ruth A
0 0

De Schetser aan de Seine

Omdat ik verder niemand kende op de vernissage, verwelkomde ik met plezier de iets oudere man aan het tafeltje waaraan ik had postgevat. Ook hij was een verre kennis van de exposerende artiest. We schudden elkaar de hand en hij stelde zich aan me voor als Schrijver, waarna ik mijn naam noemde en aangaf dat ik helaas een eerder inspiratieloos beroep uitoefende, namelijk dat van boekhouder. De Schrijver knikte begripvol en greep de gelegenheid aan om een verhaal af te steken over een bijzondere man die hij ooit had ontmoet in Parijs. ‘Op zonnige dagen vind je hem aan de oever van de Seine,’ vertelde hij, ‘Op het muurtje aan de kant van de Notre-Dame, pal tegenover ‘Shakespeare and Company’, een van de meest pittoreske boekenwinkels de stad rijk. Je moet goed weten wie je zoekt, want deze kunstenaar herken je niet aan de typische schildersezel zoals de meeste artiesten die bij zich hebben. Ook een met olieverf bespat schort ontbreekt, of het zo kenmerkende trio van schetsblok, klapstoel en parasol. Om deze man te vinden, moet je vooral goed kijken. Let daarbij op de blik in zijn ogen: voortdurend verglijdend van peinzend naar priemend en omgekeerd. Diegene die hem vindt, prijst zich gelukkig. Het portret dat de man schetst is origineel en geloofwaardig. Nog opvallender: er komt geen borstel of doek aan te pas. De kunst van deze man, laten we hem de Schetser noemen, bestaat er namelijk uit zijn klanten interessante levens toe te schrijven.’ ‘Merkwaardige bezigheid,’ bracht ik lachend in. ‘En vast een hele uitdaging voor zijn boekhouder.’ ‘Dat is niet de essentie,’ ging de Schrijver voort. ‘Met zijn gave zet de Schetser zich in voor het welzijn van de gemiddelde mens met een doorsnee persoonlijkheid. Het is een misvatting dat dergelijke zielen saai zouden zijn, of niet de moeite waard. Toch lijken ze zich op feestjes vaak te laten verdrukken door sprankelende personages die een zogenaamd boeiend beroep of een merkwaardige hobby uitoefenen en over een uitgebreid arsenaal aan weetjes en anekdotes beschikken waarover ze gevat kunnen vertellen. Om niet te moeten onderdoen voor deze figuren, kan de iets kleurlozere sterveling zich voor de gelegenheid een intrigerend imago laten aanmeten door de Schetser. Beeldt u zich in hoe dames, ter voorbereiding van een party, zich een nieuwe jurk, schoenen of handtas aanschaffen, vervolgens naar de kapper gaan en daarna langs de Seine passeren om zich door de kunstenaar in kwestie stijlvol te laten opmaken met een bijpassend betoog. Of hoe mannen, perfect geschoren en geparfumeerd, net dat tikkeltje meer uitstralen door middel van een prikkelend profiel, op maat geschetst.’ ‘Toch vermoed ik een addertje onder het verhaal,’ onderbrak ik de Schrijver.’Wat als twee mensen hetzelfde kader krijgen aangemeten, hetzelfde feestje frequenteren en daar dezelfde geschiedenis ophangen? Kan men, met andere woorden, deze schetsvertoningen niet makkelijk doorprikken?’ Mijn gesprekspartner slurpte een oester op alvorens te antwoorden. ‘Dat valt wel mee,’ vervolgde hij uiteindelijk. ‘Onderschat het talent van deze man niet. Daarbij, het is wetenschappelijk bewezen dat het brein zich bereidwillig in de luren laat leggen. Bovendien krijgen klanten, mits een kleine opleg, een arsenaal aan argumenten om netelige vragen eloquent te pareren. Nee hoor, zij zitten gebeiteld met hun verworven boutade. Ik verzeker je, de Schetser draagt kwaliteit hoog in het vaandel.’ ‘En verdient hij daarmee voldoende om in zichzelf in zijn levensonderhoud te voorzien?’ vroeg ik me hardop af. ‘Absoluut!’ antwoordde de Schrijver. ‘Hoewel ik moet toegeven dat het hem de laatste tijd iets minder voor de wind gaat.’ Hij zweeg even, maar had niet meer nodig dan mijn vragende blik om zijn verhaal verder te zetten. ‘Het zit namelijk zo,’ sprak hij enigszins aarzelend, ‘Een ongelukkige samenloop van omstandigheden heeft hem een beetje in een slecht daglicht geplaatst.’ Nu was het mijn beurt om begripvol te knikken. Een en ander geeft opgeteld niet altijd de verwachte uitkomst, dat had ik in mijn beroep al meer dan eens ervaren. ‘Zolang hij zich tot volwassenen richtte was er geen probleem,’ aldus de Schrijver. ‘Maar zodra hij zijn doelgroep uitbreidde naar een jonger publiek, gingen de poppen aan het dansen. Hoewel zijn motief nobel was – de Schetser herinnerde zich maar al te goed zijn eigen, eenzame jeugd – duurde het niet lang of de eerste ouder beschuldigde hem van misleiding en verlokking van minderjarigen.’ ‘Een ernstige aanklacht,’ reageerde ik geschrokken. ‘Ach, allemaal overroepen,’ schokschouderde de Schrijver. ‘Ik weet zeker dat de Schetser het allemaal niet slecht bedoelde. Hij probeerde die jongelui te helpen, ze net weerbaarder te maken. Dat hij de kinderen met imaginaire vriendjes opzadelde en op die manier de psychiatrie injoeg, zijn lasterlijke leugens!’ De nu rood aangelopen Schrijver nam een stevige slok van zijn glas. Er glinsterden een paar druppels champagne op zijn kin. En beeldde ik het me in, of zag hij er oprecht ontdaan uit? ‘Tsja, kinderen veranderen vaak iemands verhaal,’ bracht ik in. ‘Dat zal wel,’ mompelde de Schrijver. Hij staarde in de verte, leek zich uit ons gesprek terug te trekken. Toen, alsof hem iets te binnen schoot, keek hij me scherp aan. ‘Het was me zeer aangenaam u te ontmoeten,’ zei hij ietwat bruusk. ‘Maar ik moet nu gaan. Ik verwacht een belangrijk telefoontje waarvoor ik klokslag zes uur thuis moet zijn.’ Met een korte knik en een stevige handdruk nam hij afscheid. Terwijl hij naar de uitgang liep en ik hem nakeek, viel me de verdikking aan zijn rechterenkel op. Alsof hij, verborgen onder zijn sok, een zwaar en donker verhaal met zich meesleepte.  

Ruth A
0 0

Inspiratie

Op de tafel voor het raam ligt een plastic tafelkleed. Hier en daar onderbreken kleine, ronde brandgaten het streepjespatroon. Een halfvol bierflesje houdt een lege pizzadoos gezelschap, naast een uitpuilende asbak en een iPad. De jongen die met afwezige blik sigarettenrook door zijn neusgaten blaast is Simon. De man die via de luidsprekers de kamer vult met gypsy jazzmystiek is Django Reinhardt. De lat wordt hoog gelegd op het Conservatorium, maar Simon heeft zich goed voorbereid. Dagenlang oefende hij toonladders op zijn gitaar, speelde hij uitdagende riffs, plooide en wrong hij zijn vingers in ingewikkelde bochten. Hij leerde lange stukken uit het hoofd, geen noot sloeg hij over. Hij kon het. Tot de jazz leraar hem vertelde alles los te laten wat hij wist en te improviseren. Hoe dan, had Simon gevraagd, maar het antwoord - laat je inspireren - bleef voor hem te vaag. Hij wilde zich bewijzen, deze opdracht perfect uitvoeren, met zoveel mogelijk inspiratie. Simon nam zijn iPad, wat wist Wikipedia hierover? Twee elementen zijn noodzakelijk, las hij. De behoefte om muziek te maken en de ambachtelijke bekwaamheid om die behoefte te vervullen. Hij zocht verder op 'improvisatie', las over 'vertrekken vanuit akkoorden', 'bepaalde technieken' en 'beheersing van het instrument'. Misschien, als hij zich intensief concentreert op de nummers van Django, die beschouwd wordt als een van de grootste gitaristen uit de Belgische jazzgeschiedenis, dat hij het daar zal vinden. 'Nuages', 'Swing', 'Oiseaux des îles', uur na uur na uur. Simon is vastberaden elk nieuw akkoord, elke timing, elke aanslag te ontdekken en te doorgronden. Buiten verloopt het dagelijkse leven alsof er niets aan de hand is. Kinderen fietsen naar school, volwassenen doen boodschappen, gaan werken, nemen de tram die voor Simons deur stopt. Het geroezemoes van wagens en de gesprekken van de mensen aan de halte wringen zich door het dunne glas van de woonkamer, maar Simon hoort het niet. Hij wacht op inspiratie. Het is al laat wanneer de laatste noten van 'Limehouse Blues' uitsterven. Simon, het hoofd op de tafel, slaapt. Wanneer hij wakker wordt, tekent de zon cirkels op het tafelkleed. Simon rekt zich uit, zijn schouders voelen pijnlijk stijf aan, zijn nek verkrampt. Hij had een nachtmerrie, zijn vingers kleefden tegen elkaar, de jazz leraar had hem uit het lokaal verbannen: jij hebt hier niets te zoeken! Misschien is het de droom waarin hij nog half vertoeft, waardoor hij niet hoort hoe ook het leven buiten ontwaakt. Hoe de rails beginnen te zoemen als houden ze een ochtendgebed, de tram, hij komt! Een man loopt haastig voorbij, zijn voetstappen ketsen kort tegen de gevels. De kabels gonzen, een paar mussen vliegen kwetterend op, het vensterglas trilt in zijn omlijsting. Daar, het gezoem zwelt aan, versnippert tot staccato in het sissen van aanstormende assen. Presto! Presto! Dissonant snerpende remmen leggen alles stil. Dan, een ratelend openvouwen van mozaïekdeuren, voorts, een beweging van figuren die vanuit de halte in het voertuig verdwijnen. Opnieuw geratel waarna een haast gewijde rust volgt, een tel later doorkliefd door de krachtige kadans van het verkeer dat ritmisch weer op gang trekt. Ook dat heeft Simon niet gehoord. Misschien is hij al te veel gewend aan deze achtergrondgeluiden. Misschien heeft hij de informatie op het internet niet goed gelezen. Of misschien is het gewoon nog wat te vroeg voor hem.

Ruth A
0 0
Tip

Metaforensisch

En dat ik op mijn eten moet letten. De dokter zette de vensters van zijn kabinet wijd open en verwees me door naar een diëtiste die wat mij betreft de pot op kan. Maar dat was nog niet ’t ergste. Ik moest ook tien keer op neer en neer springen. In mijn onderbroek. Na twee sprongen hing mijn tong op de grond, wat wilt ge. Die dokter bekeek mij, ’t was precies of hij zag een freakshow. Een jongen van uw leeftijd moet veel sporten, zei hij. Hij zei leeftijd, maar ik weet goed genoeg wat hij bedoelde. Dokters. Ge moet ze mij niet leren kennen. Dat begon al met mijn geboorte, enfin, nog iets vroeger zelfs. Ons ma wou per sé thuis bevallen. Maar ik geraakte er niet uit. 't Gat was te klein. Of ik te dik, dat is de versie van ons ma. De vroedvrouw panikeerde. Ons ma bleef aanvankelijk nog kalm. Onze pa zat waar hij altijd zit in crisismomenten: op zijne fiets. Luchtje scheppen. Efkes afkoelen. Maar ons ma zat onder 't zweet, het parelde in haar snor, het liep door de afvoergoot van haar borsten en het plenste in het vruchtwater op de vloer. De vroedvrouw liep door de kamer met doeken te zwaaien en scharen te schermen. Ze maakte zoveel kabaal dat de buren op de muren bonkten. Ons ma lag tamelijk ongemakkelijk op de tafel in de schoon kamer. Echt schoon was die niet meer, met al dat groen water op de grond. Toen de vroedvrouw dat vuil vocht zag, begon ze te krijsen: Persen! Persen, zeg ik u! Ons ma puffen en persen, maar ik verschoof geen millimeter. Er werd serieus gevloekt, zowel door ons ma als door de vroedvrouw. Onze pa die juist kwam aanwaaien, besloot ter plekke nog maar eens een blokske om te doen. Dat waren woorden, jong, vertelt hij nu nog op elk familiefeest, daar kreeg zelfs de meest vuilgebekte dokwerker rode kaken van. Ons ma gilde moord en brand. Wij woonden toen niet ver van ’t Scheld, daar is geen enkel schip de haven in gedurfd die avond. Dat zegt onze pa toch. Ze hebben de dokter moeten bellen. De ambulance kwam er aan te pas. De broeders hadden er werk mee, ons ma liet zich niet zo gemakkelijk op die draagbaar kantelen. En toen is ’t gebeurd. Ze waren nog niet bij de deur of: KADENG! De luster die boven de tafel hing, kletterde met kristal en al naar beneden. Knal op de plek waar juist daarvoor ons ma nog had gelegen, met mij in haar buik. En zo heb ik dus ons ma haar leven gered. Waart gij zo’n mager scharminkel geweest, zegt ons ma altijd, dan was ik blijven liggen en dan waren we er geweest. Ze heeft nog ferm van haar oren gemaakt tegen de dokter. Die vond mij toen al te dik, die wou mij toen al op dieet zetten. Pas geboren! ’t Zijn altijd de anderen die problemen hebben met mijn gewicht. Dat is gewoon een kwestie van perceptie, dat zit tussen de oren. Maar dat krijg ik ze niet aan ’t verstand gebracht. ’t Ambêtante is, mijn metabolisme heeft een neveneffect. Ik verwerk veel voedsel, dat volgt een natuurlijk pad en dat vindt zijn nest. Mijn darmflora tiert welig, als ge begrijpt wat ik bedoel. En af en toe ontsnapt er mij iets. Ongewild. Onbewust zelfs. Eerst wordt ge niks gewaar, maar ineens is het daar: een walm van rotte eieren. Er zijn er die denken dat de evenaar door hun gat loopt. Bij mij is dat het riool. Dat zeggen die van mijn klas. Geestig. Als ik het lokaal binnenwandel, beginnen ze te snuiven en te schuiven. Nee, de plaats naast hen is bezet. En die hoofden die in mijn richting wijzen en dan naar mekaar toe buigen. En dat onnozel gniffelen achter mijn rug. Lacht u toch dood, jongens. ’t Is dat ze u niet kennen zoals wij, zegt ons ma. Ge moet u bloot durven geven. Maar mijn bloot, daar hebben ze in de turnles al genoeg van gezien. Ik kan niet zeggen dat het geholpen heeft. Uw ma bedoelt dat metaforensisch, zegt onze pa. ’t Gaat om het innerlijke, legt uw ziel bloot. Dan zien ze uw goed hart. Uiteindelijk heeft ons ma mij naar die dokter gestuurd. Volgens hem heb ik flaturgentie of zoiets. Pffff. ’t Zal wel. Traag eten. Goed kauwen. Pffff. Alsof dat helpt. Maar ik heb aan dat bezoek wel een vriend overgehouden. Nee, niet die sadist van een dokter. Ik kom dus uit de praktijk. Mijn hoofd dwaas van dat springen. Ik leun tegen een etalage. Kampeerwinkel. Wat zie ik daar liggen? Aksen, bijlen, hakkers met vlijmscherpe bladen. En daartussen: een eenzaam zakmes. En ’t was precies of het riep mij. Hé gij daar, ja gij. Neem mij mee. Ik heb mij over hem ontfermd, ja. Wat moest ik anders, hé Jack. Wij verstaan mekaar. (zingt/neuriet: ‘I’m a poor lonesome cowboy’ terwijl hij met het mes speelt) Helden. Daarover moest de spreekbeurt gaan, gisteren. Ik heb er lang over nagedacht. Ineens wist ik het. Het was alsof er zo'n lamp boven mij ging branden, kent ge dat? Zo'n verlicht moment? Ik begreep dat ik een kans kreeg. Een kans om mijn ware ik te tonen. En ik heb ze gegrepen. Toen het mijn beurt was, heb ik gesproken. Over de schoon kamer en ons ma op de tafel. Over het groen water en de ambulance. Maar 't einde heb ik niet kunnen vertellen. Iemand riep 'Scheetsoep!' en toen begonnen ze te lachen en door elkaar te roepen en die van Nederlands kreeg ze niet meer stil. Ik stond daar met mijn handen tegen mijn oren. Scheetsoep. Terwijl ik ons ma heb gered! Weet ge waarin ik nu goesting heb? Om Jack mee naar school te nemen. Om die bleekscheten van mijn klas op en neer te doen springen tot hun tong tegen hun tenen plakt. En dan, zegt Jack, dan zal hij ze tonen hoe dat ge een hart blootlegt.    

Ruth A
16 4

De passie van de Parfumeur

Pas op zijn sterfbed vertrouwde de Parfumeur zijn zoon het geheim toe. Hij liet de jongen bij zich komen en vroeg hem een plastic zak mee te brengen. Verbaasd voldeed hij aan zijn vaders verzoek. Met zijn zoon naast hem gezeten, begon de oude man te vertellen. ‘Luister, jongen. De basis van mijn parfums bestaat voornamelijk uit water en toevallige kruiden. Wat ze echter zo speciaal maken en wat de mensen terecht bestempelen als een herkenbaar maar vreemd luchtje, is het erin verwerkte tinctuur van menselijke extracten.’ Hierop fronste de zoon de wenkbrauwen, zijn lippen weken reeds uiteen om een vraag te stellen, doch de Parfumeur snoerde hem de mond met een afwijzend gebaar. ‘Nee, ik ben geen Grenouille. Op zolder liggen weliswaar honderden exemplaren van ‘Het Parfum’ van Patrick Süskind: attenties van klanten die me op een originele manier wilden bedanken voor de exquise odeurs waarmee ze zich elke morgen konden besprenkelen. Parfums waardoor ze zich zodra de eerste druppel hun oorlel raakte, succesvol voelden, uniek, aantrekkelijk, betrokken, geïnspireerd, gewaardeerd. Nee, nee, moord zou me niets opgeleverd hebben. Integendeel, de meest fascinerende feromonen distilleerde ik uit de lucht van de levenden. Ach, de ademstoot van de atleet, het balsem der beweging!’ Bij deze woorden verwijdden de neusvleugels van de Parfumeur zich en het was alsof hij zich de geuren niet alleen herinnerde, maar ook effectief opnieuw kon ruiken. ‘Met de minuscule stoffen die hun longen vrijgaven, stelde ik de meest explosieve boeketten samen,’ vervolgde hij. De zoon merkte hoe de stem van zijn vader op dat moment zwakker begon te klinken, het vertellen leek hem uit te putten. ‘Vader,’ zei hij, ‘Wellicht wilt u even rusten. Zal ik later terugkomen?’ De oude man voelde zijn krachten echter snel afnemen. Bevangen door de urgentie van het moment, hij had de formules nog niet volledig geopenbaard, verzocht hij zijn zoon te zwijgen en te luisteren. De Parfumeur beschreef daarop hoe hij in zijn jonge jaren vaak ging wandelen in het park. Daar werd hij meer dan eens uit zijn gedachtegang opgeschrikt door voorbijflitsende fietsers en joggers. Het viel hem op dat nog lang nadat de renners uit het zicht verdwenen waren, hun geur zich als een trage, onzichtbare sluier leek te ontrollen. En terwijl hij door die optrekkende nevels van uitgewasemde prestaties slenterde, was het alsof hij toegang kreeg tot het persoonlijk domein van de passanten. Hij werd overmand door emoties van doortastendheid, verbeten volharding, euforie. Een plastic zak die toevallig rond een bank dwarrelde, had hij in een opwelling opgeschept en dichtgeknoopt vooraleer de wind eruit kon ontsnappen. In zijn labo thuis hevelde hij de gevangen geuren over in een systeem van buisjes, flacons, dampvaten en distillatietubes - een complex gebeuren dat hij niet helemaal in de hand had maar dat gestuwd werd door een niet aflatende scheppingsdynamiek. Het resultaat was adembenemend, aldus de Parfumeur, en hij had het proces in de loop der jaren steeds verder op punt gesteld. Zijn ogen schitterden en de gelige schijn die reeds in zijn gelaat was getrokken, lichtte oranje op. De hernieuwde energie was slechts van korte duur. Net had hij de juiste opstelling en verdeling van de elementen aan de jongen toevertrouwd, of hij blies zijn laatste adem uit. De zoon prees zich later gelukkig dat hij de zak nog net op tijd over het hoofd van zijn vader had weten te trekken. Niet lang daarna fabriceerde de erfgenaam zijn eerste meesterwerk, een gloedvol parfum waarin de klanten een onsterfelijke passie meenden te herkennen.

Ruth A
0 0
Tip

Opgezet spel

Dag, ik ben Yana en ik moest van juf Eva komen vertellen over beestjes. Ja, beestjes, daar weet ik veel van, beestjes, die wonen bij mij. Mijn pa zegt soms: Yana, ge zijt zelf een beest. En hij zegt hoe belachelijk is dat nu: gij laat van die dikke spinnen over uw armen lopen en gij durft niet eens naast die dikke van uw klas te gaan zitten. Ja, dat snapt hij dus niet, hé. Maar die Bea, dat is echt geen gewoon. Bea, daar is zelfs die Bin dinges, die Bin allez, Bin Lader bang voor. Mijn pa is voor niks of niemand bang. Mijn pa die zegt dat hij dat wel eens zal oplossen. Hij zegt dat hij die Bea zo eens bij haar bandjes zal pakken en dan heel ver in de zee gooien. Ik heb dat gezegd, aan Bea, maar ze geloofde mij niet. Ze lachte mij uit. En iedereen van de klas lachte. Ze wezen naar mij, haha, wat denkt die wel, zeiden ze en ze wezen naar mij en naar de vuilbak. En weet ge wat Bea toen deed? Die lachte niet. Die wees niet. Die pakte mij met één hand en die gooide mij helemaal ondersteboven in die vuilbak. Echt waar. En ze riep ‘stinkdier!’ en dat ik in mijn kot moest blijven.   Ik vond dat niet erg hoor, van die vuilbak. Want daar liggen kruimels en klokhuizen. En dat lusten mijn muizen graag. En dat is heel moeilijk te vinden, klokhuizen. Want wij eten thuis nooit appels. En ik vind chips niet zo gezond voor een muis. Of voor een hamster, want die heb ik ook. Ik had er twee, maar op een avond, ik weet echt niet hoe dat kwam. Ik doe dat hok áltijd op slot. Maar op een avond, toen had ik ineens nog maar één hamster. En mijn ma wist van niks en mijn pa wist van niks en die andere hamster wist ook al van niks. Die zat ver weg in zijn buis verstopt en die wou er heel lang niet meer uitkomen. Die was ook al gebuisd, zei mijn pa.   Mijn pa zegt altijd dat ik goed mijn best moet doen op school. Want dat ik anders later ook bij de veedeeaa, de vee dee bee cee, moet gaan werken. Allez, mijn pa werkt daar niet echt, hij volgt daar les. Iets heel speciaal, dermie euh taxi euh taxidarmie of zoiets. Ik vroeg aan mijn pa, ik vroeg Pa, moet gij dan mensen met buikpijn naar 't ziekenhuis rijden? En toen zei mijn pa, awel Yanake, ik zal u dat eens haarfijn uitleggen, maar hij mocht niet van mijn ma. Ze vindt dat niet tof, van die taxidarmen. Maar mijn pa zegt dat hij met die taxi’s al onze problemen gaat oplossen. Maar eerst moet hij nog veel oefenen.   En als hij oefent, dan doet hij dat in de kelder. En dan mag ik daar niet komen. Maar ik kom daar graag, want soms laat ik daar mijn spin los en dan spelen wij verstopperke in den donkere. Maar nu gaat dat niet meer, want mijn pa moet studeren. Maar gisteren, toen was de kooi van mijn spin ook al leeg. En mijn ma wist van niks. En mijn pa was aan ’t studeren in de kelder. En ik dacht, misschien is de spin al gaan spelen. En oei, als mijn pa die dan maar niet vindt. Want ik mag geen beestjes laten rondslingeren. Ik moet die altijd direct terug opruimen. Dus ging ik heel stillekes naar de kelder. En daar was mijn pa. En daar was mijn spin. En ook mijn hamster die ik kwijt was. Ze keken allemaal heel kwaad naar mij, maar mijn pa was de enige die bewoog want de anderen stonden op stokskes. Dat had mijn pa gedaan. Voor zijn studies. En toen zei hij dat ik aan Bea moest vragen of ze ook eens wou komen spelen.

Ruth A
0 2

De Professor

Druk gesticulerend gaf de Professor nog enkele laatste regieaanwijzingen. Zijn assistenten dwongen hem uiteindelijk in een witte, strakke schort; ze forceerden zijn armen in de veel te lange mouwen, knoopten die vast en begeleidden hem naar het spreekgestoelte. Daarna verdwenen ze door de deur achteraan in het lokaal.   ‘Hallo, hallo, Tokyo,’ sprak de Professor bij wijze van test door de microfoon. Die scheen te werken. ‘Welkom allemaal,’ vervolgde hij. ‘Vandaag zal ik u mijn revolutionaire uitvinding onthullen. Ik heb er geen doekjes om gewonden, het toestel bevindt zich recht voor uw ogen. Zonder dat u het wist was u al op de hoogte. Kijkt u goed, observeer nog beter en aanschouw,’ hier nam de Professor een kleine, doch dramatische pauze in acht, ‘de Animicro!’ De algemene stilte die op zijn aankondiging volgde kon niets anders betekenen dan dat verbazing het publiek de adem had benomen. De Professor glimlachte trots naar de microfoon. ‘Dit toestel, dames en heren, zet dierentaal om in mensentaal en omgekeerd. Voortaan zal het mogelijk zijn om deze schepsels van God te interpelleren over hun gedrag. Stelt u zich de draagwijdte hiervan voor! Regels en wetten zullen voortaan ook hen treffen. Bovendien kunnen zij ons belangrijke informatie aanreiken met betrekking tot de meest efficiënte manier om hen tot handelbare lammetjes te kneden. De technische kaart van deze micro is uiteraard Top Secret en bewaak ik met mijn leven, maar ik zal u met plezier de werking van dit wonderbaarlijke instrument demonstreren.’ Hierop knikte hij naar de koe die nu met zichtbare tegenzin naar de microfoon slenterde. ‘Naam?’ Met de armen voor zich gekruist wachtte de Professor het antwoord af. ‘André,’ zei het beest moeizaam, alsof haar bek nog niet de juiste flexibiliteit voor de woorden had ontwikkeld. ‘Welkom, André. Wat kan u ons vertellen over de zorgen waarmee wij u het beste omkaderen?’ ‘Bwa, doe mij maar gewoon een grote, frisse wei,’ antwoordde André. ‘En neem er zelf ook een.’ Opnieuw klonk het alsof ze door dichtgeknepen lippen sprak. De Professor knikte de zaal betekenisvol toe en vroeg vervolgens de aap op het podium. Een ietwat sjofel beest beklom het gestoelte. Zijn vacht vertoonde hier en daar kale plekken en met zijn rechteroog was duidelijk iets mis. Het leek zelfs te ontbreken. ‘Hebt u misschien een boodschap voor ons?’ vroeg de Professor met een vreemde schittering in zijn blik. Het bleef even stil. De Professor gaf met zijn schouder de aap een lichte por. Dat bracht het beest tot leven. ‘Bongo! Bongo! Banana!’ schreeuwde de lelijkerd, terwijl hij op en neer sprong. Hij sprak de woorden uit met een stereotiepe kadans en een tempo waarin je het ritme van de jungle kon vermoeden. ‘Het toestel is nog niet volledig getuned,’ verontschuldigde de Professor zich. ‘Het betreft hier een prototype. De laatste foutjes hoop ik er tegen eind deze week uitgewerkt te hebben.’ Hij trachtte de aap opzij te schuiven, maar deze bleef zich nogal hardnekkig aan de microfoon vastklampen. Dit was niet naar de zin van de Professor, toch slaagde hij er nog even in een professionele kalmte te bewaren. ‘Laten we ons wenden tot de giraf,’ sprak hij. Het viel niet te ontkennen dat een licht hysterische toon de weg naar zijn stem had gevonden. De Professor keek om zich heen. Hoe hij zich ook draaide of keerde, nergens liet een giraf of ander langnekkig wezen zich opmerken. ‘Giraf!’ riep de geleerde met overslaande stem. ‘Giraf!’ Geen beweging in de zaal, tenzij op het podium waar de witgejaste verwoed over de planken ijsbeerde. ‘Giraaaf!’ De man transpireerde nu hevig. Een van zijn assistenten kwam haastig vanuit de aanpalende kamer op hem toegelopen. ‘De giraf moest naar de wc,’ lichtte hij de Professor in. ‘Geen reden tot paniek. Drinkt u in afwachting van zijn terugkomst een beetje water.’ De assistent bracht een glas tot aan de lippen van de Professor. Met grote gulzige slokken liet die het vocht door zijn keel glijden. Dat hij daarbij morste scheen hem niet te deren. ‘Prima,’ prevelde hij, ‘Laten we de voorstelling even onderbreken. Een sanitaire pauze inlassen. Misschien …’ Het lukte hem niet de zin af te maken. Dikke watten omzwachtelden zijn gedachten. Zijn tong hing als een slappe doek over zijn kin. Zijn ogen konden slechts met moeite enkele schimmen ontwaren doorheen de witte mist die plots in het lokaal was komen opzetten. Vaag voelde hij hoe sterke armen hem op een draagberrie neer vlijden. ‘Grf,’ mompelde hij een laatste keer, waarna de dieren zich zachtjes tegen zijn lichaam nestelden.

Ruth A
0 1

Opleiding

Literaire Creatie (Academie Borgerhout)

Publicaties

Uitgebracht in eigen beheer:
Lucht
Deurne, thuis in muziek (met bijhorende blog: http://thuisinmuziek.wordpress.com)

Prijzen

Gouden Meeuw 2011