Adisa

30 sep. 2021 · 3 keer gelezen · 0 keer geliket

Ze kent de contouren door haar kamer glijdend. Trillende rechthoeken van zonlicht over het nachtkastje, vervormend naar ruiten op de ruwe witte deken, triangels bij de formicatafel en bezoekersstoel, verdwijnend in een lange streep aan het einde van de dag, recht door het gangetje helemaal tot aan de deur. Waar zij niet kan geraken.

De laatste jaren, voor ze hier terecht was gekomen, verliepen haar dagen steeds langzamer, moeizamer; opstaan, theezetten, brood roosteren, boodschappen doen, aardappels schillen, koken, tv kijken, lezen, slapen. Haar hand wreef dagelijks over het Perzisch tapijtje op de tafel, streek de haren mooi rechtop. Het tapijtje hoefde nooit meer verplaatst, aan haar tafel werd niet meer gegeten.

Tot de dag waarop haar lichaam zich voorgoed aan haar stoel had overgegeven en het leek alsof het bij elke beweging in scherven uiteen zou vallen. Een dag en een nacht had ze roerloos gewacht op de thuisverpleegster die, binnengekomen, drukdoend naar de huisarts had gebeld waarna zij met spoed naar het ziekenhuis was gereden.

Haar borst beweegt, adem strijkt langs de binnenkant van haar neus, ze leeft nog. Maar daar is ook alles mee gezegd.

Ze tuurt door haar korte wimpers, voelt haar oogleden verzwaren.

Dicht, open.

Donker, licht.

Ze doet niet graag haar ogen dicht. Dan ruikt ze de zurige geur die haar lichaam uitwasemt, vermengd met chemische lelietjes van dalen waarmee de poetsvrouw elke ochtend het linoleum dweilt. Dan ruist het bloed in haar hoofd, komen de beelden waarvoor ze haar ogen niet meer kan sluiten.

De rug van het grijze pak dat de deur uitliep, kwetterende stemmen aan de keukentafel, grote melktanden waarachter witte broodvlokken wervelden. Nog snel de boekentas halen. Voetstappen op de trap. Bruine jongensschoenen met losse veters. Een dribbel, een roffel, twee benen in een winkelhaak. Zijn gezichtje lag op de tweede trede, een glimlach op zijn smalle lippen, een knak in zijn nek.

Open. Haar ogen moeten open.

Een raster van metaal doorkruist het plafond. Ze volgt de zilveren lijnen, van voor naar achteren, van links naar rechts, naar alle hoeken van de kamer. Ze heeft ze gezien. Haar man had ze haar laten zien. Minstens een keer per week, als de jongens op bed lagen. Niet lang na het accident had hij haar verlaten, de achtergebleven zoon had tien jaar later zijn biezen gepakt. En toen was het stil gebleven.

Ze had zijn veters moeten strikken.

Op de gang hoort ze botsende echo’s van ijzeren potten, dof gerammel, gesmijt met bestek in plastic bakken, stemmen ver weg, dichtbij, wegebbend. Het kan elk moment gebeuren.

De pijn in haar lijf wordt ‘s ochtends gedempt met een resem pillen, maar de beste pijnstiller komt vijf keer per week, pal op de middag. De andere dagen vervloekt ze de te snel draaiende rug van de verpleegster, de haast van de handeling.

Daar, de gekende bonk tegen de deur, het ijzeren karretje met daarop haar maaltijd duwt zich een weg naar binnen. Daarachter komt zij. Haar ronde gezicht glimt van vreugde, zet de kamer in vuur en vlam.

‘Goedmiddag m’frou, het is Adisa. Alles goed met jouw?’ Zonder het antwoord af te wachten drukt zij op het knopje aan haar bed, laat haar de wereld in stijgen, vergroot haar blikveld.

Adisa husselt de kussens in haar rug, polijst laken en deken over haar lamme lijf, wrijft over haar slobberende arm.

‘Sooo, nu is m’frou weer mooi.’

En dan zet zij zich.

Ze ziet hoe de zwarte hand, roze en eeltig van binnen, haar knokige vingers met gespleten nagels vastneemt, zacht wrijft over haar hand met dikke aders die woekeren als een mangrovebos uit het land waarvan zij komt. Om hier naast haar plaats te nemen. In een wolk van kokosolie.

‘M’frou moet goed eten, sterk worde.’

Ze laat zich een slab van papier aanmeten, een paar happen in de mond leggen, door een vrouw die ze op straat geen blik zou gunnen. Ze had het zich vaak beklaagd, de invasie van vreemd volk in haar straat.

Met puree in de mond bestudeert ze de zijdeglans op haar wangen, de zwarte huid en donkere vlezige lippen, lachend als altijd. Haar lichaam deint op het leven, tintelt van plezier.

Met een serviet in haar hand beroert Adisa haar lippen, die ze onzichtbaar tuit. Ze zou haar willen kussen, uitvoerig bedanken. In plaats daarvan kan ze alleen maar zwijgen. Elk ogenblik wil zij ontmoeten, in dit moment wil ze voor altijd blijven wonen, die vijf minuten dat iemand naar haar kijkt.

Adisa schudt traag haar zwarte kroesharen, glimlacht hun samenzijn naar de laatste seconden. 

Achter haar rug gaapt de rest van de dag.

 

 

 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

30 sep. 2021 · 3 keer gelezen · 0 keer geliket