Alucinatio

Nova
28 feb. 2022 · 8 keer gelezen · 0 keer geliket

Toen hij zijn ogen opende, merkte Hayden Davidson direct op dat zijn gsm hevig stond te trillen. Konden ze hem nu niet verdomme met rust laten? Met enige moeite belandden zijn twee voeten op de krakende houten vloer naast zijn bed. Hij trok een T-shirt aan en nam het triltoestel in zijn hand. ‘Hayden! Eindelijk man, probeerde je al heel de tijd te bellen. Hey uhm… ik vroeg me af of je zin had om eens mee te gaan met de vriendengroep vandaag. We zouden allemaal graag hebben dat je eens meekomt, weet je, ‘t is al zo lang geleden.’ Hayden zuchtte, maar iets in hem vond het ook wel leuk dat ze aan hem dachten. Als het aan hem lag, zou hij gewoon heel de dag in bed hebben gelegen, maar natuurlijk waren er altijd saboteurs… Saboteurs zoals… ‘Arthur, ik heb nog wat dingen te doen vandaag en ik weet eerlijk gezegd niet of-‘ ‘Onzin! We spreken af aan mijn huis. Ik verwacht dat je daar staat binnen een halfuur.’ Toegelegd. Ze lieten hem verdomme geen keuze en dat zorgde voor een glimlach op Haydens gezicht.

Z’n haar richtte nog naar alle windrichtingen wanneer hij aanbelde aan Arthur’s huis. Hij zag hoe een schim steeds dichter kwam door de wazigheid van de glazen deur. Een monster kwam op hem af. Een zwart monster met een brede grijns en lange gele tanden die met bloed waren bedekt, dat was het. Zijn lange nagels raakten de deurknop aan terwijl het stille gekras van zijn nagels die het glas aanraakten te horen was. De deur kraakte. Haydens hart bonsde en zijn ogen hadden nog geen één keer geknipperd. En toen ging de deur open. Een vreemd gelach galmde door zijn oren. ‘Aahn Hayden! Ik wist wel dat je zou komen! Wat sta je daar zo te staan als een paal in het water? Kom binnen!’

De hele vriendengroep zat rond de keukentafel. Er was Thomas More (niet te verwarren met de filosoof), Frederick Stevens die bijna altijd tijdens dit soort ontmoetingen de hele koekendoos leeg zat te vreten en dan natuurlijk ook nog Arthur Tumbler. Hij was meestal de organisator van dit soort onderonsjes. Het was geen grote vriendengroep, maar het verwonderde Hayden eigenlijk al dat hij zoveel vrienden had. ‘Ik en Fred hebben al wat ideeën uitgewisseld en we zouden dit graag willen delen met jullie maar dan moeten we zeker zijn dat wel… Dit binnen dit groepje blijft zeg maar. Begrijpen jullie?’ Thomas knikte en vertelde dat ze hem honderd procent konden vertrouwen. En dan gebeurde wat er te verwachten viel: Arthur, Thomas en Fred keken allemaal Haydens kant op. ‘Ik ben de stilste van de groep, verwachten jullie echt dat ik iets ga zeggen?’ Arthur keek hem bedachtzaam aan en Hayden wist wat er in dat hoofdje van hem werd gezegd. De stilste zijn meestal de gevaarlijkste. Maar als hij hem niet vertrouwde, waarom hadden ze hem dan uitgenodigd? ‘Kom op, Arthur! We kennen Hayden toch? Hij is geen klikspaan.’ Arthur leek in gedachten te verzinken. Hij wist Hayden wonen. Als die stille vriend van hem hier iets durfde uit te spoken dan wijst hij hem te vinden. Hayden wist dat toch? Ja, hij wist dat. ‘Je hebt gelijk. We kunnen beginnen.’

Hun laarzen knarsten door de takken die verpletterd werden. De bladeren rond hen waaiden luidruchtig in de wind en hier en daar kon je tussen de bomen ogen naar hen zien gluren. Elk hadden ze een zaklamp in hun handen, die schaduwen projecteerden en licht schonken op weglopende mieren of zwaaiende droge sprieten gras. ‘Dit is het.’ Arthur’s zaklamp richtte op de hut voor hen die omringd was door de vele bomen en schepsels van de nacht. ‘Dus jij beweert dat er in die hut een koffer zit, volgepropt met geld? Komaan, dat zijn het soort dingen die een dronken zatlap niet gelooft. Ik snap nog altijd ook niet waarom je hierop in bent gegaan…’ ‘Hayden, luister eens goed oké? Jij mag dan misschien niet geloven in het feit dat er bakken met geld in dat krot zit, maar weet je waar ik wél niet in geloof? God. En jij wel. Dus is er dan zo’n groot verschil? Of je het nu wil geloven of niet kan me niet schelen, want stel dat er straks wél geld in een koffer zit dan zijn we verdomme rijk. Dus vertel me, Hayden, is dat niet het proberen waard? Het is precies zo met die hemel en hel van je. Jij hoopt dat als je doodgaat ook een koffer met geld krijgt, toch? Je hoopt het, je gelooft het! Dus wat is dan het verschil met deze situatie, hé? Alles dat wij doen is gebaseerd op geloof. Ik geloofde dat je aan niemand zou vertellen over die koffer-’ ‘Dat komt omdat het verdomme uit de duim gezogen is-‘ ‘NEE, ik vertrouw je. We gaan straks dat huis in en dan pas zullen we zien wie er gelijk heeft. Maar ik weet gewoon dat ik geloof.’ Thomas en Fred keken elkaar wat verward aan. Dat er zo’n vreemde discussie over geloof uit deze situatie was gekomen, verwonderde hen. Maar ja… Arthur en Hayden waren altijd anders geweest.

Ze stapten binnen in het huis en werden verwelkomd door talloze gangen die bijna eindeloos elke kant op leken te gaan. Aan de muren hing hier en daar een schilderij of foto, waarvan het glas vrijwel overal gebarsten was. Onbewust splitsten ze zich op en verkenden ze het huis. Hayden liep de ene kamer binnen, om dan weer in de andere uit te komen. Dan stapte hij in een gang, waarvan hij vermoedde dat het naar de ingang leidde, maar belandde hij in een nieuw deel van het huis tot hij niet meer wist waar hij zich bevond en er enkel vier muren hem bedreigend aankeken. Hij riep maar er kwam geen antwoord. Niet van Arthur, Thomas of Fred. Niets. Uit hopeloosheid zette hij zich neer in de kamer waar hij zich bevond. Terwijl hij zich probeerde te herinneren welke weg hij had genomen bij het binnengaan, spitsten zijn oren zich als van een hert die voetstappen hoort. En dat was ook het geval: hij hoorde voetstappen. Waren het wel écht voetstappen? Het klonk onregelmatig, alsof het van iemand was waarvan zijn ene voet de andere kant op richtte. ‘Hallo? Arthur? Fred? Thomas?’ Nog steeds geen antwoord. Haydens hart begon sneller te bonzen. In een reflex nam hij een van de vele glasscherven die rondgestrooid waren op de grond. De voetstappen kwamen dichterbij. Deze keer hoorde hij een vreemd gorgelend geluid die hem deed realiseren dat wat er nu op hem af kwam allesbehalve een mens was. Zijn rechterhand kneep zo hard in het stuk glas dat het begon te bloeden. Het schepsel kwam tevoorschijn en stond in het portier van de kamer. Dat was niet Arthur, Thomas of Fred. Nee, het was een monster. De ogen van het schepsel puilden bijna op de grond en uit zijn oogkassen stroomde een gelig pus die zijn hoekige kaken bedekte en zorgde voor de vreselijkste stank die Hayden ooit had moeten verduren. Uit zijn scheve mond drupte een rood drek. Hij zag maar één oplossing: aanvallen. Dit beest moest dood, hij had geen keuze. Hayden rende op het beest af, terwijl hij de adrenaline door zijn lijf voelde vloeien als een kind op een glijbaan. De eerste glassteek had het beest tegengehouden, het had zelfs geprobeerd het wapen uit Haydens hand te grijpen. Maar daar zou hij spijt van krijgen. Hayden schoot zijn knie in het monster. Zijn linkerhand greep de kin en knalde hem in één beweging op de grond zodat hij nu met zijn volledige lijf dominant controle had over het beest. En nu was het tijd om de ellende te beëindigen. Het stuk glas belandde meermaals in het hoofd van het beest tot Hayden zeker was dat het niet meer bewoog. Het stuk glas viel op de grond naast hem en geschokt keek hij naar zijn handen die bedekt waren met bloed. Op dat moment realiseerde hij dat Arthur’s levenloze lichaam voor hem lag.

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

Nova
28 feb. 2022 · 8 keer gelezen · 0 keer geliket