Iemand houdt nu vast verblijf in een tuin met stenen.
Een ander in een doos of pot ter grootte van een bescheiden hoed.
Een stem heeft losgelaten uit een keel,
in een dierbaar hoofd een nieuwe klankkast gevonden.
Als bevroren staan pantoffels,
weigerachtig om de vorm van voeten los te laten.
In het duister van een etui, een koffer met fluwelen voering
teert een fluit, een trompet op de herinnering aan lippen.
Nu ze niet meer hoeven te omhullen
staan kamers klaar om in te klappen als een poppenhuis.
Jassen aan kapstokken laten schouders hangen,
houden vast aan buitenlucht, haren, stof, cafépraat.
Laat er nog een teken komen.
Zorg dat in naam van verdwenen eigenaars
iets voorbijvliegt, knipoogt, zwaait, zodat ook de dingen
in zichzelf kunnen uitstrekken,
niet langer nodeloos op post hoeven te blijven.