In de plooien van oma's huid,
daar waar alles rood kleurt en geurt naar zuurkool,
krimpen schaduwen.
Want tijd kent geen oneindigheid.
Geen seconde die stilstaat,
geen voortkruipend duister tekort,
geen groeiproces zonder kattenkwaad.
Grootmoeder is als opspattend goud in een sprookje.
Ze is even frivool als stuifmeel in de lente
en heeft het meisjesachtige plezier in haar askleurige ogen.
Ze neemt een diepe duik in haar fantasie.
Wandelt langs een stel paraderende plofkippen
en wegzinkende knotwilgen in Lage Landen moerassen.
Daar maakt ze dubbele salto's van zwarte boomtakken.
Ze snijd de lucht met haar armen en benen aan stukken.
Prikt zonder opzet een regenwolk lek.
Laat haar bakkebaarden groeien,
zoekt een weg door een bibliotheek
van dui-zen-den muzieknoten,
haar wipneus poeieren (tot het glimt)
en zegt tot haar groot jolijt:
'wie nu de schoonheid van imperfectie mijd krijgt op zijn/ haar oude dag grote spijt'.