Ik vouwde een papieren bootje
vulde het met watten
en legde mijn droom erin.
Ik liet het te water
temidden van geurig schuim
en met mijn warme adem
zond ik het weg.
het schommelde
het dobberde
het raakte kant noch wal
Binnenin me
viel een koude nacht
en voerden verre winden
woestijnzand met zich mee
dat vlinders doodde.
Ik scheidde het water
en liet het bootje zinken.
Met ogen droog en hard
als stenen keek ik toe.
Ik trok de stop eruit.
Met het badwater
ging daar mijn droom.