Aan de skyline van het Oosten,
die geurt naar zwarte magie,
houdt de dierenriem licht en duisternis uit elkaar.
Hij vouwt ze als een origamiwerkje boven onze dromen 's nachts.
Plooit deze hemellichamen in al haar gedaantes
boven de elecktrische hartslagen van de stad
met zijn kleurrijke bars en stijlvolle dansvloeren.
Boven de lachende bossen en de donkerblauwe zoutwoestijnen spelen ze maar theater.
Ze vermaken patiënten die enkel vrij kunnen zijn met fantasie.
Zij dansen met de Poolster in de leegte. Zij geven magie.
Onder de zieken hun huid bonkt een tamboerijn.
Ze ontbinden als rotte perzikken in hun hemelbed,
in een kale kamer, met om hun ingezakte hals een ketting van Toermalijn.
Spirituele met hun oer rituelen kruipen in schaduwen.
Ze woelen als bacteriën in de oksel van de stad.
Met ziekenhuisnaalden laten ze de schreeuwende kleuren van Van Gogh zien.
Zij maken van afvoeren die naar riolen leiden een bloedbad.
De maan neuriënd, de zon toont haar gouden ogen. De stad ontwaakt.
Afrikaanse straatvegers laten de voetpaden halfglimmen
die besmeurd waren met peuken en patat.
De vraag die we stellen: hebben we alles gedroomd vannacht?
De wierrook om onze elfenoren,
de slangenvrouwen achter het roze glas
en de voodoopoppen in onze verkrampte handen.
Straks gaan we gewoon naar huis.
We zullen er amper over praten.
Ook al zijn we elkaars legendes.