Ik lig bloot met knieën open
als een toegangspoort, ben het midden
van de cirkels die jij ongedurig loopt.
Mijn schouderbladen druk ik in het gras
Ik wacht op de vangst na het besluipen,
jouw beet in mijn nek en dan het fixeren.
Je bent vlakbij maar
er is geen mes om mij te snijden
geen strak lijf dat me open kan rijten.
Je zwijgt en kijkt
Ik word langzaamaan kleiner.
In jouw gelaat zitten
groeven en lijnen
die ik aai,
waarin ik wil verdwijnen.