Lezen

Mannen mogen huilen, maar bij voorkeur in luminescente protuberansen

Al bij al heb ik een gemakkelijk leventje dat gepaard blijft van acute tegenslagen. Maar natuurlijk zijn die er al geweest en zullen er meer komen. Wat ik me afvraag, is: zou ik op dat moment wenen? Ik denk het niet. Doorheen de jaren hebben mensen die meer geneigd zijn naar de emotionele slag me proberen verzekeren dat er niks verkeerd is aan huilen, of aan een man die zijn gevoelens toont. Dat kan allemaal goed zijn en in principe heb ik weinig gêne en mogen de mensen van me denken wat ze willen. Maar mijn terughoudendheid om te huilen ligt bij het fenomeen op zich. Dat ziet er gewoon niet uit. De natuur heeft er niet de mooiste lichamelijke expressie van gemaakt. Kijk alleen maar wat het met het gezicht doet. Waar een glimlach, een brede smile of een schaterlach net het mooiste in iemands gezicht naar voren halen, dan brengt wenen alle lelijkheid tevoorschijn. Er zijn zovele vrouwen en mannen die een saai of ietwat neutraal gezicht hebben, en bij een glimlach wordt dat het mooiste snoetje ooit en lijkt het of een stuk van het Paradijs erdoor straalt. Bij iemand die gaat wenen, is het als volgt. De mond vertrekt zich tot een lelijke grimas. Tandvlees en kwijl worden zichtbaar. Het gezicht wordt onnatuurlijk rood. Spreken gaat in een hoog stemmetje dat alle controle kwijt is, stotterend en onverstaanbaar. Diepe groeven doorsnijden de hoofdhuid. Brillen worden nat en dampen aan, make-up loopt uit. Kortom, een prachtig zicht. Dat wil je toch niet? Nee, dan ben ik liever een man die niet huilt. Het is niet het tonen van de emoties dat me tegenhoudt, het is de praktische en esthetische vormgeving van het eindresultaat. Dat had toch veel mooier gekund. Stel dat de natuur heel dat tranengedoe en die gezichtscontracties achterwege had gelaten. In plaats daarvan wordt de diepste, droefste emotie in het menselijk lichaam tot uiting gebracht door een sierlijk en waardig gebaar. Ik doe maar een voorstel: beeld je in dat bij hevige emotie ergens uit je arm of bovenop je schouder een sierlijk wiegende, ietwat flubberachtige protuberans groeit. Die klimt tot net boven je hoofd uit en geeft een zachte, warme gloed, als van een lavalamp. En af en toe komt er een ronde druppel van los, die dan als een vuurvliegje langzaam opstijgt in de lucht. Je zou een restaurant sfeervol kunnen verlichten, puur door er wat mensen neer te zetten die aan het schreien zijn. Of bij herdenkingen van een tragedie, kunnen nabestaanden en sympathisanten bij valavond in een kring rondom een straathoek staan, allen wuivend met hun lichtgevende fantoomlid, badend in een sepia licht terwijl enkele sierlijke drupjes als zwevende lampjes boven het groepje uitstijgen. En heel die tijd blijft het gezicht normaal en kan je een waardige conversatie blijven voeren.   Ja, mocht dat huilen zijn, dan zou ik het met plezier in ‘t openbaar doen.

Pvw
11 2

Slappe lach

Ik heb vaak de slappe lach. Ik voel het meestal komen. Het begint met een luchtbel ergens tussen je slokdarm en je ademhalingspijp. Die wordt steeds groter. Het lijkt wel of niet alleen je borstkas gaat uiteen spatten, maar ook alsof je armen en benen opzwellen en je daardoor als een ballon de lucht in zal gaan. Soms kan je de luchtbal weer inhappen, dan blijft je lijf een opgeladen lichaam en durf je nergens meer aankomen of naar kijken uit schrik dat de elektriciteit het geviseerde object gaat opbranden. Maar meestal ontploft de luchtbel vrijwel onmiddellijk, als een zeepbel waarbij kleine spatjes overal rondvliegen en dan liggen te blinken in de zon. Die spatjes lijken iets magisch te hebben. De tinteling is de hele ruimte te voelen. En elk klein spatje kan een nieuwe golf veroorzaken. Die komt dan pas vele tijd later, als een terugslag, een weerkaatsing. Soms minuten na de ontploffing. Als alles alweer in rust is of in rust lijkt. Zoals bij een tsunami die aan het rollen ging, eerst onzichtbaar om dan alles en iedereen te overvallen. Iedereen staart je aan niet wetend wat er gebeurd. Het voorval die alles veroorzaakte is al vergeten of werd door sommigen niet geregistreerd, er is geen link meer tussen de eerste slappe lach en de tweede. Maar voor jou wel. In jouw hoofd heeft alles zich vertraagd en in een loop opnieuw afgespeeld en er werden nog elementen aan toegevoegd. Er werd wat geknipt, geplakt. De timing, de muziek, alles werd nog beter gemonteerd dan hoe het zich echt had voorgedaan. Waardoor de tweede slappe lach veel heviger is dan de eerste en je uiteindelijk met zuurstofgebrek als in een roes zweeft te midden van jouw starende medemensen. Gisteren las ik een boek waarin de slappe lach door één van de hoofpersonages op eenzelfde manier werd beschreven als hoe ik het ervaar. Fantastisch vond ik dat. De schrijver kende het dus ook. De scène was ook gewoon hilarisch. Op de hoed van een vervelende leerkracht stond in krijt “schiet me neer” geschreven. Het hoofdpersonage, een leerling in die klas, kon maar niet meer opletten. Telkens opnieuw zag hij die woorden. Zijn hoofd duizelde en hij voelde de luchtbel. En dan plots zette een medeleerling zijn vinger in schietstand, richtte naar de meester en zei “pief, poef, paf”. Daar was ze dan: de ontploffing. Ik zag het, ik voelde het. Ik lag zelf dubbel. Zonder verdere context is de slappe lach wellicht onverstaanbaar. Maar ik had de context, tussen alle lijnen door, in de hoofden van de personages, genoeg materiaal om van een flauw mopje een hilarische toestand te maken. Vandaag veroorzaakte mijn flauw mopje de slappe lach bij mijn partner. We stonden aan de voetbal. De eerste wedstrijd van onze zoon. We hebben allebei niks met voetbal, dus hebben we dit 6 jaar uitgesteld. Maar als een kind 6 jaar lang volhoudt dat dit het liefste is wat hij wil doen dan plooi je. Je gaat twee keer per week trainen en offert zaterdagen en zondagen op om naar de wedstrijd te gaan kijken. Al meteen zie je er de fun van in. Anderhalf uur lang naar mensen kijken is eigenlijk het fijnste tijdverdrijf die je maar kan bedenken. Het is niet voor niets dat je antropoloog wou worden. Eén van de jongens komt constant klagen bij zijn vader. Vader wordt steeds bozer dat de trainer gelijk heeft, dat hij niet snel genoeg is, dat ze niet samen spelen, dat hij teveel klaagt. Ik vraag me af of de jongen voetbal eigenlijk wel fijn vindt. Zijn gezicht vertoont geen enkel plezier en zijn lijf verplaatsen lijkt een zware last vol overtuiging van de teleurstelling die erop gaat volgen. Naast mij staan twee vrouwen met chique namen te gooien alsof hun zoon de uitverkorene is. Elk uitgesproken woord heeft de intentie de ander te overbluffen. Eéntje doet een poging om mij bij het gesprek te betrekken. Ik antwoord beleefd en probeer dan zoveel mogelijk de andere kant op te kijken en mijn oren te verzegelen zodat mijn humeur niet bezoedeld geraakt. Je focust je terug op je zoon. Dat vrolijk ventje voor wie voetbal puur genieten is. Hij maakt om de haverklap een grappige beweging alsof hij even gehurkt op het grasterrein gaat zitten relaxen. De trainer ziet het ook en schreeuwt dat hij moet rechtop blijven. Hij gehoorzaamt, niet goed wetend wat eigenlijk het probleem is. Je ziet zijn mager lijfje op de juiste momenten van de ene kant van het veld naar de andere vliegen. Om even later weer te relaxen. Zijn reflexen zijn gigantisch snel. Dat weet je al van toen hij peuter was en vliegen en wespen kon neermeppen nog voor jij ze had gezien. Hij frutselt aan zijn tshirt zoals hij ook aan je lange haren frutselde. Af en toe werpt hij jou een glimlach. Je geniet omdat hij geniet. Hij weet dat hij kan scoren. Ook al lijkt hij soms de grasmat te aaien of de vogels uit de lucht te kijken. Zijn focus en niet-focus wisselen razendsnel. De trainer weet dat nog niet, jij wel. De ploeg van je zoon is een allegaartje beginners, de tegenploeg is een ander allegaartje voor 80% met allochtone achtergrond. Ze zijn allemaal een kop groter en in de breedte kan je zoon er twee keer in. Je partner vraagt hoe dat kan, U12 is toch allemaal van het geboortejaar 2013? Je reageert droogjes dat ze in de tegenploeg misschien niet helemaal zeker waren van het geboortejaar. Waarop je partner dubbel ligt. Durf jij dat nog luidop zeggen, vraagt hij als hij is bijgekomen. Waarop jij begint over je eerste werkplek, waar 80% van je collega's Afrikaanse, Turkse of Italiaanse roots hadden. Adil zijn mopjes waren de beste. Hoe zwaar die job ook was, de slappe lach heeft ons de miserie laten vergeten. Je zoon heeft dat ook begrepen. Zoals Adil zijn bruine huid relativeerde, relativeert je zoon zijn scheel oog. Hij ziet 360 graden lacht hij. Hij leest tussen de lijnen door in de hoofden van de personages en over alle terreinen heen. Hij heeft de hele context. En dat zorgt voor dubbel plezier, ook in het spel.  Het mag, de slappe lach, we schieten niemand neer. Schieten doen we alleen in de goal.   

Fien SB
21 1

Langs de Rand van het Onbekende: Vier Dagen Vol Gevaar en Ontsnapping in Engeland

Het was midden jaren '70, een tijd waarin de wereld voor ons openging en avontuur ons op elke straathoek leek te wachten. Mijn zuster Ginette, onze vriend Hugo De Bie, en ikzelf waren tussen de 16 en 19 jaar oud toen onze ouders besloten dat het tijd was om ons Engels te verbeteren. Ze stuurden ons naar een boerderij in Engeland, een plek waar we niet alleen zouden leren, maar ook zouden werken. We werden er ondergedompeld in het boerderijleven, omringd door jongeren van verschillende nationaliteiten, allemaal samengebracht met hetzelfde doel: de taal van Shakespeare leren terwijl we ons nuttig maakten op het platteland. Maar al snel begonnen Hugo en ik te verlangen naar meer dan de dagelijkse routine van de boerderij. Tijdens een van onze avonden op de boerderij ontmoetten we Xavier, een Parijzenaar die net als wij naar Engeland was gestuurd, en wiens honger naar avontuur even groot was als die van ons. Xavier was anders dan de rest. Hij had een vastberaden blik in zijn ogen, een blik die zei dat hij net zo graag als wij de sleur wilde doorbreken. Het idee om te gaan “hitchhiken” en de streek te verkennen, was snel geboren. Er was alleen één probleem: we hadden toestemming nodig van de boer. We beraadslaagden, smeedden ons plan, en met enige overtuiging kregen we uiteindelijk groen licht. De wereld lag aan onze voeten. We gingen meteen aan de slag om onze reis te plannen. Onze route was duidelijk uitgestippeld op een verfrommelde kaart van Engeland. We omcirkelden overnachtingsplaatsen en maakten een pact om apart te liften, in de hoop sneller een lift te vinden. Het leek een solide plan: we zouden vier dagen rondtrekken, elk met een rugzak met een deken, wat kleren, en een klein beetje zakgeld. Dit alles zou ons vrijheidsgevoel compleet maken. Maar Engeland in de jaren '70 was geen onschuldige plek. De dreiging van de "skinheads", een subcultuur die bekendstond om zijn geweld en haat tegen vreemdelingen, hing als een schaduw over onze plannen. Ze hadden een uitgesproken anti-Franse houding, en dit was iets waarvan we Xavier, onze Parijse metgezel, zorgvuldig op de hoogte moesten stellen. Hij zou zijn Franse accent moeten verbergen als we in de buurt van deze groep zouden komen. De spanning werd bijna tastbaar toen we afscheid namen op de boerderij en ons avontuur begonnen. De eerste nacht van ons avontuur was meteen al memorabel. We vonden onderdak onder de blote hemel, aan de voet van een kasteelruïne. De sfeer was beklemmend; het kasteel, verlaten en gehuld in duisternis, leek ons te bespieden. De temperatuur zakte, en de kou beet in onze botten. Rond 5 uur 's ochtends, na een slapeloze nacht, besloten we de nabije stad in te trekken om wat warmte te zoeken. Terwijl we door de verlaten straten dwaalden, zagen we in de verte een hotel waar licht brandde in de keuken. Hongerig en verkleumd klopten we op de deur, maar het leek alsof iedereen nog sliep. Tot onze verbazing stond de deur op een kier. Honger en kou overheersten onze moraal, en we glipten naar binnen. In de keuken vonden we brood en melk, en zonder na te denken namen we het mee – een onschuldige jeugdzonde, maar destijds voor ons een klein avontuur op zich. De volgende dag reisden we verder en bereikten de kust van Wales. Het plan was om op het strand te slapen, onder de sterren, met het geluid van de golven op de achtergrond. Maar het lot had andere plannen voor ons. Terwijl we ons installeerden, zagen we in de verte een groep missionarissen op het strand. Ze predikten tot een kleine menigte, en al snel hadden ze ons in het vizier. Ze kwamen naar ons toe en begonnen een vriendelijk gesprek. Het duurde niet lang voordat ze ons uitnodigden om met hen te eten in hun klooster, en ons boden om in de kerk te overnachten. We accepteerden hun aanbod met enige aarzeling, maar uiteindelijk volgden we hen naar hun klooster. Daar, aan een lange tafel, genoten we van een eenvoudig maar voedzaam diner. We stelden ons netjes in het Engels voor, zoals het hoorde. Na het eten brachten ze ons naar de kerk, waar we op brede, houten kerkbanken de nacht doorbrachten. De rust en sereniteit van de kerk contrasteerde scherp met de koude en onheilspellende nacht ervoor, en we sliepen als rozen. Op de derde dag verliep onze reis minder soepel. We arriveerden laat op onze afgesproken plek en het vinden van een slaapplaats bleek een uitdaging. Na wat rondzwerven stuitten we op een politiebureau. Vol goede hoop vroegen we of we in een lege cel mochten overnachten, maar helaas waren alle cellen bezet. Een vriendelijke officier verwees ons naar een pub die nog open was, hoewel het al na middernacht was. In de pub bestelden we koffie, maar wat we kregen was een dikke, stropige brij met heet water eroverheen gegoten – absoluut niet te drinken, maar het was warm, en dat was op dat moment genoeg. Terwijl we daar zaten, kwam een Engelse man naar ons toe. Hij vroeg ons of we een slaapplaats hadden voor de nacht. Toen we ontkennend antwoordden, bood hij aan dat we bij hem thuis konden overnachten. We keken elkaar twijfelend aan, maar gezien het late uur en onze vermoeidheid besloten we het aanbod aan te nemen – we waren immers met drie, en dat gaf ons een gevoel van veiligheid. De rit naar zijn huis was een van de meest ongemakkelijke momenten van onze reis. We reden over smalle, kronkelende weggetjes, omringd door dichte bossen. De mist maakte het zicht beperkt en versterkte het gevoel van isolatie. De man achter het stuur was stil, en het enige geluid was het gezoem van de motor. Xavier, die naast hem zat, fluisterde ons in het Frans toe: "Guy en Hugo, als deze man iets probeert, zijn jullie klaar om hem bij de keel te grijpen?" We knikten bevestigend, onze zenuwen strak gespannen. Na wat een eeuwigheid leek, bereikten we een afgelegen boerderij. We voelden meteen dat er iets niet klopte. Er stonden meerdere auto's geparkeerd, wat vreemd was op zo'n eenzame plek. Binnen was het huis warm en gezellig, maar iets in de sfeer voelde misplaatst, alsof de gezelligheid een masker was voor iets donkerders. Hij stelde voor dat twee van ons in de woonkamer konden slapen en één van ons bij hem in de slaapkamer. Hugo en ik voelden onmiddellijk dat er iets niet klopte. We drongen erop aan dat wij samen in de woonkamer zouden slapen. Xavier had helaas minder geluk; hij werd naar de slaapkamer geleid. Vanuit de woonkamer hielden we de situatie nauwlettend in de gaten. Door een kier in de deur zagen we hoe de man naast Xavier op het bed ging zitten. De spanning in de kamer was voelbaar. Het leek erop dat de man andere bedoelingen had, maar Xavier wist het moment te ontzenuwen. Uiteindelijk keerden Hugo en ik terug naar de woonkamer, al bleef ons wantrouwen groot. Midden in de nacht kwam de man nog eens langs, zogenaamd om te vragen of we goed lagen, maar zijn vraag leek een andere lading te hebben. We wimpelden hem resoluut af en bleven waakzaam. Vroeg in de ochtend werden we wakker, vastbesloten om deze vreemde plek zo snel mogelijk te verlaten. Via het balkon zagen we dat de man en Xavier sliepen. Stilletjes slopen we naar de slaapkamer. De deur was met een haakje vergrendeld, maar met een pen lukte het ons om het slot te openen. We maakten Xavier voorzichtig wakker. Hij was bleek en duidelijk nog geschokt, maar hij volgde ons zonder protest. Onze stappen waren snel en stil, onze ademhaling onregelmatig. Het was pas toen we de eerste stralen van de zon op onze gezichten voelden dat we ons realiseerden hoe dicht we bij echt gevaar waren geweest. De terugtocht naar de boerderij voelde als een vlucht, en toen we eindelijk de vertrouwde velden en hoge heggen weer zagen, voelden we ons voor het eerst sinds dagen weer veilig. Dit avontuur, vol onverwachte wendingen en momenten van echte angst, zou ons voor altijd bijblijven. Het was een ervaring die ons niet alleen dichter bij elkaar bracht, maar ons ook liet zien hoe dun de lijn kan zijn tussen avontuur en gevaar.

Guy Van Damme
7 0

Don't Believe The Hype: ter verdediging van Herman Brusselmans

Herman Brusselmans verdedigen is nooit bon ton geweest. Wie het in een kamer vol literaire snobs opneemt voor de bekende Gentse schrijver, wordt met evenveel begrip onthaald als een sollicitant die tijdens een gesprek in een kinderdagverblijf terloops vermeldt dat hij een jaar in de cel heeft gezeten voor zedenfeiten met minderjarigen. Toch voel ik me vandaag verplicht om Brusselmans te verdedigen: tegen Unia, tegen de afwijzing van zijn collega-columnisten en tegen elke criticaster die in Brusselmans (ten onrechte) een antisemiet ziet. Even samenvatten voor wie het gemist heef: Begin augustus sprak Brusselmans in zijn wekelijke Humo-column zijn afschuw uit over de actualiteit in het Midden-Oosten. Daarbij weerde hij de typisch Brusselmansiaanse hyperbolen, beeldspraak en schuttingtaal niet. Die column wekte zoveel controverse op dat Humo de column offline haalde, Arnon Grunberg zijn samenwerking met Humo heeft stopgezet en Unia en een viertal Joodse organisaties een klacht indienden wegens aanzetten tot rassenhaat en geweld. Het oeuvre van Brusselmans kreeg in de loop der jaren veel kwalificaties: platvloers, oppervlakkig, repetitief, clichématig, … Maar hoezeer je ook kan discussiëren over de kwaliteit van zijn werk, het adjectief ‘antisemitisch’ kan je er met de beste wil van de wereld niet op kleven. Stream of consciousnessDe heisa draait eigenlijk niet om de column. Het gaat om één uit de context gelicht zinnetje. In dat zinnetje identificeert Brusselmans zich met een Palestijn die slachtoffer is van het geweld in de Gaza-strook en daarbij een antisemitische wraakfantasie ontwikkelt: "Ik zie een beeld van een huilend en schreeuwend Palestijns jongetje dat helemaal buiten zinnen om z'n onder het puin liggende moeder roept, en ik beeld me in dat dat jongetje m'n eigen zoontje Roman is, en de moeder m'n eigen vriendin Lena, en ik word zo woedend dat ik iedere Jood die ik tegenkom een puntig mes los door de keel wil rammen." Dat het beeld van een razende man die een Jood de keel oversnijdt walging oproept valt te begrijpen, maar wie - zoals Unia of een viertal Joodse organisaties - een klacht wil indienen mag dat nooit lichtzinnig doen. ‘Walging’ oproepen is immers geen misdaad, aanzetten tot racisme wel. Wat Brusselmans doet is wat veel schrijvers van zijn generatie hebben gedaan en wat je vroeger overigens ook vaak zag in hiphop, metal, punk en alt-rock: haat en geweld bespreekbaar maken door er zo dicht bij te staan dat je er zelf bij betrokken lijkt. Brusselmans neemt in zijn column de positie in van een Palestijn die zijn vrouw verliest, de tranen van zijn zoontje ziet en vaststelt dat ook hij vatbaar is voor wraakfantasieën. Is dat verlangen naar wraak choquerend? Ongetwijfeld. Heeft het een antisemitische lading? Absoluut. Maar zet het ook aan tot antisemitisme? Welnee. Unia had zichzelf veel moeite kunnen besparen door ook de rest van de column te lezen. Daar lezen we immers expliciet de volgende waarschuwing: "Je moet er natuurlijk altijd bij denken: niet iedere Jood is een moorddadige rotzak, en om die gedachte vorm te geven maak ik me een voorstelling van een bejaarde Joodse man die door m'n eigen straat schuifelt, gekleed in een afgewassen hemd, een nepkatoenen broek en oude sandalen, en ik heb medelijden met hem en krijg bijna tranen in de ogen." De column is een stream of consciousness: Een man wordt overweldigd door nieuws uit het Midden-Oosten, barst uit in woede en laat zich enkele seconden meeslepen door wraakfantasieën om vervolgens met het schaamrood op de wangen vast te stellen dat ook hij te ver is gegaan. Het is de weerslag van het soort duistere gedachten waar veel mensen die het niet meer ziet zitten wel eens mee te maken krijgt. Ken je klassiekersVoor Arnon Grunberg was de halfslachtige manier waarop Humo afstand nam van de column een reden om de samenwerking met het weekblad stop te zetten. Moordfantasieën – van welke aard ook – hebben volgens hem geen plaats in een magazine. Wel hoopt hij dat Brusselmans wordt vrijgesproken. Een schrijver mag zo'n dingen schrijven, maar dat wil niet zeggen dat een hoofdredactie zijn columns moet publiceren. "Sommige mensen nemen Brusselmans serieus", meent de auteur, "en zouden op ideeën gebracht kunnen worden." Wellicht overschat Grunberg de populariteit die Humo geniet binnen de gelederen van neonazi’s en religieuze fundamentalisten. Wie anders dan zulke randdebielen zou in zo’n column immers een oproep tot geweld lezen? De redenering van Grunberg doet een beetje denken aan de morele hysterie uit de jaren '80 en '90 toen in de VS controverse ontstond over hiphopartiesten als N.W.A. en Public Enemy of vermeende satanistische boodschappen in heavy metal. "Het zou mensen op ideeën kunnen brengen" was samen met "Denk aan de kinderen!" ongeveer het meest gebruikte argument om deze muzikanten het zwijgen op te leggen. Uiteraard kan je jezelf afvragen of Brusselmans per se het extreme beeld van een moordaanslag moest gebruiken. Langs de andere kant hoort dat nu eenmaal bij de literaire traditie waaruit hij voorkomt. American Psycho van Bret Easton Ellis staat bol van grafische moordscènes, Charles Bukowski schrijft openlijk over verkrachting en huiselijk geweld, de Gangreen-cyclus van Jef Geeraerts is een langgerekte nachtmerrie van koloniaal geweld, rassenhaat en misogynie. Stel dat we de gedachtegang van Grunberg even doortrekken. Moeten uitgeverijen dan ook ophouden met het publiceren van de oeuvres van Ellis, Bukowski en Geeraerts? En wat met de klassieker par excellence, de Bijbel, waarin niemand minder dan God zelve de vijanden van Israël bestraft met ziektes, hongersnood en genocide? Toegegeven, literaire klassiekers en religieuze boeken kan je in verdediging nemen door te wijzen op de historische en literaire context. Maar als context er wel toe doet bij de klassiekers, waarom dan niet bij hedendaagse auteurs? TaboesHet antwoord op die laatste vraagt is: uit schaamte. Een column als die van Brusselmans confronteert ons met vuiligheid die we liever onder de mat vegen. In een beschaafde samenleving is geen plaats voor antisemitisme en racisme. En wat als het toch bestaat? Niet enkel bij de rechts-radicalen waar we eigenlijk op neerkijken, maar ook – op een onbewaakt moment – in onszelf? Dan verbloemen we de werkelijkheid. Opgroeien is immers ook je vuile kantjes onderdrukken. Je laagste instincten onderdrukken werkt meestal prima en is doorgaans ook beter dan ze ongefilterd uitspreken. Een werknemer die een manager uitscheldt voor een incompetente zak met evenveel empathie als een vat zwavelzuur is doorgaans nefast voor de werksfeer. Wat je niet bespreekbaar kan maken in de dagelijkse omgang, heeft echter wel zijn plaats in de gestileerde, gefictionaliseerde context van de kunst. Dat geldt zeker wanneer de laagst instincten van mensen voortkomen uit verziekte verhoudingen tussen bevolkingsgroepen en naties. Wraak en vernederingMet een beetje gevoel voor overdrijving kan je de geschiedenis van conflicten beschrijven als een lange ketting van vernedering en wraak. De Frans-Pruisische Oorlog (1870-1871) leidde tot zeven decennia Frans wantrouwen tegenover alles wat Duits is, de Duitse nederlaag in de Eerste Wereldoorlog bracht de opkomst van de nazi’s met zich, het einde van de Tweede Wereldoorlog leidde tot de etnische zuivering van miljoenen Duitsers uit de voormalige oostelijke provincies van het Reich, enzovoort, enzoverder. Alle vrome oproepen ten spijt is de actuele mens niet beter of slechter dan de historische mens. Wanneer een conflict losbarst ontstaan exact dezelfde patronen. Ketenen van vernedering en wraak zie je vandaag in Oekraïne, Rusland, Soedan, Myanmar, Palestina, Israël, Iran, Nagorno-Karabach, Congo, ... Maar je ziet ze ook dichter bij huis: in gezinnen waar huiselijk geweld een familietraditie is, in religieuze sektes, in verpauperde Britse steden waar extreemrechtse betogers in de clinch gaan met ordediensten en antifascistische tegenbetogers, ... Waar anders dan in kunst kan je de woede en onmacht om zoveel onrecht beter bespreken? Waar anders kan je zo treffend de gedachtegang verkennen van een ziel in nood? Rapporten van mensenrechtenorganisaties? Sociologische studies? Laten we eerlijk zijn, geen hond leest ze. Net daarom is het zo belangrijk om Herman Brusselmans te verdedigen. Zeker nu. Zelfs al vind je 99% van wat hij schrijft bladvulsel dat zelfs jouw hond beter kan verwoorden. Met een mogelijke veroordeling van Herman Brusselmans staat immers meer op het spel dan de carrière van een schrijver, het is een gevaar voor iedereen die op eigenzinnige wijze de schaduwzijde van mensen ter sprake wil brengen. De krampachtige poging om elke normoverschrijding uit de weg te gaan leidt tot een steriele samenleving waarin geen mensen, maar atomen leven. Atomen die zich terugtrekken uit de wereld, bang om iemand te kwetsen of om het voorwerp te zijn van juridische vervolging of een trial by media. Niemand verwoordt die angst beter dan Brusselmans zelf. In de column die Humo een week na de heisa publiceerde, schreef hij het volgende: “Je kunt je opwinden, je gekwetst voelen, doordrongen zijn van woede, ten prooi vallen aan wanhoop, en je kunt dat maar beter ondergaan binnen de vier muren van je eigen biotoop en er, behalve je geliefden, niemand mee lastigvallen, want als je dat wel doet, zul je verpulverd worden door hoon, verslagen worden door onbegrip, en in een hoek worden geduwd waarin je nooit hebt thuisgehoord.” Brusselmans heeft de boodschap begrepen, waarna hij zich in de rest van de column – oh ironie – schuldig maakt aan alle platvloersheid, clichés en oppervlakkigheid die zijn critici hem altijd hebben verweten. Hij lult over het weer, over iced latte, over ‘schijten achter een struik’ en het woordje ‘kaka’. “Laten we ons daarmee bezighouden", besluit de schrijver, pijnlijk bewust van de ironie van de siutatie, "terwijl we ons verder en verder verwijderen van de loop van de wereld.” Meer heb ik daar niet aan toe te voegen.  Pieter Van der Schoot Deze tekst verscheen eerder op mijn blog Observaties uit het ondermaanse.

Pieter Van der Schoot
397 1

ONS HIERNAMAALS. 2

Terwijl  Vuur en water  Onze omgeving  WordtOnze lichamen  Geplastificeerd A.L.  Onze geesten overneemt   leidt de mens   Lijdt de    MENS   in stilte.    ********************************************************************************************** foto GALLERY  https://www.2dehands.be/q/verf+ed+/ **************************************************************************** FOTO: CLOSED DOOR https://www.2dehands.be/seller/view/m2145663690 ****************************************************************************** Rond 1995 heb ik dat werk gemaakt. Ik noem het "altaar der culturen."Links ziet men een tv, onze gemeenschappelijke identiteit valt van het - silicium - glas - zand.De gemeenschappelijke informatiebronnen zijn verdwenen.De wijzen van vroeger opgevolgd door radio en uiteindelijk als laatste de tv die een ongeveer gemeenschappelijke boodschap uitdragen is niet meer.De informatie is versplinterd.Rechts ziet men een gietijzeren kandelaar daar in een mensenhoofd in papier. Stukken teksten. Krantenpapier "De encyclopedische mens".Gietijzer = nationalistenKandelaar = religieIn het midden staat de hedendaagse mens. Opgesloten. "de encyclopedische mens".Dit deel is gemaakt van een reclame voor lippenstift.Regeneratie KosmetikIn de dubbele wand gaan luchtbellen in het water de hoogte in.In die dubbel - transparantie - plexiglas zit diezelfde "encyclopedische mens".Het geheel staat op dunne platen, glas = chips = zand = silicium.Het geheel steunt op een gietijzeren pilaar = industriële cultuur.De gietijzeren plaat staat op de grond = landbouwcultuur.HET ALTAAR DER CULTUREN. Ik woonde toen in de Aalmoezenierstraat in Antwerpen. De jaren 90 tig.   http://www.anamorfose.be/verf/misc-images/verf-t-i-r-e  

verf ed: Contemporary ArtTIST
0 0

De plas

Ik sta aan de bushalte.De vrouw naast me zucht over de vertraging.Normaal zou ik bevestigend reageren en daar stiekem wat lichtpuntjes tussengooien.En dan kijken hoe haar gezicht opklaart. Een negativist mag je niet te fel bestralen heb ik geleerd. Het moet heel voorzichtig en ongemerkt gebeuren. Daar ben ik goed in. Maar vandaag niet.Vandaag geen opklaring. Mijn arm doet pijn.  En tranen vallen als druppels.   Zoals de dikke regendruppels die in de waterplas aan de rand van het voetpad vallen. De plas lijkt oneindig diep. Ik kan er zo in verdwijnen. Dertig jaar terug in de tijd. Hevige stortbuien. Ik kijk door het raam van het appartement aan zee. Er ontstaat opwinding. Nog even en het platform stroomt over waardoor alle kelders dreigen onder te lopen. Honderd en vier kelders en een paar ingestorte onderaardse gangen uit de tijd van WOI. Gangen die onder de duinen door liepen zeiden ze mij altijd. Wellicht om me bang te maken en zo mijn nieuwsgierige geest lam te leggen. En dan is het zover, één drup teveel, het water loopt over de rand, trap per trap naar beneden. Marraine roept om snel naar buiten te gaan en met een stok in het verstopte gootje te koteren zodat het water op het platform weer weg kan. Ik ben razend enthousiast. Stortbuien vullen mijn voorraad lichtjes aan. Ik grabbel naar mijn regenjasje en spurt op mijn blote voeten naar buiten, waar ik tot aan mijn knieën onder water in dat dunne half-verroeste pijpje zit te prutsen tot ik een doorgang vind en het water wordt weggezogen. Ongelofelijk vind ik dat, hoe die massa verdwijnt in dat klein gaatje. Ik roep van blijdschap naar mijn zussen, broer en marraine dat het gelukt is. Iedereen blij, ook de buren. Ik ben weer de koningin van de waterplas. Zomers met stortbuien doen mij nooit klagen. Het gezucht gaat door en de vrouw heeft bijval gevonden bij iemand aan mijn linkerkant.Ik ben omringd door negativiteit. Maar het raakt me niet.Ik zit in de plas.Waar mooie wolken zijnen dikke druppels mij laten lachen. Hij raakte me wel.Sla me dan had ik gezegd.En toch zag ik het niet komen. De bus zie ik ook niet.Tot de wielen de plas breken.De plas waar ik nog in zat. Ik stap op maar ben verdwenen. 

Fien SB
26 1